Hertog van Parma en Florence, zoon van OCTAVIO FARNESE, en van MARGRETA, natuurlijke dogter van Keizer KAREL DEN V. Men zegt, dat hij, van der jeugd af aan, meer zucht tot allerlei lichaamsoeffeningen dan tot de geleerdheid deed blijken. Voor het grootst gedeelte aan het Spaansche Hof opgevoed zijnde, was hij in blaakende gunst bij Koning FILIPS, die hem ook behulpzaam was, in zijn Huwelijk, met de Portugeesche Prinses MARIA, het welk, in het Jaar 1566, te Brussel, voltrokken werd, Hierna bragt hij eenige Jaaren in Italië door, en wel tot aan het Jaar 1571, wanneer die verbaazende toerusting ter Zee tegen de Turken gemaakt werd. Hij woonde den slag van Lepanto bij, en maakte zig meester van een der vijandelijke Schepen. Zulk eene naauwe vriendschap onderhield hij niet Don JAN VAN OOSTENRYK, dat deeze, bij de aanvaarding van de Regeering over de Nederlanden, FARNESE steeds bij zig begeerde te hebben, en in de gewigtigste zaaken zijnen raad opvolgde; zo dat hij, na het overlijden van Don JAN, in het jaar 1578, tot deszelfs opvolger, zonder eenige de minste moeite, benoemd werd, en geduurende den tijd van 14 Jaaren de Landvoogdijschap bekleedde.
In den aanvang van zijn bewind, verzoende hij Artois, Henegouwen en een gedeelte van Vlaanderen met Spanje, en deed dezelve van de Spaansche troepen ontruimen. In het Jaar 1579 overmeesterde hij Maastricht; doch de belegering daarvan koste niet alleen veel volk, maar ook hem zelven een zwaare krankte; waardoor hij, een geruimen tijd, buiten staat bleef, iets van belang te kunnen onderneemen. Kamerijk werd te vergeefsch belegerd; doch Doornik viel in zijne handen, kort na dat de zijnen Breda overrompeld hadden. Tot groot genoegen van den Koning, wist hij de afgevallene Provincien, die het met hem hielden, te overreden tot het weder inneemen van vreemde troepen, waar mede hij, in het Jaar 1582 , optrok tegen de Franschen, onder den Hertog VAN ANJOU. In het volgende Jaar maakte hij zig meester van Duinkerken, Nieupoort, Wijnoxbergen en Dixmuiden, en in het Jaar 1584, ten deele door geweld, ten deele door list, van Gent, Brugge en Iperen. Niets scheen nu overig, dan het beleg van Antwerpen, waar toe hij zeer groote toebereidzelen maakte, en het eens begonnen hebbende, zo aanhoudend voortzette, dat hij, na een rond Jaar de Stad bezet gehouden te hebben, dezelve bemagtigde, op den 1 Augustus van het Jaar 1585.Kort daarna werd hem, uit Spanje, de Ridderorde van het Gulden Vlies toegezonden. Dewijl hij aldaar sterk had aangehouden op de ontruiming van Placenza, werd hem zulks, uit aanmerking van zijne dienden, toegestaan: hoewel, volgens anderen, dit eerst geschied is, na den dood van OCTAVUS, in liet Jaar 1586 voorgevallen. In dit zelfde Jaar mengde hij zig in den Keulschen Oorlog, en nam, op aanhouden van den nieuwen Keurvorst ERNEST, Nuijts stormenderhand in. Naar Vlaanderen wedergekeerd zijnde, werd de Vesting Sluis in het Jaar 1587, door hem veroverd. Het volgende Jaar was voor hem niet zo gunsti : want de onderneeming der zo genaamde onoverwinnelijke Spaansche Vloot, tegen Engeland, zullende ondersteunen, en in gevalle van eene landing, als Generaal, het gebied voeren, had hij, voorheen, de Engelschen , door onderhandeling tot vrede, in slaap zoeken te wiegen en te Duinkerken, alle de noodwendigheden voor de verwacht wordende Vloot, en ter overvoering van het gansche heir, met platboomde vaartuigen, doen in gereedheid brengen. Doch alle deeze maatregelen mislukten, en de gantsche Vloot, gelijk bekend is, onderging eene genoegzaame vernieling. Want, behalven den gegeeven last, om zonder vereeniging met PARMA niets te onderneemen, vernam hij daarenboven, volgens ingekomen berigt van den Spaanschen Admiraal te Duinkerken, dat de gegeevene bevelen niet alleen zeer gebrekkig volvoerd waren , maar vond zig zelven daarenboven, door de Nederlandsche Vloot, zo naauw ingesloten en bezet, dat het hem onmogelijk was, in Zee te kunnen loopen.
In Spanje werd hem dit ten kwaadsten geduid, en de geheele mislukking aan zijne traagheid toegeschreeven; eene beschuldiging , nogthans, welke in ’t geheel geenen grond had. Ook mislukte hem, in dat zelfde Jaar, zijn aanslag op Tholen en Bergen op den Zoom; waarbij nog kwam dat zijn meeste Krijgsvolk verliep, wegens wanbetaaling. Eenige voornaame Spanjaarden, die bij hem waren, spraken niet alleen, maar schreven zelfs ten zijnen nadeele, over zijne bedrijven, aan het Hof van Spanje, even als of hij, al te driftig tot het overrompelen van Engeland, den vredehandel, tot groot nadeel van de Vloot zelve, had afgebroken, en eenen toeleg had gemaakt op de Regeering over de Nederlanden. Van dit alles, door de Infante, die hem zeer beminste , heimelijk bericht uit Spanje ontvangen hebbende, trok hij het zelve zig zo zeer ter harte, dat hij, in het Jaar 1589, zeer krank werd, en de wateren te Spa moest gebruiken. De Koning. zijnen dienst niet konnende ontbeeren, nam, echter, zijne veromschuldiging aan, en gaf hem last, de Ligue, in Frankrijk, te ondersteunen.
Dat bevel des Konings moest moest worden opgevolgd, schoon hij zeer ongaarne zag, dat de Nederlanders hier door lugt kreegen, en de reeds gemaakte voordeelen in gevaar zouden gesteld werden. In het begin van het Jaar 1589, eene heimelijke bijeenkomst, met den Hertog VAN MAINE gehouden hebbende, maakte hij, geduurende den geheelen winter, en een gedeelte van den volgenden zomer, de nodige bestelling; trok daarop, in de maand Augustus, van het jaar 1590, met een aanzienlijk Leger, naar Frankrijk, noodzaakte den Koning het beleg van Parijs optebreeken, en nam daarop Corbie stormenderhand in. Het misverstand, tusschen hem en den Hertog VAN MAINE, was, echter, oorzaak, dat in ’t vervolg niet veel verrigt kon worden; waarom hij, op het einde van het Jaar, agt duizend Franschen agter Iaatende, naar Vlaanderen terug keerde. Zijne afweezigheid was den Spanjaarden zeer nadeelig geweest, vermids de vijandelijke partijen tot aan Brussel toe stroopten, en Prins MAURITS , de eene plaats voor, en de andere na, bemagtigde. Op uitdrukkelijk bevel van het Spaansche Hof, moest hij, met het einde van het Jaar 1591, wederkeeren naar Frankrijk, om Rouaan te ontzetten.
Op zijnen weg derwaarts, deed hij, tot meerder zekerheid, zig de Stad Fere inruimen, en hield, verscheidene maalen, een mondgesprek met den Hertog VAN MAINE; daar de oogmerken des Spaanschen Konings, tot bijstand der Ligue, niet dan mistrouwen in de Franschen verwekten. PARMA, dus zelfs in de minste onderneeming, tegen het Koninklijk Leger, door DE MAINE, geduurig wederstreeft wordende, werd Rouaan wel ontzet; doch FARNESE was vooraf genoodzaakt, Caudebek weg te neemen, daar hij met een schoot door den arm gewond werd. Met moeite, vond hij grond vooreen Legerplaats, om die Stad te dekken, en de nodige levensmiddelen te verkrijgen. Terwijl hij, in tusschen, veel afbreuk door de Koninklijke troepen leed, werd hij gedwongen tot een gevaarlijke marsch, over de Seine, naar Parijs, op welke de Koning hem ligtelijk geheel had kunnen overhoop werpen; doch die, echter, zo gelukkig uitviel, dat hij ’s Konings Leger, zonder het minste nadeel, ontkwam. In Junij van ’t Jaar 1592, keerde hij, onpasselijk zijnde, naar de Nederlanden, en gebruikte wederom de wateren te Spa. Vervolgens ondernam hij een vergeefschen aanslag op St. Quintijn, en rustte zig, op nieuw, toe naar Frankrijk. Ten dien einde naar Arras gereisd zijnde, nam zijne zwakheid zodanig de overhand, dat hij, den 22 November, of volgens anderen , den 4 December, desjaars 1592 den geest gaf; nog dien zelfden dag had hij te paard gezeten, en verscheidene bevelen afgevaardigd. Zijn lijk werd naar Italië gevoerd.
Zijne onpasselijkheid word inzonderheid toegeschreeven aan het verval der Spaansche zaaken in de Nederlanden; en bijzonder daaraan, dat de schuld aan hem werd geweeten; of, volgens anderen, dat eenige Spanjaarden hem ten laatste niet meer vertrouwende, meenden, dat hij zig zelven tot Heer van de Nederlanden wilde opwerpen, of ten minste den Oorlog zo lang sleepende zogt te houden; en dat hij daarom heimelijk vergeeven zouden zijn: van dit laatste , echter, na dat zijn lijk geopend was, werd geene de minste blijk gevonden. Die onpartijdiger over hem geoordeeld hebben, zeggen, dat hij was een dapper, standvastig, voorzlgtig, welspreekend en minzaam man.
Niettegenstaande zijn lijk, in eene maale gepakt, naar Spanje gezonden was, werd nogthans zijn uitvaart te Brussel, met groote pracht en staatsie, gevierd: dit zelfde geschiedde in verscheiden Steden van Italië, inzonderheid te Rome, den 3 April, in het Jaar 1593. Door den raad en het volk aldaar, als zijnde zijne Geboorteplaats, werd hem een marmeren Praalbeeld opgeregt, met een opschrift tot zijnen zonderlingen roem en lof, en daar nevens een Tafreel van zeer schoonen steen, in welken, in het Latijn, eenige regels stonden uitgehouwen, waarvan de vertaaling dus luidt.
,, ALEXANDER FARNERIUS, zoon van OCTAVIUS, Hertog van Parma en Placenza den III, door FILIPS, Koning van Spanje aangesteld, om te Gouverneeren de Nederlandsche Provintien, die gehoorzaamheid weigerden. Heeft de sterke Stadt Maastricht met geweld ingenomen. BIRON in een veldslag overwonnen. Duinkerken, Gent, Brugge, Yperen, Dendermonden, Brussel, Sluis, en veel meer andere Steden geweldadig overmeesterd; of tot overgave gedwongen. Antwerpen , voor menschelijke kracht bijna onwinbaar, gelegen op de Rivier de Schelde, rondsom met groote werken magtig bezet, overwonnen. Nuijts, van hem vermeesterd zijnde, heeft hij den Aardsbisschop van Keulen wedergegeeven. Alle de Nederlanders, woonende op het vaste land, wedergebracht onder de gehoorzaamheid van den Koning, en de H. Roomsche Kerke. Om deeze en andere zijne dappere daaden, is hij van den Roomschen Raad en het volk, versierd met den tijtel van Oppersten Imperator (Veldheer) als waardig de Thriumphe der oude Romeinen; die zo hij ze niet te boven gegaan heeft, ten minste is gelijk geweest.”
Hoe groot hij ook ware, heeft hij, nevens andere grooten, meer dan eens, den veranderlijken aart der Vorsten moeten smaaken. In den aanvang zijner bedrijven, beminste FILIPS hem zo sterk, dat de Hovelingen daar over schaamrood werden. Een van hen lei een brief in de Koninklijke Kamer neder, met het opschrift: aan zijn Catholijke Majesteit, na in dienst van den Hertog van Parma. Op zekeren tijd mee den Koning wandelende, struikelde hij over een Heen; waarop een der Hofnavreu zeide: „ Zie wel toe, want zo gij eenmaal op uw neus komt te vallen, zult gij niet ligt weer opstaan:” waarop de Koning antwoordde: Indien hij valt, willen wij beiden vallen, op dat de een den anderen ophelpe.
Hoe zeer, echter, FILIPS hem naderhand wantrouwde en haatte, is genoeg bekend. Men zie van hem verder: HOOFT; BOK; VAN METEREN, en andere Historieschrijvers van zijnen tijd.