DEEZE KLeine binnenlandsche Zee is haare tegenwoordige uitgestrektheid verschuldigd aan het in een loopen van verscheiden kleine Meiren, welke, voormaals, afzonderlijk bestaan hebbende, door het afspoelen van het tusschen beiden gelegen land, thans ééne eenige zeer ruime waterplas uitmaaken. Behalven het eigelijk Haarlemmer Meir, noemt men nog het Leidsche Meir, het Oude Meir, het Spiering Meir, het Helle Meir, en anderen.
De Landmeeter van Rijnland, de Heer MELCHIOR BOLSTRA, HEEFT De moeite genomen, om uit Oude Heemraadskaarten op te maaken de uitgestrektheid, welke ieder deezer Meiren, voortijds, besloeg, om, door eene naauwkeurige meeting, den geheelen omvang, zo als dezelve tháns bestaat, te bepaalen. Volgens deeze opgave wierdt, in den Jaare 1531, de grootte der onderscheidene Meiren aldus bevonden. Het eigenlijk Haarlemmer Meir besloeg 3040 Morgens Lands; het Leidsche, 2175; het Spiering, 850; het Oude Meir, 520 Morgens: te zamen 6585 Morgens Lands. De vier Meiren, zedert vereenigd zijnde, bedekten, in den Jaare 1591, 12375 Morgens gronds; in den Jaare 1647, 17082, die, naa verloop van veertig Jaaren, in 1687, tot 18100 Morgens waren aangegroeid. Bij eene laatere meeting, op hoog bevel, in de Jaaren 1739 en 1740, door gemelden BOLSTRA GEDAAN, bevondt men een plek gronds, onder ’t water bedolven, van 19500 Morgens. Nog vindt men, aan den Zuidoostkant van dit Meir, zeer wijde uitgeveende plassen, slegts door smalle strooken Lands daar van afgescheiden.
Indien wij deeze daar nevens voegen, bekoomt men, in alles, eene uitgebreidheid van weinig minder dan 30000 Morgens. Behalven het in een loopen der gemelde Meiren, is de vereenigde plas, merkelijk, in grootte, toegenomen, door de afspoelingen van Land, welke aan verscheiden oorden plaats hebben. Want het voorgeeven van zommigen, als of het Meir, ’t geen het aan de eene zijde verliest, aan een anderen kant aanwinne, is, bij naauwkeurige waarneemingen, ongegrond bevonden. Om dit verlies van grond, zo veel mogelijk, te beletten, heeft men, van tijd tot tijd, verscheiden middelen in ’t werk gesteld. Daar de losheid en zudzigheid van den grond het niet verhinderde, heeft men de meeste baate gevonden bij het inslaan van Paalwerk en het leggen van Puin. Nog laatst heeft men deeze voorzorge gebruikt, tusschen het water de Liede en ’t Huis te Zwaanenburg, op Halfwegen Amsterdam en Haarlem, alwaar het Meir, jaar op jaar, genoegzaam eene Roede Lands wegnam: eene te sterke afneeming, op eene plaats, alwaar, tusschen het Meir en den Trekvaart, niet meer dan dertig Roeden Lands overig waren.Het bezef van het nadeel, welk het Haarlemmer Meir, ginds en elders, veroorzaakt, en, van den anderen kant, het nut, welk, uit een zo wijden plek gronds, konde getrokken worden, deedt, van tijd tot tijd, deezen en geenen een ontwerp ter droogmaakinge beraamen. Bij openbaar gezag geschiedde zulks in den Jaare 1742. Volgens het ontwerp, toen ingeleverd, zou, rondom het Meir, een Dijk moeten geleid worden, ter lengte van 13830 Roeden. Bij gissing zou men dus bekoomen, eene uitgestrektheid van 19000 Morgens droogen grond, en onder dezelve, 8000 Morgens aan Landerijen. Daarenboven zou men nog behouden een verkleinden Waterboezem van 9000 Morgens, groot genoeg, meende men, om het overtollige Polder- en ander water van Rijnland, daar in te kunnen loozen. Rondom den Dijk zou een Ringvaart loopen, van bekwaame wijdte en breedte, tot een doortogt voor de Schepen, welke thans, van Spaarndam, over ’t Meir, na de Oude Wetering vaaren, doch als dan hunnen weg langs den Ringvaart zouden moeten neemen.
Naa het leggen van den Dijk, rekende men, tot het uitmaalen van het water, te zullen noodig hebben, in ’t geheel, honderdentwaalf zwaare achtkantige Steenen Molens. Eindelijk wierdt de somme, welke, tot deeze zwaarwigtige onderneeming, zou vereischt worden, berekend op zes Miljoenen zeshonderd en ruim eenendertigduizend Guldens. Aan dit ontwerp was verknogt eene opgave der bedenkingen, welke voor en tegen de daadelijke uitvoering van een zo kostbaar en omslagtig werk kunnen wonden aangevoerd. De laatste schijnen ’t zwaarst te hebben gewoogen. Althans zints een tijdverloop van ruim veertig Jaaren, naa de inlevering des ontwerps, is men alleen bedagt om den verderen aanwas des Meirs te voorkoomen, zonder dat van het droogmaaken iets gerept worde.