Raad-Pensionaris, Groot-Zegelbewaarder, en Stadhouder van de Leenen van Holland, Hoogheemraad van Rhijnland, enz. een Staatsdienaar, van wien, in gedrukte geschriften met lof en laster gesprooken word. Hij werd gebooren in het Jaar 1629. De Regeerders van Haarlem benoemden hem, in ’t Jaar 1663, tot Penioonaris van hunne Stad; in het Jaar 1670, na het overlijden van den Heere RUISCH, werd hij, op den 5 November, tot Griffier van de Staaten Generaal verkooren. H. H.
Mogenden zonden hem, in het Jaar 11572, nevens twee andere Heeren, aan den Prins van Oranje, WILLEM DEN III , ,om hem kennis te geeven van het besluit, bij hun genomen, om zijne Hoogheid te verheffen tot de waardigheid van Kapitein Generaal, en met een te verzoeken, dat het zijner Hoogheid behaagen mogt, zig, door den Griffier, (dien men nagaf, tot die verheffing . hemel en aarde bewogen te hebben) te laaten inleiden in de Vergadering van H. H. Mogenden, om aldaar zijne Commissie te ontvangen, en den eed te doen. De Heer FAGEL leidde den Prins, bij de hand, over de galderijen, tot in het vertrek van H. H. Mogenden, en, na het afleggen van den eed, weder terug. Algemeen word gezegd, dat FAGEL, tot den post van Griffier, een meer dan gewoone bekwaamheid bezat, en, in dien benarden tijd, eenen ijver voor het Vaderland betoonde, die voor alle gevaaren pal stond. Na dat de Koning van Frankrijk, met zijne Krijgsmagt, de Betuwe genaderd was, kwam, volgens echte verhaalen, de Heer Raad-Pensionaris J. DE WIT, op eenen morgen ten vier uuren, bij den Griffier FAGEL, hem verklaarende, dat hij ten einde raad zijnde, geen kans zag het langer te houden; en dat daarop de Griffier hem te gemoet voerde, dat FILIPS DE II, ruim zo magtig als LODEWYK DE VI, de Provintien in veel benarder staat had gebragt; dat het alleen aankwam op cordaatheid en kloeke Resolutie; Holland en Zeeland hadden alles, wat tot een langen en dapperen tegenweer van noden was.Bij dat zelfde denkbeeld bleef deeze Minister, bij gelegenheid van die zeer zonderlinge Resolutie, bij de meerderheid van Holland, uitgezonderd Amsteldam, genoomen, om een deputatie, met onbepaalde magt, te zenden aan den Koning van Frankrijk, om met denzelven te handelen; in welk geval de Heer FAGEL weigerde, als Griffier, die onbepaalde voimagt te tekenen. Gij moogt, zeide hij, gerugsteund door de Afgevaardigden van Amsteldam, het land aan Frankrijk verkoopen; maar ik hoope dat het nimmer aan u zal staan, het zelve te leeveren. Eerder liet ik mij aan stukken kappen, dan dat ik zulk eene bezending zoude op mij neemen. Na dat de Heer JOHAN DE WIT, op den 12 Augustus van het Jaar 1672, zijn ontslag als Raad-Pensionaris van Holland., op deszelfs verzoek, verkreegen had , werd in de plaats van hem, (zegt J. DE CLERC) GASPAR FAGEL verkoren, die schoon een aanhangeling van den Prins van Oranje, de Republiek, met zeer veel getrouwheid en lof heeft bediend. De Griffier klom dan op, tot dien zo gewigtigen post, van Raadpensionaris van Holland, in die verwardste gesteldheid van binnen, en in zo dringenden nood van buiten, en gaf blijken van zijnen ijver voor het Vaderland. Doch anderen spreeken ’er van op eene wijze, die hem op verre na zo veel eer niet aandoet. Uit een gemaakte nominatie, tot dit zo gewigtig ampt, werd de Heer G. FAGEL, op den 20 Augustus, met meerderheid van stemmen gekoozen, en, den 57 van die maand, het ampt van Griffier opgedragen aan deszelfs ouder broeder, den Heere HENDRIK FAGEL. De Heer JAN SPRONSSEN diende vervolgens als tweede Griffier, tot den 12 junij van het Jaar 1681; wanneer gemelde Heer HENDRIK FAGEL, deszelfs zoon , den Heer FRANÇOIS FAGEL, den 7 Augustus van dat zelfde Jaar, tot Commies van Hun Hoog Mogende, bevorderd zag, wordende vervolgens, den 13 September, van het Jaar 1685 , in den post van zijnen Heer vader, zonder bezwaar van het land, geadjungeert, en eindelijk in den Jaare 1690, den Heer HENDRIK FAGEL overleeden zijnde, tot Commies aangesteld; en het ampt van tweeden Griffier vernietigd.
Na de verheffing van den Prins van Oranje tot Stadhouder, de Heer G. FAGEL dus bevorderd en aangesteld zijnde, vond de Heer FAGEL, in deszelfs persoon wederkeerig eenen eerden Staatsdienaar, die zijne belangen ongemeen ter harte nam. Ook vindt men aangetekend, dat gemelde Prins, bij de ontvangst der tijdinge van zijne aandellinge, ongemeen verheugd was. Zijne ongemeene bekwaamheid, zijne getoonde kordaatheid, in dit hachlijksle tijdstip, waarin zo veelen onder de vreeze zugtten, zegt men, was de oorzaak van het Volmaakt vertrouwen, dat de Stadhouder in den Raad-Pensionaris stelde. Zelfs wil men dat de Heer J. DE WIT zou gezegd hebbent dat hij niemand kende, zo bekwaam tot deeze bediening, dan den Heer Griffier FAGEL ; eene bediening, onderhevig aan klippen , die met geene omzigtigheid, hoe groot, gemijd konden worden. G. LETI, in zijn Theatro Belgico , gedrukt in het Jaar 1690, getuigt, zo als ook algemeen bekend is, dat nooit in de Republiek neteliger zaaken voorvielen , dart geduurende het Ministerschap van dien Heer. En, echter, heeft, volgens het eenparig getuigenis, de Heer Raad-Pensionaris, niettegenstaande alle die oneindige zwaarigheden, dien verschrikkelijken, en reeds zo verre doorgedrongen aanval der twee magtigste Vorsten van Europa, mitsgaders andere zaaken van groote beslommering, dit ampt kloekmoedig getorst, en vervolgens den tijd van zestien Jaaren, met lof en laster bekleed.
Men zag, binnen de twee eerde Jaaren van zijn Ministerie, den oorlog van de grenzen verwijderd ; de Republiek gesterkt, door aanzienlijke alliantien, met den Keizer, Spanje, Denemarken, Brandenburg en meer andere Vorsten; in Engeland, onder de hand, vrienden gemaakt, met dat gevolg, dat deszefs Koning den krijg moest staaken; zo dat de Republiek, met eene harde voorwaarde, der Keulsche negotiatie omging. Voorts werden de voorgevallene zaaken toe zo eene gelukkige gedaante hesteld, dat als men, te Nijmeegen, de Vredesonderhandelingen aanving, de vijanden, van alle hunne gemaakte conquesten, niets overig hadden, dan alleen Maastricht, ’t welk naderhand mede moest worden afgedaan.
Een kleine schets van zijne doordringende kennis in de zaaken van Europa, zo in het dirigeeren der Krijgsoperatien, als het maken van Traktaaten, en het neemen van voordeelige maatregelen, kan worden opgemaakt, uit een gesprek, tusschen hem, enden Engelschen Ambassadeur W. TEMPLE, gehouden den 3 Januarij, in het Jaar 1677 ; de laatste heeft het ons , in zijne Memorien, nagelaaten; het komt hierop uit.
Na vooraf te hebben ter nedergesteld, een gesprek, welk hij te vooren gehouden had, met den Prins van Oranje, over den Nijmeegschen Vredehandel, zegt hij:
,,Twee dagen daarna sprak ik den Pensionaris FAGEL over eenige gemeene zaaken, raakende mijne Ambassade in den Haag, die in de handen van den Secretaris van die Ambassade gebleeven waren. Deeze discoursen geëindigd zijnde, vraagde hij mij, of ik de Vrede van Nijmeegen bragt? Ik antwoordde, dat dewijl hij zo onweetend scheen, van het geene daar was voorgevallen, ik het hem zou verhaalen; dat zij Hollanders hunne zaaken aldaar, als braave lieden (wel te verdaan spottender wijze) hadden aangelegd, Dat zij, om de Geallieerden tot het Congres te doen spoeden, voorgegeeven hadden, dat zij, na het verschijnen van dien dag, de vertoonde volmagten hadden gewraakt, en nieuwe verzogt; mitsgaders de Mediateurs van den eenen na den anderen te doen gaan, en aldus verspilt den tijd van twee maanden; zulks, dat zij het spoor der Keizersche en Spaansch Ministers volgden, het welke ik oordeelde haar opzet te zijn, om zelfs die pas verder te houden.”
„ De Pensionaris antwoordde mij ernstig, en met een bedroefd aangezigt, dat ik, de Staaten en den loop van haare zaaken , zederd ik den Haag verlaaten hadde niet kende, of wilde kennen: dat zij niet alleen de Vrede van harte wenschten, maar die ook noodzaaklijk voor haar oordeelden; dat zij tot de Vredehandelinge op die tijd zekerlijk getreeden zouden zijn, indien de Franschen eenigzints aanneemelijke volmagten hadden overgeleverd, of zig verbonden nieuwe te zuilen bezorgen, en dat de Staaten zelfs op geene Vrede, volgends de pretensien van haar Geallieerden zouden dringen: ook konde hij niet verzekeren, dat zij geene separate vrede zouden maaken: ik zeide dat dit een werk van zodanig gewigt was, dat ik mij verzekerde, dat zij zig nog wet een Jaar daarop zouden bedenken. Hierop trok hij zijn stoel wat nader bij mij, en begon een discours, met meer ijver en ernst, dan met den staat van zijn gezontheid toen overeenkwam, zeggende eerstelijk: dat zij genoeg op die zaak gedagt hadden, en door die veel bedagt te hebben, begonden te bevinden, dat ’er geen remedie was.”.
,, Dat zij aan Spanje veel verpligt waren, om dat, die kroon in den Oorlog getreeden was, om haar Land te behouden, en daardoor ook Vlaanderen te bewaaren; dog dat zij de Spaanschen geene kwade vergelding hadden gedaan, in het continueeren van den Oorlog drie Jaaren lang, alleenlijk ten aanzien van het intrest van Spanje, dewijl ’er niets van gewigt tusschen haar en Frankrijk overbleef, dat zij zig verder verpligt hadden, om in het aanstaande jaar een Oorlog te voeren, en zulks ook met zo veel magt, ais zij, in ’t voorleden Jaar zouden gedaan hebben, indien de Geallieerden, haare beloften volbragt hadden. Maar dat Spanje geene zorge droeg, dan om haar te laaten zien, dat zij beslooten hadden te vergaan. Dat dezelve de Hollandsche Vloot, van Sicilien t’huis gezonden had, zonder de beloofde betaalinge en het zelve op de wederkomste, aan de Staaten hadden overgelaaten.”
„ Dat de Staaten niet één stuiver werd betaald, van een groote somme, die de Spaansche dezelve schuldig waren, wegens togtkosten en vivres in de laatste zomer, van welke men magazijnen voor ’t aanstaande Jaar zou opregten, zonder dewelke haare legers in dat land niet konden marcheeren, dewijl zij verzekerd waren, geen magazijn te zullen vinden, da: door de Spaanschen verzorgt was. Dat zij aan Spanje, de noodzaaklijkheid hadden voorgedragen, om alleenlijk zo veel welgereguleerde magt op de been te houden, als genoeg was, om haar Steden te beschermen, terwijl de Prins met het leger van den Staat te veld zou gaan, en alle groote belegeringen zou verhinderen of onnut manken, doch dit al zonder antwoord; dat zij, dezelve naderhand verzogt hadden, om zo veel benden van de Duitsche Vorsten, haare Geallieerden, over te neemen als haar voornaamste Steden zouden konnen verdedigen; maar dat zij dezeiven integendeel uit haar land dreeven. Dat zij den Keizer altijd verklaard hadden, dat ten zij, zijn leger in Frankrijk rukten of ten minste dezelve tot een batalje dwongen, door zodanige magt, die groote Fransche detachementen kon trekken uit Vlaanderen, dat het land van deze zomer, of ten uitterste in de aanstaande niet behouden kon worden, indien de Keizerschen de winterkwartieren in. den Elfas, of aan die zijde van den Rhijn niet betrokken.
Maar dat men te Weenen, Vlaanderen zo weinig, als de Hollanders Hougarijen aanmerkten; en om dat de Hoogduitsche Officieren haar particulier belang in de winterkwartieren van Duitschland beter vonden, als in een verwoest land, gelijk den Elzas was, moesten haar legers den Rhijn deze winter passeeren, en daardoor alle de voordeelen van de laatste , en hope van de aanstaande veldtogt verliezen. Dat door gebrek aan magazijnen in Vlaanderen, twee of drie sterke Frontierplaatsen, aldaar in de aanstaande zomer zouden verlooren gaan, voor dat de Keizeischen in het veld zoude konnen verschijnen; en, dat in dien Kamerijk, Valencien en Mons genomen wierden, alle de anderen zoude afvallen, ter oorzaake van te reeds geledene, en indien den Oorlog nog duurde nog te lijdene ellenden. Dat de Prins niet magtig was, om het te beletten of vroeg genoeg in het veld te konnen komen, om te marcheeren, door gebrek van provisien in Vlaanderen, werdende dat land woest, door de ongereguleerde contributien; of ten minsten niet met een leger gedekt, hetwelk bekwaam was om een slag te wagen, of een Stadt te ontzetten, terwijl de Spaansche troupen zo zwak waren, en de Franschen zo sterk zouden zijn, op een tijd als zij geen vijand hadden, om aan den Rhijn een diversie te maaken. Dat de vrienden van den Prins niet konde lijden, dat hij te veld ging, alleenlijk om Steden in zijn gezigt te verliezen, en misschien wel gantsch Vlaanderen, terwijl men verwagtte dat hij het beschermen zoude, daar hij op zekeren tijd tweemaal in het zelve verhinderd werd, door de misdagen der Spaanschen, die nogthans niet zoude nalaaten hem zo wel, als zijn vijanden buiten, en zijne benijders binnenslands, die na die gelegenheid haakten, te beschuldigen.
Dat de Staat en ondertusschen van Frankrijk alle conditiën konden verkrijgen, die zij begeerden, het zij, door de ontruiming van Maastrigt; een Reglement van Koophandel, of eenige voordeelen aan het Huis van Oranje; en wegens, dit laatste alles wat de Prins zelfs zon konnen begeeren: dat zij ten dien eijnde alle weeken ernstige brieven van Monsieur d’Estrades ontvongen, om een separate vrede te maaken, en hoewel hij daar toe met bet uitterste leedwezen zou treden, kon hij nogthans niet bespeuren, wat men anders zou konnen doen: ook kende hij niemant in Holland, die van dezelve gedagten niet was. Dat hij met mij niet sprak als een Ambassadeur, maar als een vriend, wiens gevoelen hij agtte, en verzogt, dat hij mij openhartig, de sterkte en zwakheid geopenbaard hebbende, verheugd zou zijn, in het weten van het geene ik dagt, dat zij, in alle deze omdatdigheden, en verval van haaren staat door zo langduurigen Oorlog, souden doen. Ik beantwoorden het compliment van den Pensionaris, doch verschoonde mij van het verklaaren van mijne gedagten aan een persoon, die zo bekwaam was, om mesures te neemen, die de gevoeglijkste voor het beleid der Staaten en zijn eigen waren.
Maar ik verzogt van hem te weten, wat hij dagt, dat van Vlaanderen zou worden, indien de Hollanders een separate Vrede sloten; om dat het noodlot van dat land het zelve was, waarin de rest van hun gebeuren zo veel belang hadden als zij. Hij antwoorde: dat het in eenen zomer, of in twee, maar waarschijnlijker in eenen, verlooren zou worden: dat hij geloofde dat Kamerijk, Valencien, Naamen en Mons in eenen zomer zouden verlooren gaan; dat na derzelver verlies, de groote binnelandsche Steden zig niet zouden tragten te verweeren, uitgenomen Antwerpen en Oostende, voor welke men misschien met Frankrijk eenige mesures zou konnen neemen: gelijk ik wist, dat de Franschen , aan de Heer DE WITT, op haar eerde inval gedaan hadden in het Jaar 1667. Ik vraagde hem, hoe hij dage dat de Staaten met Frankrijk, naa het verlies van Vlaanderen, zouden moeten leven? en of hij wel dagt, dat het anders, dan volgens discretie der Franschen kon zijn?”
„ Hij verzogt mij te gelooven, dat indien zij konden hoopen, om Vlaanderen door den Oorlog te behouden, zij nooit op een separate Vrede souden denken; doch indien het dog verlooren moest worden, wilden zij liever, dat zulks zou geschieden, door de Vrede, die het land zo niet zou uitputten, nog den Prins onteeren; dat zij na het verlies van Vlaanderen, sodanig met de Franschen zouden moeten leven, dat zij dezelve zouden doen begrijpen, dat het meer haar intrest was, den Staat te behouden, als te verdelgen; dat er geene keur was, maar dat men het als een desperate remedie moest inzwelgen; dat hij op eenige herttellinge, door beter beleid in de Spaansche zaaken , gehoopt had, of dat eenige voornaame onderneemingen van Hoogduitsche legers, aan die zijde tegens Frankrijk, de Vrede tot eenigzints redelijke conditiën gebragt zouden hebben: dat hij voor zijn deel, altijd van gedagten geweest was, dat Engeland zelfs op de eene pas, of de andere, die Frankrijk zoude maaken, hou op zoude roepen; en dat indien wij te vreeden waren, de helft van Vlaanderen, verlooren te zien gaan, wij nogthans het gantsche verlies, nog dat van Sicilien ten aanzien van onze Negotie, in de Middelandsche Zee niet zouden geheugen.
Dat de Koning de Vrede al twee Jaaren in zijn hand had gehad, en dezelve, wanneer ’t hem beliefde, gesloten kon hebben, op sodanige conditiën, als hij zou denken, dat met de regtvaardigheid, en de veiligheid, van de rest van zijne gebuuren en zijn eigen, zouden overeenkomen. Dat een ijder wel wist dat Frankrijk in geen staat was, om zijne Majesteit eenige conditiën, die hij zou mogen begeeren, afteslaan, of een Oorlog tegens Engeland, in conjunctie met de Geallieerden, te wagen; dat het minste blijk van het zelve, indien het maar eenigsints in Franklijk gelooft werd, genoeg was, om de Vrede te veroorzaakeen; dat zij dit alles overlang, door den Heer van Beuningen, In Engeland hadden voorgedragen, en aangeboden om zijne Majesteit arbiter van de Vrede te maaken, en de conditiën aanteneemen, die hij zou voorschrijven; dog zonder het minste antwoord, maar dat alles zo koel als het mooglijk was, werd aangehoord, hoewel veele luiden dagten, dat wij redenen hadden, om wat gevoeliger deswegens te zijn; dat dit hem te meer aanporden om te denken, dat eeue separate Vrede noodzaakiijker was, dan al het andere; dat hij bekende, dat men het allereerst moest bezoeken, maar dat hij het op ’t laatst, een ongeneeslijke wonde bevonden had.”
„ Dat hij wel wist, wat ik door de vraag, hoe zij met Frankrijk leven zouden naa het verlies van Vlaanderen? verstond: dog dat het oogmerk van Frankrijk meer op Italien of Duitschland, of wel misschien op Engeland zou zijn; dat het intrest van de Franschen niet kon zijn, om den Staat te verdelgen of te conquesteeren, maar om denzelven in onafhangleid van die kroon te bewaaren; dat zij beter nut van de Hollandsche Vlooten konden krijgen, dan van eenige weinige Vissersplaatsen daar men Holland toe zou brengen; indien men haare vrijheden en religie eenig geweld deed; dat de Koning van Frankrijk haar land gezien had, het zelve kende, en ook zo voorstond, dat hij in alle gelegenheden zeide, dat hij dezelve liever tot vrienden als onderdaanen wilde hebben; dog indien ik al besloot dat de Staat in vierentwintig uuren zou verlooren gaan, het nogthans beter voor haar was, het verderf tot het laaste uur uittestellen, en dat het des nagts zon gebeuren, ail des middags.”
„ Dit werd met zodanige hevigheid en ijver uitgesprooken dat hij geen krachten genoeg had, om zijne reden te vervolgen; en hebbende gezegt, dat het geen zaak was, die wij tusschen ons beiden konden besluiten, scheide ik van hem na hem gezondheid genoeg gewenscht te hebben, om de gedagten, en zanken van zo groote aangelegenheid, in die gevaarlijke omstandigheden uittevoeren en waarteneemen.”
Zie daar een verhaal, zo als gezegd is, alleen genoeg om de bekwaamheid van den Heer G. FAGEL te doen kennen, en met één den Lezer over de Staatsgesteldheid van dien tijd een juist oordeel te doen vellen; en waaruit tevens blijkt, dat de Ridder TEMPLE niet mistastte, met te zeggen, dat dat de Raad-Pensionaris de belangen der Hoven van Europa zo goed als iemand kende.
De Heer FAGEL was niet alleen een groot Staatkundige, maar tevens een man, die lijf noch leven schroomde. Hij verzelde. niettegenstaande het groot gewigt van zijn ampt, als Raad-Pensionaris, in veele belegeringen en onderneemingen, den jongen Stadhouder, die zig ook getrouwelijk van zijnen raat bediende, en een volkoomen vertrouwen op hem stelde, ter bezorging van het geen tot den Oorlog van noden was. Toen de Engelschen de kust met eene landing dreigden, begaf zig de Raad-Pensionaris op de Vloot, en ontbood alle de Scheeps-Opperhoofden, aan boord van het Schip, waarop hij zig bevond, en vertoonde aan hun de middelen, die zij moesten te werk stellen, om den vijand, die op de hoogte van Texel en ’t Flie lag, te wederstaan, en de kust voor een landing te bevrijden. Tevens vraagde hij de gedachten der aanwezenden, hoe elk dage, om op de best mooglijke wijze, de verwagt wordende Oostindische Schepen in veiligheid te brengen; met verzekering, dat alles, wat ’er aan volk of Oorlogsbehoeften ontbrak, terstond zou bezorgd worden. Nog dien zelfden avond deed de Raad-Pensionaris verslag aan de Staaten van Holland, en rende den volgenden morgen weder naar de Helder, om den Stadhouder, welke zig daar bevond, het zelfde rapport te doen. Op de tijding dat de Prins inmiddels naar den Haag gekeerd was, begaf hij zich insgelijks derwaarts, en deed, daags daaraan, zijnde den 11 Augustus, in de Vergadering der Staaten, rapport van ’t geene hij, met den Stadhouder, overleid en nodig geoordeeld had, en beraamde, op staanden voet, eene order voor de Vloot, welke door den Admiraal Generaal werd afgevaardigd, en niet weinig toebragt ter verijdeling van de oogmerken der vijanden.
Niet minder was zijn ijver voor de behoudenis van den heerschenden Godsdienst van den Staat. Twee uitmuntende blijken daarvan gaf hij: eerst in het Jaar 1680, in eene fraaije en kragtige deductie, ten verzoeke van den Graave VAN SUNDERLAND, Secretaris van Staat in Engeland, door hem op het papier gebragt; en, door den Engelschen Gezant SIDNY, naar London gezonden, om Koning KAREL DEN II te bewegen, tot het geeven van zijne toestemming, op zekere Resolutie, bij het Huis der Gemeenten genomen, om den Hertog VAN JORK buiten de successie te sluiten. De andere blijk was in het Jaar 1687, toen de Gemeenten van Engeland ten voorschijn bragten, dat de Hervormde Godsdient niet veilig konde zijn, indien een Koning den Roomschen Godsdienst beleedt. Ook leerde de onder inding eerlang, dat die bekommering maar al te gegrond was; wanneer de Hertog VAN JORK, naderhand Koning van Engeland, den Roomschen Godsdienst, met onderdrukking van dien der Protestanten, door allerlei middelen , poogde te doen zegevieren. Doch de wetten, die hem tegen waren, zag hij geen kans te konnen vernietigen, ten ware de Prinsesse van Oranje, als de naaste Erfgename van de kroon, zig mede openlijk voor de vernietiging dier wetten verklaarde. Men meende, in Engeland, dit door te drijven, door aan die vernietiging den naam te geeven, van Tolerantie en Vrijheid van geweeten. Een zeker Regtsgeleerde, met naame JACOBUS STEWART, werd door het Hof te werk gesteld, om den Heer FAGEL, door brieven, tot het overschrijven van het gevoelen, van den Prinsen de Prinses, omtrent die wetten, te beweegen.
De Raad-Pensionaris toonde zig zeer huiverig, om over die stoffe iets op het papier te brengen, als zeer wel bewust zijnde, hoe veel de gedagten hunner Hoogheden van die van het Engelsche Hof verschilden. Doch, hoe meer hij dit van de hand wees, hoe sterker de aandrang werd; met bijvoeginge, dat dit verzoek geschiedde, met voorweeten en goedkeuring van den Koning WILLEM en MARIA inmiddels verstaande, dat men het volk in Engeland diets maakte, dat de Roomschgezinden, in Holland, niet alleen vrijheid van openbaare Godsdienstoeffeninge hadden, maar ook tot alle ampten werden toegelaaten, vonden zig genoodzaakt, daarvan eene andere varklaaringe te geeven. De Raad-Pensionaris, daar toe, door hunne Hoogheden, verzogt zijnde, schreef toen, in ’t Latijn, een zeer bondigen brief, inhoudende de waare gesteldheid der Tolerantie, welke hier te Lande plaats had. Op den 4 November, in het Jaar 1687, werd deeze brief aan STEWARD gezonden.
Uit Engeland ontving men eerlang berigt, dat het Hof alm verspreidde, dat de Prins en Prinsesse tot de vernietiging dier wetten gestemd hadden; dit noodzaakte den Prins, om de kwaade gevolgen, die daar uit ontdaan mogten, den brief van den Raad-Pensionaris publiek te maaken; wordende dezelve vervolgens door BURNET in ’t Engelsch, en door een anderen in het Nederduitsch overgezet. De uitwerkzelen van dien brief kon men ontwaar worden, door de zeldzaame maatregels, welke het Hof en de Jesuiten daar tegen beraamden, De Heer FAGEL had dien brief, alvoorens, aan den Engelschen Gezant, den Marquis VAN ABBEVILLE, in den Haag, medegedeeld. STEWART nad aan den Raad-Pensionaris geschreven, dat hij zijnen brief aan den Koning had vertoond. Dit alles onaangezien, durfde het Engesche Hof, bij een openbaar geschrift, Parliamentum Pacificum genaamd, met toestemming van een Secretaris gedrukt, der Gemeente op den mouw spelden, dat de brief verkeerd was, en dat de Minister van Holland geen deel altoos hadde aan het schrijven van dien brief. Doch het uitgeeven van STEWARDS eigen brieven, gevoegd bij een brief van den Heere FAGEL aan den Marquis VAN ABBEVILLE, waarbij de Minister van Holland voldoening eischte, wegens die lastering, ontdekte het gantsche bedrog. De Jesuiten en de Engelsche Ministers verlooren hierop eensslags al hun credit bij het gemeen. Het groot en gewigtig nut, door den brief van den Heere FAGEL, aan het Protestantsche belang, in het hachelijkste tijdgewricht, waarin het ooit geweest was, te wege gebragt, vindt men, onder anderen, bij een voornaam Engesche Historieschrijver, I. ECARD, Hofprediker van den Aartsbisschop van Canterburij, in deeze woorden erkend. „ De brief van den Raad-Pensionaris (zegt hij) diende om ’t waare belang der Natie te onderschragen, en veroorzaakte „ een volkoomen vertrouwen op den Prins en de Princes, bij de Kerk van Engeland en bij de Dissenters, dewelke toen begonnen hoop te scheppen van die zijde, bijaldien eenige geweldige middelen tegen hen werden ter hand genomen.”
Een ander Engelsch Schrijver van dien tijd zegt, onder anderen: „ Ik moet bekennen, dat ’er, sints het Huwelijk van hunne Hoogheden, niets is voorgevallen, dat zo veel tot welstand van het Protestantsche wezen heeft toegebragt, als deeze brief van den Heere FAGEL.”
De Protestanten waren in hunne hoop ook niet bedrogen. De Minister, die, met zijne pen, het waare belang der Natie zo treffelijk had weten te onderschragen, was vervolgens de voornaamste bestierder van de groote Expeditie op Engeland: een wonder vóór alle de volgende eeuwen, en de behoudenis van het Protestantendom in Engeland. Men verspreidde, op zijnen raad, dat de Prins een oogmerk had naar den kant van Keulen. De Fransche Ambassadeur was zeer opmerkzaam; hij meende, als ’er iets wegens Engeland op ’t tapijt kwam, eene stribbeling onder de Leden , of ten minste n een uitstel, te zullen te weeg brengen; maar de groote vooruitzigten van den Heere FAGEL, zegt BURNET, kwamen alles te boven. De Raad-Pensionaris, om zijn voorneemen binnenslands vast te stellen, ontbood, van tijd tot tijd, de Predikanten, uit de aanzienlijkste Steden, en gaf hun te kennen, dat ’er geen middel was, tot behoud van de Religie en het Vaderland, dan de Expeditie op Engeland; hun beveelende, des Prinsen regtvaardige onderneeminge in hunne gebeden indagtig te zijn. Doch hij beleefde den uitslag niet. Evenwel gelukte het hem, den Prins bij zijn vertrek te begroeten, en uit naam der Staaten eene gelukkige reize te wenschen. Kort daarna werd hij van eene ziekte overvallen. Zommigen verhaalen, dat wanneer hij, op zijn ziekbedde, vernam, dat de Prins te Torbaij voet aan land gezet had, hij met groote blijdschap zou gezegd hebben: Nu ga ik gerust van hier scheiden: in het vast vertrouwen naamlijk van eene goede uitkomst der zaake, waarvan hij het voornaamste beweegrad geweest, was. Hij stierf op den 15 December, in het Jaar 1688, in den ouderdom van 59 Jaaren, en werd in de groote Kerk in ’s Hagee begraaven.
Deeze groote Staatsman, van wiens lof en laster verbazend veel geschreeven is, was middelmatig van lengte; van een aangenaame gestalte en wezen; levendig, vaardig en vrolijk van geest, en, volgens het getuigenis zijner tijdgenooten, de welfprekendste man, die immer in Holland leefde; zijne aanspraaken en voorstellingen waren lieftalig en minlijk. De Schrijver, dien wij boven hebben bijgebragt, ten bewijze van het nut van zijnen brief, om aantetoonen, dat de brief waarlijk van hem was, geeft dit volgende van zijn Karakter op: „ De brief, zegt hij, is den Autheur gelijk: de stof is wigtig, de redenen bondig, de stijl deftig, vol zin en klaar, gelijk die van een Regtsgeleerden; ze heeft doorgaans een bewijs, die de Religie en het humeur van den Schrijver uitdrukt, gelijk de steffe en de methode zijne bekwaamheid en oordeel te kennen geeven; alle deeze hoedanigheden maaken „ het Karakter van den Heer FAGEL uit.”' '
In zijne jeugd had hij, met eene bijzondere naarstigheid, zig op de Studie der regten toegeleid ; en die voltrokken hebbende, eenige Jaaren, met lof, als Advocaat, voor het Hof gepleit; van welken tijd hij naderhand altoos met veel genoegen sprak. Nooit is hij gehuwd geweest. De eenigste vlek, die hem is aangewreeven, is, dat hij al te groote ijveraar was voor de belangen van Prinse WILLEM DAN III. De Heeren JOHAN DE WITT en GASPAR FAGEL maakten dus een volmaakt contrast. De eerstgenoemde stelde, dat de Republiek zonder Stadhouder wel en gelukkig konde bestierd worden: daar FAGEL al het welvaaren van dezelve van het Stadhouderschap deed afhangen; zeggende, dat de Republiek zonder Stadhouder, zonder ziel of leven was. Hoe groot die beide mannen ook mogen geweest zijn, is het, echter, van acteren gebleeken , dat zij beiden hunne denkbeelden, ten nadeele van de Republiek, te verre getrokken hebben. De reden deezer aankleevinge aan het Huis van Oranje, en bijzonder aan den persoon van WILLEM DEN III, door hem verklaard aan den Afgezant van Groot-Brittanje, was, volgens diens verklaaring „ de liefde voor zijn Vaderland, doordien hij (FAGEL) vastelijk geloofde, dat door den Prins alleen het Land behouden kon worden.” Een geloof, ’t welk, onzes bedunkens, geene geringe minachting voor alle waare Vaderlandsche Regenten in zig bevatte. Geen wonder dan ook , dat een man van dien invloed op de Republiek, uit hoofde
van zijne bekwaamheid en gewigtige Amptsbediening, van WILLEM DEN III, die al zijne grootheid aan hem verschuldigd was, ongemeen bemind werd. BURNET, die zig veel moeite gegeeven heeft, om het egt Karakter van den Raad-Pensionaris te doen kennen, zegt, dat hij een man was, vol van moed, als de zaaken voor den wind gingen; maar dat het gantsch anders met hem gesteld was, in hachelijke omstandigheden. En, op eene andere plaats, dat hij altoos geneegen was, zig zelven te vleijen.
Doch, gantsch anders is het afbeeldzel, welk G. LETI van hen maakt, zeggende,
,, Hij (de Raad-Pensionaris) kweet zig, in alle opzigten, met zo groote vaardigheid, in alle de Raadsvergaderingen , dat er geen voorbeeld van was;.; hij wist, zo verre het zijn Ampt raakte, het Schip van staat, onder de zwaarste tempeesten, in eene goede haven te stieren, met zulk een beleid en kloekmoedigheid, dat men met waarheid zeggen kan, dat hij den Staat voor zwaare Schipbreuken heeft behoed; waardoor hij dan ook, na zijnen dood, door veelen betreurd is geworden; zijnde ’er niets ten zijnen nadeele te zeggen, dan alleenlijk, dat hij niet gemakkelijk te genaaken was. Doch zijne veelvuldige bezigheden, en onophoudenlijke arbeid, beletten hem ieder te woord te staan, en vooral niet voor diegeenen, die tot hem kwaamen, om bloote complimten te maaken.”
Anderen, die zig bevlijtigd hebben om zijnen lof te verbreiden, verklaaren dat hij geheel en al vrij was van eenige schraapzugt; zij brengen bij tot bewijs, dat, schoon hij twee jaaren bekleed had het Ampt van Griffier, zestien Jaaren dat van Raad-Pensionaris van Holland, op een traktement van twaalfduizend guldens, en vervolgens, door den dood van den Heere VAN DUIVENVOORDE, geworden zijnde Groot Zegelbewaarder van Holland, en Stadhouder van de Leenen, welke Ampten mede eene goede somme opbrengen, daarenboven nog Hoog Heemraad van Rhijnland was, echter weinig of niets heeft nagelaaten; als hebbende het grootste deel zijner middelen verspild aan de Abtdij van Leeuwenhorst, eene plaatze aan de Ridderschap behoorende, die hem tot zijne uitspanninge vergund was. SANDERUS in zijn Verheerlijkt Vlaanderen, weid nog breeder in zijnen lof uit.
Uit alle het bovenstaande is ten duidelijksten gebleeken, dat de Raad-Pensionaris FAGEL, in veele gevallen, alles heeft doorgedrongen, wat tot verhefling en vermeerdering van het gezag des Stadhouders dienen kon. Ieder kundig leezer zal daaruit ook ontwaar worden, dat alle de Schrijvers van dien tijd, als niet voorziende de nadeelige gevolgen, die daaruit, voor de Republiek, te dugten waren, dit alles tot zijnen lof hebben uitgemeeten. Maar hoe moet die lof verminste ren, als men, in de tegenwoordige meer verlichte tijdsomstandigheden, de meeste onheilen, die de Republiek van binnen zo geweldig beroeren, inzonderheid in de Provintien Gelderland Utrecht en Overijssel , aan zijn bestier moet toeschrijven? En wel vooral, nu men, in die Provintien, het drukkend juk der Regeerings-Reglementen ten volle gevoelt, en hierom van den hals, wil schuiven, na het honderd en elf Jaaren getorscht te hebben. Hoe de zaaken, in dien tijd door hem bestuurd zijn, blijkt ten klaarden uit de Resolutien, Advijsen, Brieven en Reglementen, volgens inhoud der Extracten, uit het Register van Hun Hoog Mogende, en Hun Ed. Gr. Mogende, rakende de assumptie in de Unie, en het bestel der Regeeringe, van de respective Provintien, die onder het geweld der Franschen zijn gebragt geweest, en bijzonderlijk van de Provintie van Utrecht, die wij hier zullen laaten volgen, zullende daar mede van het Art. van den Raad-Pensionaris FAGEL afstappen.
Extract uyt de Resolutien, van de Staten Generael.
Van dato den ....
Dat de Staten Generael by sekere hare Resolutie, van den 1. September 1592. seer loffelijck hebben verklaert, dat den welstandt van den Lande in ’t generael, ende elcke Provintie in ‘t particulier, daer aen ten hooghsten gelegen is, dat een
yeder in sijn Gerechtigheydt, Recht, en Privilegies wierde gemainteneert, soo de Wapenen by den Landen daer voor aengenomen, en noch tegenwoordigh gevoert worden, ende dat het selve geschiedende, achtervolgens de generale Unie, by de Provintien beswooren, sonder op eenige tijden den eenen op den anderen in ’t minste n yets te empieteeren, Godt den Almogende de gemeyne saecken zegenen, en eene goede uytkomste daer van verleeven sal, ende daer tegens doende, daer meerder ongeluck ende straffe hier namaels soude geraken te volgen.
Extract uyt de Resolutien van de Heeren Staten van Hollandt en West-Vrieslandt, in haer Ed: Groot Mog: Vergaderinge genomen.
Donderdaghs den 4. Augustus 1672.
By Resumptie gedelibereert zijnde op de Sessie van de Heeren Gedeputeerden uyt de Provintie van Gelderland, Utrecht, en Overyssel ter Generaliteyt, ten opsichte, dat de hoogh gemelte drie Provintien, jegenwoordigh onder het geweldt van de Vyanden worden gehouden, is na voorgaende deliberatie, en daer op alvoorens ingenomen welende de consideratien en het hoog wijs Advis van den Heere Prince van Orangien, goet gevonden, ende verstaen, dat van wegen haer Ed: Gr: Mo: de sake ter Generaliteyt daer heenen soude werden gedirigeert; ten eynde de gemelte hare Gedeputeerden van de Provintien van Gelderlandt, Utrecht en Overyssel, by provisle, en op de civielste, en op de bescheydenste manier van de Sessie aldaer: mitsgaders oock in de Generaliteyts Collegien mogen werden geëxcuseert, ende dat de saeken onder de hand is doenlijck, derwaerts mogen worden beleydt; dat de gemelte Heeren haer vrywillich dienthalve sonder eenige Resolutie van de Bontgenoten af te wachten, uyt de Vergaderinge van haer Ho: Mo: mitsgaders oock uyt de Collegien van de Generaliteyt mogen absenteeren en haer onthouden,
Dinghsdag den 9. Augutus 1672.
Op 't geene alhier ter Vergaderinge is gerapporteert, dat namenlijck de Heeren Gedeputeerden van de Provintie van Gelderlandt versocht hadden, om met de Gecommitteerdens van haer Ed: Gr: Mo: in Conferentie te komen, omme den inhoud en van haer Ed: Gr: Mo: Resoutie van den vierden deses lopende Maents genomen, op de admissie van de gemelde Heeren Gedeputeerden, is naer voorgaende deliberatie goedt gevonden, ende verstaen, dat de voorsz. versochte Conferentie van wegen haer Ed: Gr: Mo: beleefdelijck geëxcuseert, ende voorts byde voorsz. Resolutie van den voorsz, 4. Augutus deses, gepersisteert sal worden.
Extract uyt het Register der Resolutien van de Ho: Mo: Heeren Staten Generael der Vereenigde Nederlanden.
Lunae den 29. January 1674.
Den Heere Raed-Pensionaris Fagel, en andere haer Ho: Mog: Gedeputeerden, hebbende, ingevolge en tot voldoeninge van der selver Resolutie Commissoriael van den 26. deses, in conferentie geweest, met den Heere Prince van Orangie, hebben ter Vervgaderinge gerapporteert, dat Sijn Hooghheyt aendachtelijck overwoogen hebbende, ’t gunt in den Jaare 1672. met de Vyanden van desen Staet was ghepasseert, geoordeelt hadden, dat men considereeren moeste, dat het Godt de Heere Almachigh gelieft hadde in den selven Jare 1672. deselve Landen seer swaer te besoecken, toelatende, dat de Koningen van Vranckrijck en Groot-Brittannien , sonder eenige rechtveerdige redenen, den Staet met een seer hevigen Oorlogh te Water en te Lande aengegrepen, en voorts soodanige generale consternatie over het geheels Lant te senden, dat den hooghgedachten Koningh van Vranckrijk, en sijn Majesteyts Geallieerden, daer door in seer weynigh tijd Meester geworden waren, van seer considerabele Frontieren van desen Staet, en van drie geheele Provintien. Dat Godt de Heere Almachtigh daer na de Wapenen van den Staet, en van des self hoogh Geallieerden, wederom soodanigh gezegent hadde, dat de Provintie van Utrecht in het geheel, oock een goet gedeelte van de Provintie van Gelderlandt en Overyssel, gekomen waren onder desen Staet, het een seer harde saeck soude wesen, die hoogh-gemelte Provintien uyt de Unie te willen fecludéeren, om dat Godt de Heere Almachtigh deselve Provintien het gesagh, en het gebiedt van een Uytheemsch Heer hadde doen proeven, en de andere Provintien daer van genadelijck verschoont.
Daer de Unie wel expresselijck mede bracht, dat de Geunieerde Provintien voor des anderen conservatie, goedt en bloedt opsetten moeiten. Dat het oock seer hardt soude wesen, de Plaetsen, die voor desen onder de hoogh-gemelte Provintien hadden behoort, haer te willen benemen, of sich toe te eygenen, alleen om dat die aen eenighe van de andere Provintien niet qualijck voegen, ofte dienen souden: en dat men tegens die geene, die een ende hetselve lichaam van Staet, met die over geblevene Provintien hadden gemaeckt, in diervoegen procedeerde, alleen om dat het voorsz. ongeluck haer hadde getroffen, en dat de andere Provintien daer van verschoont gebleven waren, seer soude justificeren de Wapenen van den Vyandt: die den Oorlogh tegen den Staet, uyt geen andere redenen hadde aengevangen, als om dat die aen haer seer wel passen souden, en daer-en-boven de Zegen van Godt Almachtigh misschien wederhouden. Ende dat die Sorten gelegen waren, eenige ten deele in de hoogh-gemelte Provintie van Hollandt en West-Vrieslandt, ende ten deele in de hoogh-gemelte Provintie van Utrecht, eenige oock in ’t geheel in de hooghgemelte Provintie van Utrecht. Ende dat de hoogh-gemelte Sijn Hoogheydt daer nevens hadde geconsidereert, dat de Heeren Staten van Hollandt en West-Vrieslandt, genootsaeckt waren gheweest, eenige Sorten tot bescherminge van deselve Provintie te doen maken. Dat mede by experientie bevonden was, dat de hoogh-gemelte Provintie van Hollandt en West-Vrieslandt tegen den aenval der Vyanden, door het inunderen der Landen niet konde werden beschermt, ten zy de voorsz. inundatie oock over de Landen van de hoogh-gemelte Provintie in het werck gestelt wierde, van Advis soude zijn, dat de hoogh gemelte Provintie van Utrecht: mitsgaders de Provintien van Gelderlandt en Overyssel, soo haeft die oock insgelijcks onder de Macht van den Staet gekomen sullen zijn, wederom in de Unie souden behooren te werden geadmitteert; ende aen haer vergunt deselve Sessie en Rangh, die de hoogh-gemelte Provitien voor dato van de voorsz. calamiteyten en desastres hadden gehadt.
Dat aen de hoogh-gemelte Provinten van Gelderlandt, Utrecht en Overyssel, oock wederom souden behooren te volgen de Landen en plaetsen, die voor desen onder deselve Provintien hebben behoort, uytghenomen alleen, dat de Souverainiteyt, met allen gevolgen en aenkleieven van dien, niet uytghesondert over het Landt, of de Plaetsen, op dewelcke by de hoogh gemelte Provintie van Hollandt en West Vrieslandt eenige Sorten zijn geleydt, souden behooren te blijven aen de meer hoogh gemelte Provintien, en sulcks alles alleen voor soo veel aengaet ’t gunt beslooten is in Wallen, Grachten, en Sortificatiën van de voorsz. Sorten, sonder eenige verder extensie op, ofte over het platte Landt, om deselve Sorten gelegen. Dat oock de hoogh gemelte Provintie van Hollandt en West-Vrieslandt hebben vryen toegangh, acces en reces tot, en uyt de voorsz. Sorten over den Bodem van de hoogh gemelte Provintie van Utrecht, ende dat de hoogh gemelte Provintie van Holiandt en West Vrieslandt,soo wanneer de defensle van deselve Provintie sulcks soude mogen komen te veresschen, vry en onbekommert, zonder eenige oppositie, of tegensprake sal mogen inundeeren indistinctelijck, soo wel de Landen, die onder de hoogh gemelte Provintie van Utrecht, als onder de hoog gcmelte Provintie van Holiandt en West-Vrielsandt behooren, waer op gedelibereert zijnde, hebben de Heeren Gedeputeerden van de Respective Provintien het hoogh-gemelte Advis over ghenomen, om in de haren breder gecommuniceert te werden, dewelcke versocht worden, haer daer op ten spoedigste te verklaren.
Extract uyt de Resolutien van de heer en Staten van Hollandt.
Vrydagh den 2 Febr. Anno 1674.
By resumptie gedelibereert zijnde op het Advis van den Heere Prince van Orangie, ende de H: H: haer Ed: Gr: Mog: Gecommitteerden, hebbende ingevolge, ende tot voldoeninge van der selver Resolutie Commissoriael van den 24. November des voorleden Jaers 1673. overleyt ende overwogen, hoe de Provintie van Utrecht by de gemeene Bontgenoten soude behooren te werden geconsidereert, ende met deselve geprocedeert, midsgaders wat Interessen haer Ed: Gr: Mog: ontrent deselve Provintie van Utrecht in acht te nemen hadden, breder onder de Notulen vm den 23. january deses lopenden Jaers gemelt, hebben de H: H: van de Ridderschap en Edelen, mitsgaders de Gedeputeerden van de respective Steden, in den name ende van wegen Burgemeesteren ende Vroedschappen van deselve Steden eendrachteleijck verklaert, gelijck haer Ed: Gr: Mog: verklaren by desen, dat de hooghghemelte Provintie van Utrecht: mitsgaders de Provintien van Gelderlandt ende Overyssel, soo haeft die insgelijcks onder de Macht van den Staet gekomen sullen wesen, wederomme in de Unie sullen werden geadmitreert, ende aen haer vergunt deselve Sessie en Rangh, die de hoogh gemelte Provintien voor date van de Calamiteyten en Desalsres den Lande in den Jare 1672. overgekomen, hadden gehadt:
Dat aen de hooghgemelte Provintien van Gelderlant, Utrecht ende Overyssel oock wederom sullen volgen de Landen ende Plaetsen, die voor desen onder deselve Provintien hebben gehoon, uytgenomen alleen dat de Souverainiteyt met allen den gevolge ende aenkleven van dien, niet uytgesondert over het Landt, ofte de Plaetse op dewelcke by de Provintie van Hollant en West-Vrieslandt eenige Sorten ofte Sortificatiën zijn geleydt, sal blijven aen de selve Provintie, ende sulcks alles alleen voor soo veel aengaet ’t gunt beslooten is in de Wallen, Grachten en Sortificatiën van de voorsz. Sorten, sonder eenige verder extentie, op ofte over het platte Landt, om deselve Sorten gelegen, behoudelijck dat de hoogh-gemelte Provintie van Utrecht niet sal vermogen, binnen de hondert roeden te reeckenen van het uyterste van de Sortificatie der voorsz. Sorten, eenige Huysen, Gebouwen, Plantagien, ofte yets anders te bouwen, te planten ofte temaken, ofte yets aen ofte in de Gebouwen ofte Plantagies, die althans binnen de voorsz. hondert roeden souden mogen zijn, te vermaken ofte veranderen, het gunt de hoogh-gemelte Provintie van Hollandt en West-Vrieslandt sal vermogen eygener authoriteyt te demolieeren en te vernietigen, ‘t gunt binnen de voorsz. hondert roeden van nieuws gebouwt, geplant, gemaeckt; ofte in de Gebouwen ende Plantagies, die althans binnen de voorsz. hondert roeden souden mogen staen, vermaeckt ofte verandert soude mogen zijn: Dat oock de hoogh gemelte Provintie van Hollandt en West-Vrieslandt sal hebben vryen toegangh, acces ende reces, tot ende uyt de voorsz. Sorten over den Bodem van de hoogh-gemelte Provintie van Utrecht: Dat insgelijcks de hoogh-gemelte Provintie van Hollandt ende West-Vrieslandt, soo wanneer de defensie van deselve Provintie sulcks soude mogen komen te vereysschen , vry onbekommert ende sonder eenige oppositie ofte tegenspraeck sal mogen inundeeren, indistinetelijck soo wel de Landen die onder de hoogh-gemelte Provintien van Gelderlandt ende Utrecht, als die onder de hoooghgemelte Provintie van Hollandt en West-Vrieslandt ghehooren.
Dat voorts soo veel belanght de Landen, Polderen, Dijckgraef ofte Waterschappen, die met ofte over de hoogh-gemelte Provintie van Hollant en West-Vrieslandt uytwaterende zijn, ofte noch soude mogen uytwateren, gelijck van outs alle Quaestien, Processen en differenten concerneerende het Dijck ofte Heemrecht, met alle den ghevolge ofte aenkleven van dien, niets uytgesondert, ende sulcks soo wel rakende de Regeeringe van dien, boeten, breucken, ommeslagen, als alles anders wat het oock soude mogen zijn, sonder yets te excipieeren, sullen moeten werden geventileert voor Dijckgraef en Heemraden, ofte by gebreken ofte provocatien van deselve voor den Hove van Hollant, soo wel wanneer het different soude mogen ontstaen tusschen Stichtsche Dorpen, Polders ofte Ingesetenen, onder ofte tegens den anderen, soo wel in het verweeren als in het eysschen.
Dat wijders den Hinderdam van de Vecht voor desen gelegen hebbende in de hoogh-gemelte Provintie van Utrecht, nu geamoveert, ende in des selfs plaets geleyt zijnde de Sluys tot Muyden, altoos ten eeuwigen dagen sal moeten blijven geamoveert, en dat de hoogh-gemelte Provintie van Utrecht den voorsz. Hinderdam niet wederom, ’t zy op de plaetse daer die van outs gelegen heeft of ergens elders, waer het oock soude mogen zijn, te maecken ofte te leggen, directelijek of indirectelijck in eeniger manieren.
Ende dat de hoogh-gemelte Provintie van Hollandt en West-Vrieslandt van alles ’t gunt voorsz. is, by of van wegen de hoogh-gemelte Provintie van Gelderlant ende Utrecht behoorlijcke Acte bekomen en verkregen hebbende, aen de hooghgemelte Provintie van Utrecht sullen laten de Plaetsen althans onder de hoogh-gemelte Provintie van Hollandt en West Vrieslandt ghebraecht.
Ende is wijders by de gemelte H: H: van de Ridderschap en Edelen: mitsgaders de Gedeputeerde van de respective Steden, in den name ende van wegen Burgermeesteren ende Vroerdschappen van de selve Steden, goedt gevonden en verstaen, gelijck haar Ed: Gr: Mog: goedt vinden en verstaen by desen, dar de H: H: der selver Gecommitteerde Raden ende Gedeputeerde ter Generaliteyt, yeder voor soo veel haer aengaet, dese haer Ed: Gr: Mog: Resolutie in de beste en krachtighste sorme, daer en soo het behoort ter Executie sullen Stellen.
Resolutie van Hollandt, nopende de Herstellinge in de Overheerde Provintien:
Saturdagh den 3. Febr. 1674.
Is ter Vergaderinge voorgedragen en gerepresenteert, dat voor desen, by haer Ed: Groot Mog: en vervolgens mede by haer Ho: Mog: goet gevonden was, dat alle de geene die in de Provintie van Utrecht in eenige Bedieninge waren geweest, buyten de Functie van deselve Bedieninge souden werden gehouden ten tijden ende wijlen toe nader fbude wesen geresolveert over de saecken van deselve Provintie, ende dat nu by haer Ed: Gr.Mog: vast gestelt zijnde, dat de hoogh-gemelte Provintie, mitsgaders de Provintien van Gelderlandt en Overyssel, soo haeft die wederom onder de Macht van den Staet souden zijn gekomen, in de Unie sullen werden geadmitteert.
Oock dat van noden was, dat gedisponeert soude mogen werden van en over dte geene die de Regeeringe aldaer hebben geconstitueert, ende noch souden moeten constitueeren, dat het evident en klaer was, dat verscheyde Persoonen in de hooghgemelde Provintie beschuldight wierden van haer soodanigh in hare Charges niet te hebben gecomporteert, als den Staet van goede en ghetrouwe Bontgenoten hadde konnen en moeten verwachten, ende dat het dienvolgende niet alleen veel opspraeck causeren, maer onverantwoordelijck zijn soude, indien men indistinctelijck alle die geene, die de Regeeringe aldaer hadden helpen constitueren, daer inne simpelijck werderom herstelde, ende dat ’er weynigh correctie ofte verbeteringh te hoopen soude ziju, indien men het selve simpelijck aenbevoolen liet aen die geene, die de Regeeringe voor desen hadden geconstitueert, en dat daer uyt sekerlijck in deselve Provintie murmuratie en dissidentie van de Ingesetenen ontstaan soude (*)
(*) Dese Resolutie is daer nae geconverteert in een Resolutie van de Staten Generael, alleenlijck met die veranderinge, dat de woorden met Cursys-Ietter gedrukt, daer uytgelaten zijn: ende daer om heeft men het onnodigh geacht, de Resolutie van haer Hoog: Mog: hier nevens te drucken.
dewijle veele notabele Borgeren en Ingesetenen van de hooghgemelte Provintie over verscheyde van de voorsz. Regenten albereyts seer hadden geklaeght; En is derhalven in bedeneken gestelt, of niet van wegen haer Ed: Gr: Mog: de saecken ter
Generaliteyt daer heenen souden behooren te werden gedirigeert, ten eynde by haer Hoogh-Mog: aen den Heere Prince van Orange soude mogen werden gedesereert de Macht, enne Auctoriteyt, omme naer genomene insormatie, van nu af, in de Hoog gemelde Provintie van Utrecht, mutsgaders in de Steden ende Plaetsen van Gelderland en de Overyssel by de Unie gekomen, ende in de selve Provintie midsgaders andere Steden ende Plaetsen van dien, soo haeft die mede onder de macht van de Unie gekomen sullen zijn, die gene die de Regeringe in de hoogst gemelde Provintlen ofte in de Steden van dien hebben gecomposeert, ofte eenige ampten ’t zy van Politie, Justitie, ofte andere hebben geexerceerd ofte bekleet, in de. fuctie van de voorsz. hare ampten te continueren, te herstellen ofte oock daer van te verlaten, ende soodanige anderen in hare Plaetsen ofte andersints in de vacante ofte deficïerende Plaetsen te stellen, als sijn Hoogheyd oordeelen sal daer toe de bequaemste , capabelste , ende den Landen meert geaffectioneerste te wesen; behoudelijck dat die gene, die alsoo van de voorsz. Bedieningen ofte ampten souden mogen werden verlaten, daer door aen d'eene sijde niet souden werden gequetst ofte benadeelt in haren goeden Naem en Faem, ende dat oock aen d’andere sijde, die gene die bevonden souden mogen worden haer niet naer behooren te hebben gecomporteert, door de voorsz. verlatinge niet en souden mogen pretenderen, geëximeert te zijn van de straffe die der selver competente Rechters, na de Rechten en ’t plaecaet van de Landen souden mogen oordeelen tegen haer in Justitie te moeten werden gedecreteert ende geexecuteert, ende dat alle het selve soude geschieden alleen voor desw reyse, ende sulcx sonder eenige praejuditie ofte consequentie voor het toekomende, ten aensien van de privilegiën , Vry ende Gerechtigheden de Hoogst gemelde Provintien in ’t gemeyn, ofte de Leden en Steden van dien in het particulier comparerende.
Waer op gedelibereert en by de H. H. Gedeputeerdens der Stad Amsterdam Copye van liet voorsz. geproponeerde versocht zijnde, omme de intentie van de Heeren hare principalen daer op te mogen verstaen, is de finale Resolutie dienshalven te nemen uytgestelt tot nader deliberatie.
Missive geschreven by de Gedeputeerden van haer Hog: Mog: aen de absente Leden van de Regeeringh van de Provintie van Utrecht, na dat de presente Heeren gesuspendeert waren.
Uyt Uytrecht den 20-30 Novemb. 1673.
De Hoog: Mog: Heeren Staten Generael der Vereenighde Nederlanden, hadden voor desen tot haer uyterste droefheydt en leetwesen verstaen, dat de Vyanden van desen Staet genoeghsaem sonder slaen ofte sloot hadden geoccupeert verscheyde importante Vestingen deser Landen, in veel weyniger dagen als onse Voor-ouderen Jaren hadden besteet, om die tot securiteyt ende veyligheydt der goede Ingesetenen te acquireeren ende vestigen, en dat sy haer oock onder anderen meester hadden gemaeckt van de Provintie ende Stadt van Utrecht, dat het voorsz. verlies haer soo veel smartelijcker is geweest, niet alleen om de groote perijckelen, in de welcke de noch overighe Provintien daer door zijn gestort gheworden, ende de schadelicke desolatien ende devastatien van Moorden, Branden, ende ruïneren van Menschen, Huysen, Landen ende Gewassen, die de selve Provintien hebben moeten uytstaen, maer oock om dat de voorsz. Plaetsen, die haer aen den Vyandt over gegeven hebben, niet een druppel Bloedts ten besten hebben gehad, voor de Conservatie van het algemeyne lieve Vaderlandt. de Vrye Oeffeninghe van de ware Chrislelijcke Gereformeerde Religie ende Vrijheydts-panden, by de Voor-Ouderen soo hoogh geacht, dat de selve daer voor lijf en goedt met de uyterste genegentheydt hebben op geset, ende die daer op van Godt den Heere Almachtigh soo seer gezeegent zijn geweest, dat de selve tegen alle apparentie van menschelijcke hoope staende gebleven zijn, ende naedemael den selven Godt de Wapenen van den Staet, ouder het hoogh wijs beleydt van de Heere Prince van Orange, ende die van de Geallieerden, als nu wederom soodanigh gezeegent heeft, dat de voorsz. Vyanden genoot druckt zijn geworden, de hoogh-gemelte Provintie van Utrecht te evacueeren ende ontteedigen, ende dat die alsoo wederom by de Unie gekomen zijnde, hoogh-gemelte haer Ho: Mog: met rijkheydt van Raede te overdencken ende overweegen hebben, wat de selve in justitie ende rechtveerdigheyden met de meeste moderatie ende bescheidentheyd schuldigh zijn te doen, aen die geene die haer uyterste debvoir aengewend of te daer in gemancqueert hebben, dat deselve misscien oock kennisse van het voorsz. voorval hebben gegeven aen den hoogbegemelte Heere Prince, met versoeck dat Sijn Hoogheydt aen haer Hoog: Mog: daer op wilde laten toekomen, des selfs hoogh wijse Consideratien ende Advys, dat de saecken gehouden mochten werden buyten alle praejuditie ofte preoccupatie, dat. oock hoogh-hemelte haer Ho: Mog: goedt gevonden hebben, dat wy ons souden transporteeren nae de gemelte Provintie van Utrecht, om door minnelijcke inductien, ende was het van noode oock door krachtige ende efficacieuse middelen te persuaderen, de Heeren voor delen de Regeeringe van die Provintie bekleet hebbende, dat de selve haer van de exercitie van de Staten Ampten, Officien of Bedieningen die sy voor date hadden bekleet, by provisie ende tot de voorsz. nadere dispositie, souden willen onthouden: soo hebben wy niet konnen mancqueeren ons herwaerds te begeeven, om den last ons by hoogh-gemelte haer Ho: Mog: opgeleydt, te volvoeren, ende hebben oock dat geluck ende dien zeegen gehadt, dat wy daer inne alhier met groote minsaemheydt hebben gereusseert, op ’t versoeck van de gemelte Heeren by Acte aen yeder van haer ter handen gestek, verklaert hebbende, dat het selve was unverminste rt ende souder eenigh het alderminste praejuditis van de Privilegien ende Voorrechten, die de hoogh-gemelte Provintie in ’t gemeyn, ende de voorsz. Stadt en de lngesetenen van dien in het particulier; mitsgaders soodanige verdere desensie als yeder van de gemelte Heeren in het bysonder soude competeeren.
Wy hadden oock ten selven eynde doen sommeeren U: Ed: met meyninge om de voorsz. onse ordres by U: Ed: insgeiijcx af te leggen, dan nademael U: Ed: i.s absent, zijn wy genootsaeckt den selven daer van by Missive kennisse te geven, ende in den Naem van haer Ho: Mog: op het ernstighste te versoecken, dat U: Ed: sich van de exercitie van de Stadt ofte Bedieninghe te vooren by de selve bekleedt, by provisie ende tot de voorsz. naedere dispositie toe, onverminste rt ende sonder praejuditie als vooren wilt onthouden, wy en behoeven daer toe niet veele redenen ofte argumenten te gebruycken, maer sullen van U: Ed: een acquiescement verwachten, sonder dat U: Ed: ons sal willen necessiteeren om verdacht te moeten wesen op andere middelen, die wy tusschen die geene, die soo goede ende Oude Bondtgenooten zijn geweest, geerne saegen geëviteert. Wy sullen hier op ten spoedighsten ende uyterlicic binnen drie daghen naer de receptie deses te gemoet sien U: Ed: rescriptie om te mogen dienen tot onse insormatie. Ende onder des sullen wy U: Ed: in de bescherminge Godes beveelen ende blijven.
U Ed: dienstwillige Dienaren.
Was onderteyckent
J Geelvinck. Gaspar Fagel. W. van Crommom,
B. Gemmenich. Scato Gockinga.
Utrecht den 17/27 Novemb. 1673,
Missive van haer Hoog: Mog: aen de Staten van Vriestandt, en Stadt en Landen, noopende het herstellen der Provinciën die Overheerst zijn geweest, van dato den — Martij, 1674.
Edele Mogende Heeren,
Het is niet als uyt de uyterste beweginge van ons gemoet, dat wy U: Ed: Mog: moeten representeren den deplorabelen toestand van de Provintie van Utrecht, mitsgaders van de Steden ende Plaetsen van Gelderlandt, ende Overyssel, die albereyds onder de macht van de Unie gekomen zijn, ende die eerst door de Vyanden van den Staet in de grootste ongelegentheydt, armoede ende miserie gebracht zijnde, naderhandt door de langhwijlige Cessatie van hare Regeringhe, dese hare imminerende ruine staen te sullen accompleten, soo niet door eene spoedighe herstellinge daerinne sorghvuildelick wierde voorsien, dat dan ons bewoogen, ende genecessiteert heeft onse gedachten te laten gaen, hoe ende op wat wijse de aengroeyende desordres in de voorsz. Provinciën, Steden, ende Plaetsen, in welcke door het voorgemelte defect van Regeringhe, naer behooren geene straffe nochte correctie geexerceert kan werden, in hare verdere voortganck sullen kunnen werden gestuyt, ende die Provintie by gevolghe in Staet gesteld, van dese hare presente ende onvermijdelijcke ruine te kunnen overwinnen, ende daeromme goed gevonden, met eene klare ende naeckte representatie van het generael verval in de Justitie, Politie, ende Finantien, die door de voorsz. cessatie in de Provintie ende voorsz. Steden ende Plaetsen, van dagh tot dagh grooter staec te werden:
De respective Provincien instantelijck te versoecken, van hare Advysen en Resolutien t’ onser Vergaderinghe ten spoedighsten te willen in-brengen, gelijck dan dien consorm eyndlhijk op den negenden deses, de Heeren Gedeputeerdens van de voor-gemelte Provintien hare principale Advysen, rakende de herstellinghe van de Provintien van Gelderlandt, Utrecht, ende Overyssel, t’ onser Vergaderinghe geopent hebbende, wy mits de discrepantien daerinne vervat, goedt gevonden hebben de selve door een goedt aental Gedeputeerdens uyt de respective Provintien te laten examineren, de discrepante consideratien, in de selve gevonden werdende te concilieren, oock daer over te hooren ende in te nemen de Hooghwijse Consideratien ende het Advys van Sijn Hoogheyd den Heere Prince van Orangie, die dan daer over met hooghgemelte Heeren Gedeputeerdens op lieden in een langhdurige Conferentie, ende opereuse besoigne geweest zijnde, eyndelijck tot herstellinghe van de voor gemelte drie Provintien heeft gesormeert, dit by gaende Advys conciliatoir, dat wy versoecken dat by U Ed: Mog: in dier voegen, ende soo als ’t selve ter neder gesteld is, sonder eenigh ’t minste uystel mach werden geamplecteert, ende alsoo een eynde gemaeckt aen de ruinen ende desastres die in de voor-gemelte Provintie van Utrecht, door het voorsz. defect van Regeeringhe, hoe langher hoe grooter staen te werden, ende die inderdaedt, niet als met de alderuyterste ontsteltenisse, ende droefheydt moeten werden aengesien. U, Ed: Mog: kunnen neffens ons wel considereren, dat het van eene groote diffïculteyt, soo niet onmogelijcheydt wesen soude, dat men behoudens de respecten ende digniteyten van de voor ghemelte drie Provintien, gheneralick in alles soude konnen voldoen aen de sentimenten ende opinien van de respective Provintien: Ende dat daerom om de saeck tot een Eenparigh besluyt te brengen, aen de gedachte Consideratien van de een wat toe-gedaen, en van den anderen wat af-genomen sal dienen te werden, sonderlinghs dewijle by dit langhwijligh uytstel van eene herstelde Regeringhe in de voorsz. Provintien, noch die swarigheden komen, dat de selve daer door, soo niet voor altoos, ten minste voor een langhen tijdt, onbequaem ghehouden ende ghemaeckt werden, om nevens de voorsieninghe van haere particuliere ende domestique Intreden te versorghen, het Generaele Intrest van de ghemeyne Unie, die sonderlinghs door het defect van de voorsz. Regeeringhe staet te sullen lijden, ende in langhe niet sal konnen komen te participeren aen het genot van ’t gheene de voorgemelte Provintie van Utrecht, midtsgaders Steeden, ende plaetsen, tot soulagement van de swvaere lasten, met welcke de respective Provintien, voor desen swaeren Oorlogh soo jammerlijck werden ghedruckt, in reedelijekheydt geoordeelt sal worden te moeten contribueren, want behalven dat de voorsz. Provintie, Steeden, ende Plaetsen van nu aff aen, daer, soo door het generael verval, soo in de Steden selve, als ten platten Lande, genoeghsaem onbequaem gemaeckt werden, oock in ’t herstellen van Hluysen, ende het cultiveeren ende Bouwen van Landen, geene lust nochte resolutie en kunnen scheppen, vermits door het gebreck van eene goede ende wel gereguleerde Justitie, ende Politie, de Ingesetenen in onseeckerheydt werden gehouden, off daer van yets soude kunnen pioficeeren, soo wordt door het langer continueeren van dit interregnum, de ongebondentheydt, miserie, ende verwoestinge ten platten Lande en in de Steden daer geen respect nochte ontsagh is, van dag tot dag des te grooter, ja sodanigh, dat sy by langer continuatie capabel sal welen, om eer korten de ruïne ende totale onderganck van die Provintie, Steden ende Plaetsen, aen welckers conservatie den Staet in ’t gemeyn soo seer gelegen is, gantsch ende gaer te perfecteren, sulcx dat wy gene expressie van rechtvaerdige klachten over de ruïne ende ongelegentheyd van die Provintie , Steden ende Plaetsen, die ten tijde van hare welstand niet gemeriteert hebben van de Bondgenooten in deser wijse getracteert, ende als geabandonneert te werden, en kunnen uyt-vinden of de eygentlijcke ende misentabele gestalte, komt de waerheydt ende rechtvaerdigheydt deser klachten noch te surpasseren, dat dan ons te meerder necessiteert U. Ed: Mog: op ’t alderserieuste te versoecken, dat doch tot voorkominge van ’t generale verderf ende de uyterste devastatie van de voorsz. Provincie, Steden ende Plaetsen, dc selve haer hoe eer soo liever, consorm dit bygaende Concept cociliatoir gelieven te verklaren, (ende liever aen haer gesustineerde wat toegeven) als door langer deliberatien op sich laden, de smerten ende droefheydt van soo veel duysende zielen, welckers verderf met geen pen te beschrijven (ende niet als te gelijek door een spoedige herstellinge van Regeeringhe , ende miraculeusen toevloedt van Godes genadigen zegen te helen) ende te repareren sal zijn.
Wy willen dan hoopen, ende van de gewoone justitie ende equiteyt van U. Ed: Mog: verwachten, dat de selve haer ontrent her voorsz. project conciliatoir, soo wel spoedighlijck als satisfactoirlijck sullen gelieven te verklaren, sonderlinghe, dewijje wy het selve van soo veel billikheydt achten, dat de respective Provinciën na redelijckheydt haer genoegen daer in kunnen en behooren te vinden , ende alsoo de goede Ingeseetenen van de voorsz. Provintie, Steden ende Plaetsen eeniger wijse benemen de rechtvaerdigheydt van hare klachten, van dat sy door het traineren endelanger uytstellen haerder herstellinge geprecipiteert staen te werden in den staet van de alderuyterste desolatie; die door een goede ende prompte Resolutie dient te werdeni geprevenieert, ende sulcx te meerder, dewijle onses oordeels, naer de natuure ende gelegentheydt deser saecke, niet stucks-gewijse, noch anders als in ’t voorsz. Concept conciliatoir staet vervat , met eenige vrucht ofte dienst , soo wel voor den gemeynen Staet, als de voorsz. Provintie, Steden ende paetsen geprocedeert sal kunnen werden, Wy sullen dan hier op U: Ed: Mog: Resolutie tenl alderspoedighste te gemoet sien.
Extract, uyt bet Register der Resolutien van de Hoog: Mog: Heeren Staten Generael der Vereenighte Nederlanden.
Veneris, den XX. April 1674. ten 4.uuren naerdemiddagh.
By Resumptie gedelibereert zijnde, op het Advijs conciliatoir by Sijn Hoogheyt ende de Heeren haer Hoog: Mog: Gedeputeerdens den 16. der voorledene maend Martij uytgebracht, ontrent het herdeden van de Provincien van Gelderlandt, Utrecht, ende Over-ssel, breder onder de Notulen van den selven dato gementioneert. Is goed gevonden, verstaen, ende vast gestelt, gelijck goed gevonden, verstaen, ende vast gestelt werd mitsdesen , dat de hoogh-gemelte Provincie van Utrecht, mitsgaders de hoogh-gemelte Provinciën van Gelderlandt ende Over-Yssel, soo haeft die insgelijcks onder de macht van den Staet gekomen sullen wesen, wederom in de Unie sullen werden geadmitteert, ende aen haer vergunt de selve Sessie ende Rangh, die de hoogh-gemelte Provincien voor dato van de calamiteyten ende desaistres, den Landen in den Jare 1672. overgekomen hebben gehad. Dan nademael al van over vele Jaren, ende genoeghsaem met den beginne van de Regeeringhe, eene particuliere quaestie is geweest tusschen de Provinciën van Utrecht ende Vrieslendt over den Rangh, die de hoogh-gemelte Provinciën in de
Unie, ende onder de bondgenooten hadden te houden:
Dat de voorsz. quaestie over den voorsz Rangh, sal werden gesubmitteert aen het oordeel van Hoogh-gemelte Sijno Hoogheyd ende den Heere Henrick Casemier Furst tot Nassau, Stadhouder van de hoogh-gemelte Provincie van Vrieslandt, ende dat meer gemelte sijn Hoogheyd ende den wel gemelte Heere Stadthouder van Vrieslandt, de voorsz. questie tusschen de hooghgemelte Provincien soodanigh sullen decideren ende termineren, als de selve na recht ende reden in goede Justitie sullen bevinden te behooren: Ende dat beyde de hoogh-gemelte Provincien, haer desen aengaende sullen moeten reguleren naer ’t gunt daer op, by meer hoogh-gemelte sijn Hoogheyd erde den Wel gemelten Heere Stadihouder van Vrieslandt gedecideert ende getermineert sal worden. Dat de hoogh-gemelte Provinciën ten voorsz. eynde, binnen den tijdt van vier Maenden, na het nemen van de voorsz. conclusie aen meer hoogh-gemelte sijn Hoogheyd ende den wel gemelten Heere Stadthouder van Vrieslandt, ten wedersijden sullen moeten exhiberen, ende overleveren onder behoorlijcke inventaris alle soodanige stucken, papieren, en documenten, waer mede de selve haer gepretendeert recht sullen meynen te kunnen justificeren, ende dat den eenen van des anderen voorsz.. geexhibeerde, ofte gefurneerde stucken sal mogen lichten Copye, ende dat de hoogh-gemelte Provincien den binnen den tijdt van twee Maenden daer naer, by de selve stucken noch sullen mogen voegen eene Deductie van Rechten tot adstructie van hare respective vermeten, ende dat meer hoogh-gemelte sijne Hoogheyd ende den wel gemelten Heere Stadthouder van Vrieslandt, binnen den tijd van twee gelijcke Maenden, de voorsz. questie sullen moeten decideren, ende termineren; ende dat mitsdien de voorsz. questie binnen den tijdt van acht Maenden, na het nemen van de voorsz. Conclusie, sal moeteu zijn gedecideert ende getermineert. Dat wijders geduyrende den tijdt dat de voorsz. questie noch niet soude mogen zijn gedecideert, ofte getermineert, de hoogh-gemelte Provincien van Utrecht, ende Vrieslandt, by beurten sullen voor sitten te weten van vier weken tot vier weken, ende dat door het Lot sal werden gedefinieert, wie van beyde de hoogh-gemelte Provincien de eerste vier weken sal voor sitten, soo nochtans, dat die van de twee hoogh-gemelte Provincien , die in gebreke soude mogen blijven, sijne stucken binnen den tijde hier vooren gestelt te exhiberen ende furneren,sijne alternative ofte toe beurte sal verliesen, ende gedurende den tijdt tot de definitie van de voorsz. questie hier vooren geprofigeert, verliesen sijn voor rangh, ende moeten sitten achter die Provintie die haer stucken geexhibeert ende gefurneert sal hebben.
Dat voorts de hoog-gemelte Provintien van Gelderlandt, Utrecht, ende Overyssel als vooren in de voorsz. Unie geadmitteert te werden, de selve Unie wederom van nieuws sullen moeten Besweren, ende namentlijck oock Belooven metter daedt te sullen af-stellenende doen cesseren, de Belastinghe daer mede de selvighe ofte eenige Steden ofte Leden van dien, de Goederen, Waren, Gewassen, Bieren, Koopmanschappen, Manifacturen, Materialen, ofte anderen, in het inkomen ofte uytgaen, ofte oock op de Consumptie der selver, hooger ofte swaerder hebben belast, als de Goederen, Waren, Gewassen, Koopmanschappen, Manifacturen, Materialen, ofte anderen, in de hoogh-gemelte Provintien vallende, ofte gemaeckt werdende, Belast zijn, onder wat pretext, titul ofte benaminge de voorsz. Belastinghe soude mogen zijn geintroduceert ofte gehe, ven geweest, ende overgeven, dat sulcks voor het toekomende niet meer sal geschieden, gelijck mede de Heeren Staten van de vier andere Provintien geene soodanige meerder Belastinge sullen mogen doen, noch ten opsichte van elkanderen, noch ten opsichte van de hoogh-gemelte Provintien van Gelderlandt, Utrecht, en Overyssel, ende voor soo veel die gedaen soude mogen wesen, de selve sullen afstellen.
Dat aen de hoogh-gemelte Provintien van Gelderlandt, Utrecht, ende Overyssel oock wederom sullen volgen de Landen ende Plaetsen, die voor desen onder desfelve Provintien hebben gehoort: uytgenomen alleen, dat de Souveraniteyt met alle den gevolghe ende aenkleven van dien, niet uytgesondert, over het Landt ofte de Plaetsen, op de welcke by de Provintien van Hollandt, ende Vrieslandt eenige Sorten ofte Sortificatien zijn geleydt, sal blijven aen de selve Provintie, ende dat het in de macht ende faculteyt van de Provintien van Vrieslandt, ende Stadt en Landen sal staen tot koste van de selve Provintien, te leggen een Sort by ofte ontrent Roveen, ende dat de Souveraniteyt met alle den gevolge ende aenkleven van dien niet uytgesondert, over het Landt ofte de Plaetse, op de welcke het voorsz. Sort sal wesen geleyt, mitsgaders oock over de Ommer-schans, soo haeft die wederom onder de macht van den Staet sal wesen gebracht, sal komen aen de hoogh-gemelte Provintien van Vrieslandt ende Stadt ende Landen, mits dat het repareren ende onderhouden van de voorsz. Sorten (welckers Souveraniteyt, in manieren vooren verhaelt) aen de hoogh-gemelte Provintien van Hollandt ende West-Vrieslandt; Vrieslandt , ende Stadt en Landen wert gebracht, sal komen tot laste van de selve Provintien respective, ende buyten lasten van den Staet, ende dat oock de voorsz. Souverainiteyt alleen sal gaen over ’t gunt beslooten is in de Wallen, Grachten ende Sortificatiën van de voorsz. Sorten, sonder eenige verdere extensie op, ofte over het platte Landt, om de selve Sorten gelegen: behoudelijck dat de hoogh-gemelte Provinciën van Utrecht, ende Overyssel respective, niet sullen vermogen binnen de hondert Roeden, te reeckenen van het uytterste van de Sortificatie der voorsz. Sorten, eenige Huysen, gebouwen, plantagien, ofte yets anders te bouwen, te planten ofte maecken, ofte yets aen, ofte in de gebouwen ofte plantagies, die althans binnen de voorsz. hondert Roeden soude mogen zijn, te vermaecken , ofte veranderen, het gunt de hoogh-gemelte Provintien van Hollandt ende West-Vrieslandt, Vrieslandt, ende Stadt en Landen respective, souden mogen oordeelen aen de voorsz. Sortificatiën schadelijck te wesen, ende dat de selve Provintien van Hollandt ende West-Vrieslandt, Vrieslandt, ende Stadt en Landen respective, sullen vermogen eygener Authoriteyt te demolieeren ende te vernietigen, ’t gunt binnen de voorsz. hondert Roeden van nieuws gebouwt, geplant, gemaeckt, ofte in de gebouwen ende plantagien, die althans binnen de voorsz. hondert Roeden souden mogen staen, vermaeckt ofte verandert soude mogen zijn. Dat oock de hoogh-gemelte Provintien van Hollandt ende West-Vrieslandt, Vrieslandt, ende Stadt ende Landen respective, sullen hebben vryen toeganck, acces ende reces, tot ende uyt de voorsz. Sorten, over den Bodem van de hoogh-gemelte Provintien van Utrecht ende Overyssel. Dat insgelijcks de hoogh-gemelte provincie van Hollandt ende West-Vrieslandt, soo wanneer de defensie van selve Provincie sulcks soude mogen komen te vereysschen, vry, onbekommert, ende sonder eenige oppositie ofte tegen-spraeck sal mogen inunderen, indistinctelyk soo wel die Landen die onder de hoogh-gemelte Provintien van Gelderlandt ende Utrecht, als die onder do hoogh-gemelte Provintie van Hollandt en West-Vrieslandt behooren.
Dat voorts soo veel belanght de Landen, Polderen, Dijckgraef, ofte Waterschappen, die met ofte over de hoogh-gemelte Provintie van Holiandt en West-Vrieslandt uytwaterende sijn, ofte noch souden mogen uytwateren, gelijck van oudts alle questien, processen, ende differencen, concernerende het Dijck ofte Heem-recht, met alle den gevolge ende aenkleeven van dien, niets uytgesondert, ende sulcks soo wel raeckende de Regeeringhe van dien, Boeten, Breucken, Ommeslagen, als alles anders wat het oock soude mogen zijn , sonder yets te excipieeren, sullen moeten worden gheventileert voor Dijckgraeff ende Heem-raden, ofte by gebreecke ofte provocatie van de selve, voor den Hove van Holiandt, soo wel wanneer het different soude mogen uytstaen tusschen Stichtse Dorpen, Polders, ofte Ingesetenen onder ofte tegens den anderen, als tusschen Hollandtsche en Stichtsche Polders ofte Ingesetenen, onder, ofte tegens den anderen, soo wel in het verweeren, als in het eysschen.
Dat wijders den Hinderdam van de Vecht, die voor desen gelegen heeft in de hoogh-gemelte Provintie van Utrecht, nu geamoveert is, ende in welckers plaetfe geleyt de Sluys tot Muyden, altoos ende ten eeuwigen dage sal moeten blijven geamoveert, ende dat de hoogh-gemelte Provintie van Utrecht, den voorsz. Hinderdam niet wederom, ’t zy op de plaetse daerdie van oudts gelegen heeft, ofte ergens elders, waer het oock soude mogen zijn, sal vermogen te vermaecken , ofte te leggen , directelijck ofte indirectelijck in eeniger manieren.
Ende naedien geduerende de voorsz, calamiteyten ende desastres, by eeuighe Collegien ia Hollandt ende West-Vrieslandt resideerende zijn genegotieert verscheyde sommen van penningen tot verval van de onkosten, die tot Conservatie van eenige Waerden ofte plaetsen moesten werden gedaen, ende namentlijck mede by die van de Crimpenderwaert, tot lasten van den Loopickerwaert, dat oversulcks noch den vootsz. Loopickerwaerdt, noch oock eenighe andene Waerden ofte plaetsen, tot welckers laste geduerende den jegenwoordighen Oorlogh, eenighe penningen by de gemelte Collegien in Hollandt en West-Vrieslandt Residerende, souden zijn mogen genegotieert, sullen werden gestek onder het gesagh, beheeringe ofte dispositie van de hoogh-gemelte Provitien van Utrecht, ofte van Gelderlandt, voor ende al eer de selve Collegien sullen zijn gerembourseert van de voorsz. genegotieerde penningen, ende dat oock het Octroy op den 23. January deses loopende Jaers, by de Heeren Staten van Hollandt ende West-Vrieslandt aen die van de Ronde Veenen, ten deele gelegen in de hoogh-gemelte Provintie van Hollandt, ende ten deele gelegen in de hoogh-gemelte Provintie van Utrecht, by de Heeren Staten van Hollandt en West-Vrieslandt voornoemt, verleent, standt grijpen, ende volkomen effect sorteeren sal, sonder dat daer toe eenige nieuwe Confirmatie ofte Approbatie van de hoogh-gemelte Provintie van Utrecht, gerequireert sal zijn.
Dat mede de Provintien van Gelderlandt, ende Overyssel, de hoogh-gemelte Provintie van Hollandt ende West-Vrieslandt gerust sullen stellen, dat de Ingesetenen van de gemelte Provintie van Hollandt ende Westl-Vrieslandt ongemolesteert ende ongeturbeert gelaten sullen werden, in de possessie daer inne de selve hebben gejouisseert, in het stuck van de Visserye op de Zuyder-Zee, ende het Swarte-water, ende dat alle trubel, hinder, ende empechement, de voorsz. Ingesetenen sedert eenigen tijdt herwaerds, omrent de voorsz. Visserye aengedaen, metter daedt sal cesseeren, ende niet wederom ter handen genomen worden. Dat wijders de hoogh-gemelte Provintien van Gelderlandt, Utrecht, ende Overyssel, noyt sullen mogen weder, tegen, ofte ophouden, directelijck ofte indirectelijck in eeniger maniere yets, selfs het minste van het gunt by de Provinciën van Hollandt, Zeelandt, Vrieslandt, ende Stadt ende Landen, ofte een van de selve vier Provintien in 't bysonder, ofte oock den Raedt van Staten, geoordeelt soude mogen werden te kunnen dienen, tot verdieping van de Rivieren der Neder-Rhijn en Yssel, ofte tot het onderwater setten, ende houden van de Moeren, gelegen in, aen, ofte ontrent de hoogh-gemelte Provintie van Overyssel, ofte om de selve Rivieren ende Moeren inpassabel ofte des te bequamer te maecken, om den Vyandt alle passagien ofte invasien, door ofte over de selve te konnen beletten, ofte disputeeren, dat dienvolgende den gemelten Raedt van Staten sal executeeren, ende in het werck stellen, alles, ’t gunt by de hoogh-gemelte Provintien van Hollandt, Zeelandt, Vrieslandt, ende Stadt en Landen, ofte een van de selve vier Provintien in ’t bysonder, ofte oock by den gemelten Raedt van Staten dien aengaende nodigh, ofte dienstigh geacht sal mogen werden, sonder dat de hoog-gemelte Provintien van Gelderlandt, Utrecht, ende Overyssel, haer daer jegens sullen vermogen te opposeeren, ofte het selve te beletten, onder wat pretext het oock soude mogen sijn, mede directelijck ofte indirectelijck in eeniger manieren, ende dat om ’t gunt voorschreven is, beter ten effecten te brengen, ende in goeden Staet te houden, Jaerlijcks eenige Heeren Gecommitteerden uyt den Raedt van Staten wegens de hoogh-gemelte Provintien van Hollandt, Zeelandt, Vrieslandt, ende Stadt en Landen sullen worden gecommitteert, omme inspectie te neemen van den toestandt ende gelegentheyt van de voorsz. Rivieren den Neder-Rhijn, ende Yssel, ende de voorsz. Moeren. Ende dat de gemelte Heeren Gecommitteerdens gehouden sullen zijn, een net pertinent ende gecircumstantieert Verbael, aen haer Hoog: Mog: over te brenghen van de Constitutie, daer inne de selve de voorsz. Rivieren ende Moeren gevonden sullen hebben, ende dat de twee laetste van de voorsz. overgebrachte Verbaden, t’elckens gestelt sullen moeten worden in handen van die Heeren, die het volgende Jaer tot de voorsz. inspectie sullen werden Gecommitteert, ende dat de gemelte Heeren Gecommitreerdens uyt den gemelten Raedt, gehouden sullen wesen in haere Persoonen ende Goederen te verantwoorden , ’t gunt de selve aengaende de Constitutie van de voorsz. Rivieren ende Moeren, in de voorsz. Verbaelen ter neder hebben gestelt.
Dat binnen ’s Jaers naer het eyndigen van den jegenwoordigen Oorlogh, de Heeren Staten van alle de Seven respective Provintien, sullen furneren ende aen den anderen overleveren, eenen pertinenten Staet van de Conftitutie, ende gelegentheydt van der selver Finantie, ende naementlijck wat het inkomen van yder van de selve Provintien in goede tijden is geweest, ende uyt wat ende hoedanighe Impositien, ende andere schattinghen, ofte revenuen het voorsz. Inkomen heeft bestaen, ende met wat Lasten yder van de selve Provintien is beswaert, alles met de Authentycque stucken van dien, ende expurgatie onder Eede, van dat de selve dien aengaende niets hebben achterhouden, ende dat hoogh gemelte Provintien binnen den tijd: van een half Jaer daer naer, met den anderen de voorsz. Staten sullen examineren, ende voorts reguleren de begrootinge van ’t gunt yder van de selve Provintien, voor sijne Quote in de Laden van de Unie behoort te Contribueren, ende ingevalle de selve den anderen binnen den voorsz. tijdt van ses Maenden, op de begrootinge van de voorsz. Quote, niet en souden kunnen verstaen, dat in sulcken gevalle, binnen den tijdt van gelijcke ses Maenden, de voorsz. begrootinghe der voorsz. Quotes sal werden gedaen by de meer hoogh-gemelte Sijne Hoogheydt, als daer toe by de gesamentlijcke Provintien versocht zijnde, ende dat na de begrootinge by hoogh-gemelte Sijne Hoogheydt te doen, de voorsz. Quotes gereguleert, vermeerdert ofte verminstert sullen werden, sonder eeuighe verdere oppositie, ofte contradictie van ymandt.
Dat wijders de Pachters pachtende de Middelen van de respective Provintien, mitsgaders van de Landtschap Drenthe, in ofte aen eenige Plaetsen gelegen op de Grensen van de eene ofte andere Provintie, ofte van de voorsz. Landtschap, tot allen tijden sullen hebben Acces, ende d’een den anderen des begeerende, moeten geven Copye t’ sijnen redelijcken kosten, van de Collecte ofte andere Boecken ofte Registers, daer op, ofte daer uyt de voorsz. Middelen geheven ofte gevordert worden, ende dat de selve Provintien, mitsgaders Landtschap Drenthe, den een den anderen, met alle getrouwigheyt de handt sullen bieden, om te weeren de frauden, die daer ontrent soude mogen werden gepleegt.
Ende nademael de Heeren Staten van Gelderlandt, van Utrecht, ende van Overyssel, noch eene merckelijcke somme van Penningen schuldigh zijn, aen de respective Collogien ter Admiraliteyt in Hollandt, ende in Zeelandt Residerende, ter saecke van de Consenten by der selver Provintien tot de lasten van de Zee, voor dato van den jegenwoordigen Oorlogh gedragen, dat aen de Decisie van meer hoogh-gemelte Sijne Uoogheyd sal gelaten werden, het Stellen van redeiijcke Termijnen, binnen de welcke het voorsz. achterwesen aen de selve Collegien ter Admiraliteyt sal moeten werden voldaen.
Dat voorts in Consideratie van de goede dienden ende trouhertige dapperheydt by de Heeren Staten van Stadt ende Landen, in den jegenwoordighen Oorlogh ten beste van het gemeyne bewesen, aen de hoogh-gemelte Provintie sal werden toegestaen, soo aen haer toegestaen wordt by desen, een tweede Plaetse in den Raedt van Staten , des dat aen de hoogh-gemelte Provintie van Gelderland voor desen aldaer twee Plaetsen gehad hebbende, maer een Plaetse sal werden gelaten.
Ende hebben voorts haere Hoog: Mog: aen meer hoogh-gemelte Sijn Hoogheyd gedesereert, gelijck de selve desereren by desen de Macht ende Auctoriteyt, om nae ingenoome insormatie van nu aff in de hoogh-gemelte Provintie van Utrecht, mitsgaders in de Steden ende Plaetsen van Gelderlandt, ende Overyssel by de Unie gekomen, ende in de selve Provintien van Gelderlandt, ende Overyssel, mitsgaders de vordere Steden en Plaetsen van dien, soo haeft die meede onder de macht van de Unie gekomen sullen zijn, die geene die de Regeringe In de hoogh-gemelte Provintien ofte in de Steden van dien hebben gecomposeert, ofte eenige Ampten, ’t zy van Politie, Justitie ofte andere hebben geexerceert ofte bekleet, in de functie van de voorsz. hare Ampten te continueren, te herstellen, ofte oock daer van te verlaten, ende soodanige andere in hare plaetsen, ofte andersints in de vacante ofte deficierende Plaetsen te committeeren, ende de Regeringhe in de hooghgemelte Provintien soodanigh te Ordonneren ende bestellen, afs hoogh-gemelte Sijne Hoogheydt oordeelen sal, best, bequaemst ende voor den Landen ’t sekerst te wesen, behoudelijck dat die gene alsoo van de voorsz Bedieningen ofte Ampten souden mogen werden verlaten, daer door, aen de eene sijde niet sullen werden gequetst ofte benadeelt in haren goeden Naem ende Faem, ende dat oock aen de andere sijde die gene, die bevonden soude mogen worden, haer niet na behooren te hebben gecomporteert, door de voorsz. verlatingne niet en fullen mogen pretenderen, geexcuseert te zijn van de straffe die der selver competente Rechters, na de rechten ende placcaten van den Landen, souden mogen oordelen tegens haer in justitie te moeten werden gedecreteert, ende geexecuteert: Ende dat alle het selve sal geschieden voor dese reyse, ende sulcks sonder eenige praejuditie ofte consequentie voor het toekomende, ende mede onverminste rt ende sonder eenigh nadeel voor het toekomende, ten aensien van de Privilegien, Vry ende Gerechtigheden de hoogh gemelte Provintien in ’t gemeyn, ofte de Leden ende Steden van dien, in het particulier competerende.
Vt.
NIC. STAFENISSE.
Accordeert met het voorsz. Register,
H.FAGEL.
Extract uyt de Resolutien van de Ed: Mog: Heeren Staten 's Lands van Utrecht.
Jovis 16. Aprilis 1673.
Den Heere Prince van Orangie in de Ordinaris Vergaderplaetse van de Heeren Staten ’s Lants van Utrecht verscheenen zijnde, ende aldaer verscheyden hebbende de Heeren, die Sijn Hoogheyt, ingevolge vaa de authorifatie den 20. deser Iopende
Maent Nieuwestijl aen hoogh-gemelte Sijne Hoogheydt, by de Hoogh Mo: Heeren Staten Generael der Vereenighde Nederlanden verleent, goet-gevonden hadde, dat het Lith van de Geëligeerde Raeden, als mede het Lith van de Ridderschap ’s Lands, mitsgaders de Magistraet der Stadt Utrecht souden bekleden, heeft aldaer bekent gemaeckt, dat hoogh-gemelte Sijne Hoogheyt, reflectie makende op de groote capaciteyt, langhduerige experientie, goede conduite, ende trouwhertige affectie tot den Lande, ende particulierlijck tot de hoogh-gemelte Provintie van Utrecht, daer van den Heere van Renswoude, by alle voorvallende gelegentheden, kennelijcke preuven hadde gegeven. Den gemelten Heere Renswoude, niet tegenstaende des self s krachtigh ende ernstigh versoeck ter contrarie, iterativelijck gedaen hadde aengestelt als President van de Vergaderinge van de Heeren Staten ’s Lands van Utrecht, ende als supernumerairen geëligeerde Raet van de voorsz. Lande: ende dat hoogh-gemelte Sijne Hoogheydt wijders hadde goedt gevonden, dat het voorsz. Lith van geëligeerde Raeden soude worden bekleet door de Heeren hier na genoemt.
Heeren Geëligeerden,
De Heer Johan van Rheede, Heere van Renfwoude, &c. President van de Staten.
De Heer Pieter Ruysch,
De Heer Gerard van der Nypoort.
De Heer van Hardenbroeck, Heere tot Hardenbroeck.
De Heer Pieter Rosa.
De Heer Johannes Marcelis.
De Heer Pieter van Beeck.
De Heer Samuel de Marees, Heer van Meersbergen.
Hoogh-gemelte Sijne Hoogheydt aen sich gereserveert hebbende de faculteyt om noch een achtste persoon tot Geëligeerde Raedt te mogen aenstellen, dewelcke naderhandt is geworden.
De Heer Jacob Mandemaker, Heer van Kattendijck.
Dat hoogh-gemelte Sijne Hoogheyt voorts goedt gevonden hadde, dat het voorsz. Lith van de Ridderschap soude werden bekleet door de Heeren hier na genomineert, te weten :
De Heeren Edelen in de Ridderschap .
De Heer Caspar van Lienden, Heer van Mijnden.
De Heer Godart van Rheede, Heere van Amerongen.
De Heer Jacob van der Does, Heer van Berkerteyn.
De Heer Gerlach van der Capel, Heer van Arentsbergen ende Schalckwijck.
De Heer Hendrick Jacob Tuyl van Serooskerck, Heere van Zuylen.
De Heer Fredrick van Renes, Heer van der Aa.
De Heer Johan van Lochorst, Heer van Schoonauwen.
De Heer van Hardenbroeck, Heer van Groenewoude.
De Heer N. de Nassouw, Heer van Woudenbergh, Ouwerkerck.
De Heer Fredrick Hendrick van Boetselaer, Heer van Langeraeck.
De Heer Carel Valckenaer, Heer tot Valckenaer, Duckenburgh.
De Heer Willem de Nassou, Heer van Zuylesteyn.
De Heer Uytenhoven, Heer van Ameliswaert.
Hebbende hoogh-gemelte Sijne Hoogheydt hier by verklaert, dat ter beschrijvinge van Staeten onder het gemelte Lith van de Edelen ende Ridderschap sullen werden geadmitteert de Heeren Baron van Langeraeck, den Heer van Ouwerkerck, ende den Heere van Zuylesteyn behoudens haere militaire chargens, nochtans sonder consequentie, gelijck mede Sijne Hoogheydt in Consideratie van de goede ende getrouwe dienden van den Heere van Amerongen, aen den Staet, ende Sijne Hoogheydt hier bevoorens ende in dese verwerde conjoncture van tijden, ende saeken alornme gedaen, oock ten reguarde van de goede comportementen van des selfs Soon den Heere van Ginckel, Colonel van een Regiment Paerden, mede invoegen als boven, onder de voorsz, Heeren van de Ridderschap te beschrijven met sijne militaire Charges, om t’ sijner tijd ter Vergaderinge van de hoogh-gemelte Heeren Staeten te compareren, soo nochtans, dat hy daer toe niet en sal werden geadmitteert, als by het overlijden van gemelten Heere van Amerongen, ofte dat die sijn rangh ende sessie aldaer mocht komen te quiteren.
Ende heeft Sijn Hoogheydt voorts tot Secretaris van dese Provintie aengestelt Jonathan van Luchtenburgh, verklarende aen sich te reserveeren de dispositie over alle de vordere ampten, ende bedieningen, daer van Sijne Hoogheydt noch gene begevitige gedaen en hadde.
Ende dat meer hoogh-gemelte Sijne Hoogheydt, mede goet gevonden hadde, dat de Magistraet ende Raet der Stad Utrecht soude werden gecomposeert uyt de Heeren hier na genoemt te weten.
Vroedtschap.
Mr. Johan van Nellesteyn, Burg. Justus Vermeer.
Dr. Willem Verstriaten, Burg. Hendrick van Pothuysen.
Mr. Gijsbert van der Hoolck. Ambrosius Bosschaert.
Dr. Cornelis Booth. Mr. Paulus Voet van Winssen.
Mr. Johan Ram. Isaac Tentenier.
Dr. Cornelis van der Voort. Mr. Aernout Straets.
Mr. Samuel Gerobulus. Jor.Taats van Amerongen.
Jacob van Dinter. Jor. Caspar Liesman.
Mr. Johan Strick. Jacob van Doyenburgh.
Mr. Jacob Martens. Steven van Soesdijck.
Mr. Pieter Both van der Eem. Mr. Johan van Aelst.
Mr. Anthoris van der Nypoort. De Swart.
Mr. Aernout van der Lingen. Mr. Van Rijssen.
Wouter van Nellestyn, Willem van Bunnick.
Henricus Quint. Mr. Cornelius Matthisius.
Jor. Willem van der Meulen. Dr. Adrianus Gentman.
De Heer Pieter Hattingh. Mr. Aernout Spoor.
Mr. Hendrick Quellenburgh. Johan van der Meer.
Hendrick van Zuylen. Mr. Johan van Baerle.
Albert van Benthem. Jor. Adriaen Strick, tot Linschoten.
Ende heeft hoogh-gemelte Sijne Hoogheyt wijders daer nevens bekent gemaeckt, dat eenige van de voornaemste Borgers der voorsz. Stadt hoogh-gemelte Sijne Hoogheydt hadde versocht te willen arresteeren een Reglement, waer na de Regeringe ’s Lands van Utrecht voorsz. soude worden beleyt. Dat Sijn Hoogheydt ’t voorsz. versoeck aendachtelijck overwoogen, ende het voorsz. Reglement met rijpe deliberatie van Raeden geexamineert hebbende, wel hadden geconcipieert een Regiement tot beleydt van de voorsz. Regeringe en soodanich een op gestelt, als Sijn Hoogheydt geoordeelt hadde, dat naest, ende meest over een quam met de Regeeringe van de Provintie, gelijck die van outs was geweest, echter niet hadde connen resolveeren, om het voorsz. Reglement te arresteeren voor en„ de al eer hoogh-gemelte Sijne Hoogheydt daer op de Consideratien van de presente Heeren gehoort ende der selver goet vinden ende approbatie dien aengaende verstaen soude hebben: Waer op in yder van de voorsz. Leden gedelibereert sijnde, hebben deselve eenparighlijck verklaert, haer het voorsz. Reglement wel te laten gevallen. Ende is vervolgens het voorsz. Reglement ter hoogh-gemelte Vergaderinge gearresteert, ende vastgestelt, gelijck het selve gearresteert ende vast gerteit wert by desen, soo ende in sulcker voegen als het voorsz. Reglement hier nae van woorde tot woorde staet geinsereert.
Ordre ende Reglement waer nae de Regeeringe ende Provintie van Utrecht in het toekomende sal werden bestelt ende beleydt.
Dat de Regeeringe van de hoogh-gemelte Provintie sal blijven bestaen als van outs in drie Leden, te weten Geëligeerde Raden, Edelen ende Ridderschappen, mitsgaders Stadt en Steden.
Dat de Geëligeerde Raden, als nu by Sijn Hoogheydt aengestelt, ende die geene die in het toekomende aengestelt sullen worden, hare Funcie ende Bedieninge sullen bekleden den tijt van drie achter een volgende Jaeren, ende dat de voorsz. Geëligeerde Raeden ofte Raedt, welckers ofte wiens tijde van bedieninge sal koomen te expireeren, drie maenden voor de expiratie daer van kennisse sal moeten geven aen den Stadthouder van de hoogh-gemelte Provintie in der tijt. Ende dat den wel-gemelten Stadhouder de voorsz. Geëligeerde Raden ofte Raet, ’t sy alle ofte eenige van dien, als dan sal vermogen te continueeren voor noch gelijcke drie Jaren, ofte oock wel andere in Plaetse van de gene, die niet gecontinueert soude mogen worden, ofte die geduerende de voorsz. tijdt van drie Jaren aflijvich soude mogen werden, verkiesen, uyt het gehele lichaem van Proosten ende Deeckens, ende Canonicken van de vijf Capittelen alhier sonder eenige nominatie, ofte contradictie van ymandt behoudelijck dat de Persoonen die daer toe soude mogen werden verkoren sullen moeten hebben geadimpleert den vollen Ouderdom van vijf ende twintigh Jaeren. Ende doen publieque Professie van de ware Christelicke Religie, ende dat de voorsz. Geëligeerde Raden sullen moeten bestaen uyt vier Edelluyden, en vier Borgers.
Dat de voorsz. continuatie ofte nieuwe verkiesinge in manieren hier voorens verhaelt successivelijck van drie tot drie Jaeren, van den Stadthouder in der tijdt versocht ende gedaen sal moeten werden.
Dat den Stadthouder in der tijdt, sal hebben de begevinge van de Preposituren ofte Proostdyen, soo wanneer die souden mogen komen te vaceren, sonder eenige nominatie, ofte contradictie van ymandt, ende dat den wel gemelten Stadthouder inder tijdt, insgelijcx sal hebben de vrije ende Iibere dispositie van alle de Canonisyen, die in de ses alsoo genaemde ’s Lants ofte Staten maenden sullen koomen te vaceren, daer mede sal mogen doen ende handelen nae sijne goetduncken, ende wel gevallen.
Dat de Decanien ende Canonisien van de voorsz. vijf Capittelen niet sullen mogen werden gealieneert, verhandelt, ofte geresigneert, anders dan met consent ende goet-vinden van den wel-gemelten Stadthouder inder tijdt.
Dat den Stadthouder in der tijde sal hebben de dispositie over de inkomsten van alle de Vicarijen, dependerende van de voorsz. Proosten, Dekenen, vijf Capittelen, gene uytgesondert, soo haeft elck voorf. Vicarye successivelijck, ende van tijdt tot tijde sullen koomen te vaceren. Ende dat den selven Stadthouder ten dien eynde een Rentmeester over den Ontfangh van de Inkomsten der voorsz. Vicaryen sal stellen, behoudelijck dat d’inkomsten der voorsz. Vicaryen sullen moeten werden bekeert, tot het onderhoudt der arme Predikanten, haere Weduwen, ofte andere gelijke pieuse Deken, binnen dese Provintie.
Dat tot voorkoominge van alle onlusten, ende questien, die voor desen meenichmael ontrent de Beschrijvinge der Edelen sijn ontstaen, sal werden vast gestelt, gelijck vast gestelt wort by desen: Dat soo wanneer den Stadthouder van dese Provintie inder tydt soude mogen goetvinden de Ridderschap door beschrijvinge te vermeerderen, ofte dat een Heere, in de welgemelte Ridderschap beschreven deser werelt soude mogen koomen te overlijden den selven Stadthouder daerinne absolutelijk, ende sonder eenige contradictie sal mogen beschrijven den geenen die den selven sal oordeelen daertoe bequaemst te zijn, mits dat de Persoonen, by den wel gemelten Stadthouder in manieren vooren verhaelt in de gemelte Ridderschap te beschrijven, daer toe ten aensien van haer geboorte, Jaeren, ende goederen sullen moeten weesen gequalificeert, volgens de Reglementen dien aengaende, ende namentlijck ontrent de qualificatie van de Ridder-hofsteden albereyts gemaeckt, ende noch te maeken, ende dat de selve persoonen oock sullen moeten doen prosessie van de waere Christelijke Gereformeerde Religie.
Dat de Heeren in de wel gemelte Ridderschap beschreven, daerinne sullen blijven, ende perpetueren haer leven langh geduerende.
Dat de Borgermeesteren, Schepenen, ende Raet by Sijn Hoogheydt als nu aengestelt, ofte noch aen te Stellen, binnen de Stadt Utrecht in haer bedieninge sullen continueren tot Remigium ofte den 1. October 1675. toekomende, ende binnen de andere Steden, tot den dach op welcke de nieuwe verkiesinge in het aenstaende Jaer 1675. soude moeten geschieden.
Dat acht dagen voor den dach der voorsz. verkiesinge by Borgemeester en, Schepenen ende Raden van de voorsz, Stadt en Steden respectivelijck sal werden gedaen eene nominatie van dubbelt getal van Borgermeesteren, mitsgaders van Schepenen van de selve Stadt ende Steden, ende dat de selve nominatie sal werden gesonden aen den Stathouder deser Provintie inder tijt om by den selven daer uyt Borgermeester en ende Schepenen geëligeert ende verkooren te worden.
Dat die gene, die tot Borgermeester en ende Schepenen genomineert, ende verkooren sullen worden sullen moeten doen professie van de ware Christelijcke Gereformeerde Religie, ende voorts gequalificeert zijn volgens de Privilegien van de selve Steden.
Dat niemant langer, dan twee Jaeren Borgermeester ofte Schepen sal mogen sijn, ende als dan een Jaer sal moeten stille staen, sonder tot de voorsz. functien te mogen worden genomineert, ofte geëligeert. Doch een Jaer stilgestaen hebbende, het volgende Jaer daer toe wederom nominabel ende eligibel sal weefen.
Ende wat belanght den Raet, ofte Vroetschap der voorsz. Stadt ende Steden, dat deselve Raet ofte Vroetachap van deselve Stadt ende Steden, alle Jaeren gecontinueert, ofte verandert sal mogen worden, gelijck sulcx van allen ouden ende onbedenckelijke tijden, tot het Jaer 1610. toe onverandelijck is geobserveert geweest, dien volgende, dat den Stadthouder inder rijdt electie gedaen hebbende van Borgemeester en ende Schepenen respectijf, den Raet ofte Vroedschap van de voorsz. Stadt, ende Steden, het sy in ’t geheel, het sy ten deele sal mogen continueren, ofte uyt het gehele Lichaem der Borgeren ende Ingesetenen van de selve Stadt ende Steden Respective andere nieuwe Raden ofte Vroetschappen te verkiesen, mitsgaders op het overlijden van ymandt, die tot Borgermeester of Schepen Geëligeert souden mogen sijn, soo als de welgemelte Stadthouder inder tijdt sal oordelen best, ende bequaemst te wesen sonder eenige nominatie, ofte contradictie van ymand, behoudelijck dat gene andere personen tot Raeden sullen mogen werden aengestelt dan die publieke Professie doen van de ware Christelijcke Gereformeerde Religie, ende daer toe gequalificeert sijn volgens de Privilegiën.
Dat den Stadthouder van dese Provintie inder tijd, sonder eenige voorgaende nominatie sal verkiesen, de Schouten, ende Hoofd-officieren van de respective Steden , mitsgaders de Maerschalcken van de Respective quartieren, mits mede doen de publique Professie van de ware Christelijcke Gereformeerde Religie, ende daer toe gequalificeert sijnde volgens de Privilegiën.
Dat den Stadthouder van dese Provincie inder tijdt insgelijcx sonder eenige voorgaende nominatie, ofte contradictie van ymandt sal aenstellen den Secretaris van de selve Provintie, soo meenichmael het voorsz. Secretarisschap sal koomen vacant te vallen, mits dat den voorsz. te eligeeren Secretaris sal moeten doen publique Professie van de ware Christelijcke Gereformeerde Religie, ende daer toe gequalificeert sijn volgens de privilegien.
Dat den Stadthouder inder tijdt van dese Provintie, sonder eenige nominatie ofte contradictie van ymandt, sal hebben de begevinge van alle Militaire charges gene uytgesondert, het sy dat die in het Velt ofte daer buyten komen vacant te vallen. .
Dat ten aensien van de Deputatie in de vergaderinge van de Heeren Staten Generael, den Raet van Staeten, Collegien ter Admiraliteyt, Generaeliteyts Rekenkamer ofte andere Collegien, ofte Societeyten van de Generaliteyt onder de Leden van dese Provintie sullen worden geobserveert de Tourbeurten, daer inne noch geuseert, mits dat de commissien daer toe te geven, alleen sullen zijn voor ses Jaren. Ende dat het Lith, wiens Tourbeurte het wesen sal eenige van de voorsz. Deputatie te doen, den Persoon daer toe te committeeren, sal moeten presenteeren aen den Stadthouder van dese Provintie inder tijdt ende dat het aen den selven Stadthouder vry sal staen, de voorsz. gepresenteerde Persoonen te verklaren voor aengenaem ofte niet aengenaem, sonder gehouden te sijn daer van eenige redenen te geven. Ende soo wanneer den Persoon tot de voorfz. Deputatie gepresenteert, voorniet aengenaem soude mogen werden verklaert, het gemelte Lith de voorsz. Tourbeurte hebbende, gehouden sal wesen t’elckens daer toe een ander Persoon te presenteren.
Ende soo wanneer eenige Plaetse, ofte Plaetsen van de Presiderende Raden, Advocaet Fiscael, Procureur Generael ofte Griffier in den Hove van dese Provintie soude mogen vacant vallen ofte andersints begeven moeten worden, dat de Heeren Staeten van deselve Provinie als dan sonder onderscheydt van Leden ende buyten Tourbeurte, sullen doen nominatie van een Tripel getal van Persoonen, tot de voorlz. vacante ofte te begeven Plaetsen, ende de voorsz. nominatie van het tripel-getal sullen presenteren aen den Stadthouder van de Provintie inder tijdt, omme daer uyt een Persoon tot de voorsz. vacerende Plaetse, ofte Plaetsen verkooren te worden.
Dat de voorsz. te nomineren, ofte eligeren Persoon, ofte Persoonen sullen moeten doen publieque Professie van de ware Christelijcke Gereformeerde Religie.
Ende nademael de Inkomsten der goederen van de Conventen van Oostbroeck, St. Paulus, St Catharinen, ende andere (voor soo veel die niet specialijck zijn geaffecteert tot eenige publieque saken) voor desen by de Heeren Staeten deser Provintie zijn gebruyckt om d’ een ende d’ander Familie te benifieeeren, ende gratificeeren. Dat aen den Stadhouder van dese Provintie inder tijdt sal werden gedesereert de dispositie over het overschot der voorsz. inkomsten voor soo veel die tot de voorsz. publieque saken niet specialijck en zijn geaffecteert, ende dat vervolgens den Stadhouder inder tijd sal aenstelien de Rentmeester over de selve goederen.
Dat oock soo wanneer het soude mogen koomen te gebeuren dat tusschen de Leden van dese Provintie, eenige verschillen ofte discrepantien souden mogen koomen te ontstaen, ende dat de saken daer ontrent na haeren aert, ende nature, ende volgens de ordre in de Regeeringe geobserveert, tot geene conclusie soude connen werden gebracht, de definitie ende decisie van de voorsz. verschillen , ende discrepantien van wat nature die oock souden mogen wesen, gene uyrgesondert, sullen werden verbleven aen de definitie ende decifie van den Stadthouder deser Provintie inder tijdt: ende dat alle de Leden, van de hoogh-gemelte Provintie, sullen moeten naerkoomen ende Volbrengen, het gene by die welgemelte Stadthouder gedefinieert ende uytgesproocken sal wesen, sonder eenige oppositie ofte contradictie van ymandt.
Ende is wyders by meer gemelte Sijn Hoogheydt in deliberatie geleyt het arresteeren van een Sormulier van Eed, voor die gene, die in de Vergaderinge van de Heeren Staeten deser Provintie sullen verschijnen, ofte compareeren, ende by de hoogh-gemelte Vergaderinge dien aengaende mede eenparighlijck gearresteert, soo als gearreseert wert by dese, het sorum, hier hier na van woorde tot woorde geinsereert.
Ick Beloove ende Sweere alle Privilegien, Handvesten ende Gereghtigheden van den Landen van Utrecht, ende de drie Leden van dien, als ock d’oude Wettige ende wel-hergebraghte Cosluymen te sullen voorstaen ende helpen desenderen, ende handthaven alle de gemeyne Lands saeken, met raed ende daed te helpen bevorderen, daerinne adviseren, ende besluyten, sulkx ik na mijn verstand ende in reghter Conscientie ten gemeynen beste ende welvaren bevinden sal te dienen ende behooren, sonder affecie, gunst, ofte ongunste tot ymand, alle Ordonnantien ende Resolutien van de Staten, ook Commissien ende Lasten my Staets gewijse bevoolen ende opgeleyd, na mijn vermogen ende wetenschap, met allen yver, ende getrouwigheyd na te komen, te doen naerkomen, waer te nemen , ende uyt te voeren: Dat ik ook de Christelijke Gereformeerde Religie, ende Leere, gelijk de selve in den Jare 1619. by de Synode Nationael tot Dordrecht is bevestight, ende in dier voegen in de publique Kerken deser Landen werdt gepredikt, ende geleert, ende die ik in alle opgereghtigheyt geloove, ende houde te wesen de waers Salighmakende Religie, na mijn beste vermogen heylighlijk ende opreghtelijk sal maintineeren, onderhouden , ende doen onderhouden, sonder immermeer (voor soo veel in mijn is) te gedoogen, dat by ymand daer inne eenige indragt ofte veranderinge werde gedaen; Ende dat ik mede punctuelijk sal observeeren ende nakokomen, het Reglement, noopende het bestel ende beleyd van de provinciale Regeeringe, op heeden ter Vergaderinge gearresteert. Ende eyndelijk, dat ik Secreet houden sal, alle saken in de Vergaderinge van de Staten verhandelt ofte beslooten , die bevoolen sullen werden Secreet te houden. Soo waerlick moet mijn Godt Alnachtigh helpen.
Ende hebben dien volgende alle gemelte Heeren, uytgenomen den Heere van Zuylesteyn, van Ameliswaert, ende van der Hoolack, die niet present waren, af geleght den Eedt op ’t voorsz. Sormulier.
Den Heere van Renswoude, heeft aen haer Ed: Mog: in bedencken gestelt, of het niet voor den Lande dienstigh, ende noodigh soude wesen, dat by de Regeeringe wierde vast gestelt, dat het Stadthouderschap, ende Capitain ende Admiraelschap Generael van dese Provintie, werde gedesereert aen den Heere Prince van Orangien, ende aen Sijn Hoogheyts Mannelicke wettige Descendenten in wettige Huwelijek te verwecken. Waer op gedelibereert zijnde, hebben haer Ed: Mog: eendrachtelijck verklaert, ende verklaren by desen, dat de selve aendachtelijck hebbende geconsidereert, den Staet ende Constitutie van de Regeringe deser Landen, soo als die in voorleedene tijden, door Godes zeegen onder de Doorluchtige Heeren Prinsen van Orangien was geween, ende particulierlijck, mede ’t gunt sedert drie ofte vier-en-twintigh Jaren herwaerts, daer inne gepasseert ende voorgevallen was, gesien ende ondervonden hadden, dat desen Staet sedert het droevigh ende ongeluckigh Jaer 1650. met saer veele calamiteyten , soo van buyten, als van binnen geworstelt hadde; Dat voor soo veel de saecken van buyten aengingh, men by na noyt sonder Oorlogh was geweest;
Dat in den Jare 1653. tusschen het Coninckrijck van Engelandt, en desen Staet, een seer swaren Oorlogh was ontstaen, die de Fundamenten van de Regeringe deser Landen dapper hadden geschut, dat men nauwelijks adem in dien Oorlogh geschept hebbende, den Staet wederomme in den Jare 1656. in Oorlog met de Kroon van Portugael, en naderhant in den Jare 1658. en 1659. genoegsaem in een openbaren Oorlogh ter fake van den Oorlogh in het Noorden onstaen, gevalles was; dat daer op wederomme in den Jare 1664. een nieuwen Oorlogh, tusschen den Coningh van Groot-Britannien, ende dese Landen was geresen, ende dat maer even na het eyndigen van dien Oorlogh, wederomme was op gekomen, den jegenwoordigen droevigen ende Iuctueusen Oorlogh , ende dat tusschen dien tijdt van de voorsz. openbaren Oorlogen, desen Staet noch hadde moeten lijden ende supporteren, seer veele wederwaerdigheden van soodanighe Nabueren, van de welcke de selve voor desen seer was ontsien geweest: Dat voor soo veel de saecke belangt van binnen, de Republike met innerlicke diffentie, ende oneenigheden seer was gequelt geweest, dat van den Jare 1650. af, tot den Jare 1670 toe, eenige Leden van de Unie t’eenemael hadden afgesien, van den jegenwoordigen Heere Prince van Orangien, eenigh naergelalaten Mansoir van dat Doorluchtige Huys, ende dat eenige andere Leden met grooten yver hadden gesustineert, dat men de handt van Sijn Hoogheyd niet en behoorde af te trecken, ende dat men in ’t laeste van den Jare 1671. ende in ’t begin van den Jare 1672, met den anderen gevallen was in seer groote differenten; over het Eligeren van meer hoogh-gemelte Sijne Hoogheyd, tot Capkain Genererael over de Militie deser Landen: Dat de voorsz. innerlicke dissentien, oorsaeck ende aenleydinge aen de Vyanden van den Staet hadden gegeeven, om daer op t’elckens van nieuws te insulteeren: wetende, dat die selve onbequaem maecken, omme met eene gewenschte Eepdraght, by de Voorouderen tot een fundament van dese Republike geleyt, ende van Godt Almachtigh soo genadelijck gezegent, haer desentie ende bescherminghe te betrachten; ende dat de differenten die ontrent het Eligeren , ende verkiesen van een Cheff over de Militie deser Landen, t’elckens onstonden, ende de diffidentien die men daer inne van den anderen hadden, retardeerden ende wederhielden de deliberatien ende Resolutien, die nootwendigh genomen moesten werden om het Uytheems gewelt af te keeren, ende met disputen onnuttelick deeden verloopen den tijdt, die boven al in achtinge te nemen was.
Dat die selve discrepantien oorsaeck waeren geweest, dat men in ’t laeste van den voorsz. Jare 1671. soo wanneer den Coningh van Vranckrijck genoeghsaem openbaer betuygde, dat hy dese Landen mei den Oorlogh aengrijpen wilde, maer hadden geconsumeert ende door-gebracht met deliberatien, over de Electie van den Capitain Generaei ende den Persoon van Sijn Hoogheyd, die men hadt behooren te besteeden, met het aennemen van Krijghs-volck, ende het by een versamelen van de Middelen tot Defensie van den Landen gerequireert, en dat daer door toe gekomen was, dat soo wanneer den Coningh van Vranckrijck in den Jare 1672. den Staet met de Wapenen aen-taste, de selve in het uiyterste gevaer ende perijckel van haren totalen onderganck, ende ruïne gekomen was; Ende dat dese Provintie daer van soo droevige effecten hadde gevoelt, ende gesmaeckt, dat de selve niet geschapen was in veele Jaren daer van te sullen bekomen ende onder het swaere jock van eene Uytheemsche Regeeringhe noch soude hebben moeten suchten, ende eyndelijck te gronde gaen, indien sijne Goddelijcke Majesteyt uyt sijne oneyndelicke goedertierenheyt, haer, door de hoogh-wijse Conduite, onder het dapper beleyt van hoogh gemelte Sijne Hoogheyd, daer van niet en hadde verlost; ende dat mede hoogh-gemelte Sijne Hoogheyd na de voorsz. verlossinge, by de gemeyne Bondgenooten, ten uytersten ende krachtelick hadde aengehouden, ende soo veel mogelijck geeffectueert, dat dese Provintie herstelt ende geconserveert mochte blijven.
Dat hare Ed: Mog: vervolgens eenparighlijck hadden gemeynt, dat niets beter ofte heylsamer te dencken, ofte te hoopen was, dan aen de eene sijde , ’t gunt occasie tot de voorsz, discrepantie gegeven, hadde, ‘t eenemael in de,grond, wegh ghenomen, ende geamoveert mochte werden; op dat men daer door niet wederom mochte vervallen in soo swaere ongelentheden, als men jegenwoordigh hadde, uytgertaen; Ende dat aen de andere sijde erkent mochten werden de groote diensten, die het Doorluchtige hiuys van Orangien, tot ereclie ende conservatie van dese Provintie, hadde gedaen: Ende hebben over sulcx haer Ed; Mog; eendrachtelijck gedesereert, gelijck de selve desereeren by desen, aen meer hoogh gemelte Sijne Hoogheydt, ende de Wettelicke, Mannelijkke kinderen, Kinds-kinderen, ende Descendenten, ende verdere Nakomelingen die hoogt-gemelte Sijne Hoogheyd ende selfs Wettige Mannelicke kinderen, Kindskinderen, Descendenten , ende verdere Nakomelingen, in Wettige Huwelijck sullen komen te procreeeren, het Stadthouder, Capitain ende Admirael Generaelschap, van ende over de hoogh gemelte Provintie van Utrecht, met alle de digniteyten, preëminemien, prerogativen, ende waerdigheden, daer toe specterende, niets uytgesondert: ende dat dien volgende na het Overlijden van meer hoogh-gemelte Sijne Hoogheyd (die haer Ed: Mog: wenschen ende bidden, dat Godt den Heere Almachtigh seer veele Jaren voorspoedelicken wil bewaeren, ende zeegenen; het gemelte Stadthouder, Capitain ende Admiraelschap Generael, van, ende over de hoog-gemelte Provintie van Utrecht, met alle de voorsz. preëminentien, prerogative gerechtigheden, ende waerdigheden daer toe specterende, niets uytgesondert, sal Erven, succedeeren ende volvoeren op de Mannelicke, Wettige kinderen, Kinds kinderen, Descendenten, ende verdere Nakomelingen, by hooghgemelte Sijne Hoogheyd in Wettigen Huwelijck geprocreëert, ende by desselfs Wettige, Mannelicke kindeten, Kinds kinderen, Descendenten, ende verdere Nakomelinghen in Wettigen Huwelick te procreëeren. Ende is voorts by haer Ed: Mog: goet gevonden ende verstaen, gelijck haer Ed: Mog: goet vinden ende verstaen by desen, dat hier van Brieven in behoorlicke sorme, onder het groote Zegel van den Lande, ten behoeven van hoogh gemelte Sijne Hoogheyd, ende Sijne Hoogheyds Mannelicke, Wettige kinderen, Descendenten, ende verdere Nakomelingen in Wettigen Huwelijck te procreëeren , sullen gedepescheert werden, ende copye Authentique van dien sal werden gesonden aen den Hove, om aldaer geregistreert te werden.
Dat wijders hoogh-gemelte Sijne Hoogheyd, in de voorsz. qualiteyt van Stadtbouder sal werden geintroduceert in den gemelten Hove, om aldaer geinstalleert te werden, daer toe versocht ende Gecommitteert werden by desen, de Heeren . , . .
En dat vorders van dese haer Ed: Mo: Resolutie aen den Volcke kenniss sal werden, gegeven, door den Heere Baron van Rheede, Heer van Renswoude, President van de Staten ’s Lands van Utrecht, Godart Adriaen Baron van Rhede van Amerongen, wegens de Heeren Edelen en Ridderschappen, en Mr. J, van Nellesteyn, eerste Regerende Burgermeester van wegen de Stad Utrecht, met haer Ed: Mo: Secretaris, aen de Trappen van haer Ed: Mo: Vergader-Plaetse:
Is voorts geresolveert, ende verstaen, dat wegens haer Ed: Mog: de saecke ter Generaliteyt daer henen op ’t krachtighste sal werden gedirigeert, ten eynde by haer Hoogh Mog. het Capitain ende Admirael Generaelschap aen hoogh gemelte Sijne Hoogheydt, ende Sijne Hoogheydts mannelicke Wettige descendenten, by hoogh-gemelte Sijne Hoogheyd in Wettigen Huwelijck te procreëeren, insgelijeks mach werden gedesereert, ende daer van ten behoeve van meer hoogh-gemelte Sijn Hoogheyd, ende Sijn Hoogheydts mannelicke Wettighe descendenten, by hoogh-gemelte Sijne Hoogheydt in Wettigen Huwelijck te procreëeren, gelijcke Brieven in behoorlijcke sorme, onder het groot Zegel van de Generaliteyt mogen werden gedepescheert, ende uytgegeven.
Zie daar, in een aaneengeschakelde order, alles ’t geen door den Griffier gesmeet en beraamt was, om de overheerschte Provintien onder het juk van den Stadhouder te brengen; waar van zig deeze zelve Provintien thans trachten te ontslaan : stukken, die in onze dagen hoogstnodig dienen gekend te worden. Uit het vervolg zal blijken, hoe het slacht van FAGEL, altoos ten voordeele van den Stadhouder is werkzaam geweest.