Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 19-04-2022

FAGEL, FRANCOIS NICOLAAS

betekenis & definitie

Baron van het H. Roomsche Rijk; Generaal van de Infanterij van den Staat; Luitenant Veld-Marschalk ten dienste van den Keizer; Maitre de Camp Generaal van de Legers van Portugal; Gouverneur Generaal van Staats- Vlaanderen; Kolonel van een Regiment voetvolk, enz. enz. Een Veldheer, die zijnen naam, door uitsteekende dapperheid, beleid en menigvuldige Krijgsverrigtinge, in de Oorlogen van dien tijd, vermaard heelt gemaakt. Hij was de zoon van NICOLAAS FAGEL, Burgemeester van Nijmeegen , Postmeester Generaal van Gelderland, enz. die volgen zal.

FAGEL, FRANCOIS NICOLAAS werd, van zijne jeugd af aan, tot den Krijgsdienst opgeleid, en diende, als Vaandrig, in het Jaar 1672, onder het Regiment van BERKHOFFER, binnen Maastricht. Geduurende het beleg dier Stad, door de Franschen, kweet zig de Heer FAGEL, in uitvallen en andere gelegenheden, zo kloekmoedig, dat de Vorst VAN WALDEK hem, kort na het beleg, verhief tot den rang van Kapitein, De Stadhouder, Prins WILLEM DE III, ooggetuige zijnde van veele zijner verrigtingen, bevorderde hem, na verloop van vier Veldtogten, tot Luitenant Kolonel, en Kapitein van de Gardes te voet, en, in het Jaar 1679, tot Kolonel van het opengevallen Regiment van LAVERGNE; kort vóór de Expeditie naar Engeland, benoemde de Prins hem tot Brigadier, en stelde hem op de lijst der Bevelhebberen, welke tot dien togt waren uitgekoozen; FAGEL bragt ook niet weinig toe, ter bevorderinge van ’s Prinsen oogmerken. Naderhand diende de Brigadier in Vlaanderen, en heeft zig, in het Jaar 1690, in den slag van Fleurij, bij uitneemenheid doen zien. De vijand, meer dan een derde sterker, omsingelde den linker vleugel der Geallieerden. De Ruiterij daarvan nam de vlugt. Het voetvolk, dus ontbloot, werd van vooren, van achteren en van ter zijden, door de vijandelijke Ruiterij en Infanterij, te gelijk aangegrepen. Nooit deed eenig voetvolk grooter daaden, dan dat der Geallieerden, bij die gelegenheid. De Brigadier deed zijne Batailjons vierkant front sormeeren, ’t welk door alle de anderen gevolgd werd. Deeze Batailjons quarréez, gelijk men ze noemt, op alle vier zijden front maakende,; en in drie gelederen tot vuuren gereed zijnde, ligten de vijanden, tot opeen piftoolschoot, naderen, en gaven toen met zo veel dapperheid vuur, dat geheele Esquadrous terneder vielen; zo dat de Franschen hem eindelijk niet meer durfden aandoen, en, schoon zij het veld behielden, echter tweeën, dertig standaarden moesten achteriaaten. Dit deed den Hertog VAN LUXEMBURG zeggen, dat het Spaansche voetvolk wonderen had gedaan, in den slag van Rocoi; maar dat dit vegten der Hollandsche Infanterij alles overtrof: een lef, aan welken de Heer FAGEL geen gering aandeel hadt.

Het vermaarde beleg van Bergen in Henegouwen verschafte hem, in den volgenden Veldtogt, gelegenheid om zijne dapperheid te toonen, tegen een Leger van 100.000 man, onder bevel van den bekwaamden Generaal, en den kundigsten Ingenieur: BOUFLERS en VAUBAN, door den Koning en den Dauphin, in persoon aangemoedigd. Zijn ongemeen beleid en groote kloekmoedigheid, in het verdedigen van die Stad, tegen zo een gedugte magt, gevoegd bij zijnen aangewenden ijver, om den opstand der Burgers te dempen, deden den roem, dien de Heer FAGEL, in zo veele gevallen, reeds had verkreegen, niet weinig vermeerderen. Naast den Gouverneur, den Prins VAN BERGES, voerde hij het opperde gezag binnen de Stad. De Vesting werd, den 7 Maart, in het Jaar 1691, gantsch onverhoeds, en vóór den gewoonen tijd des Veldtogts, door het gemelde zeer magtig Leger, omsingeld, en met de uiterste woede aangegreepen. De vijand veroverde meer dan één buitenwerk, maar werd ’er telkens, met dezelfde woede, weder uitgeslagen. Dit duurde tot den 6 April, wanneer de vijanden, in dien nacht, met een ijsselijk geweld, negen uuren agter den anderen stormden. De Koning van Engeland verzamelde, in allerijl, zijn Leger, bij Italië, daar hij den 7 berigt van den Gouverneur ontving, dat hij de Stad nog 5 of 6 dagen zou konnen houden. De Koning besloot, het ontzet den 11 te onderneemen. De Franschen, naar allen schijn, hier van de lugt gekreegen hebbende, deeden de Stad, op den 8 , andermaal, met de uiterste woede, twee reizen agter een, bespringen; maar wierden telkens, met groot verlies, terug geslagen. In alle deeze stormen, was de Brigadier tegenwoordig; gevende zijne bevelen met de grootste bedaardheid en oplettenheid; moedigende Officieren en gemeenen, door zijn voorbeeld, aan: ’t welk dan ook van dat gevolg was, dat ’er, in ieder storm, over de duizend, of, zo als anderen schrijven, bij de twee duizend vijanden bleeven, wordende zelfs, in een van die aanslagen, verscheiden Prinsen en grooten van het Hof gekwetst.

Na dat de Stad dus zeer dapper, van den 17 Maart tot den 8 April, was verdedigd, tegen het hardste beleg , dat nog in de Nederlanden gebeurd was, en de Franschen zig tot eenen Hieuwen aanval gereed maakten, kwam, dien zelfden dag, de

Burgerij, opgeruid door de Geestelijkheid, gantsch mismoedig op de been. De zestig Gezwoorenen vergaderden op het Stadhuis, en verzogten den Gouverneur te spreeken. De Prins begaf zig, met den Brigadier, derwaarts. Hier bij moet worden aangemerkt, dat de Militie, veel zwakker in getal dan de Burgerij, geenzints bestand was, om de muiters in toom te houden, en dus buiten Haat om aan twee vijanden het hoofd te bieden. De Gouverneur bediende zig van alle bedenklijke middelen en redenen, om de hoofden tot betere gedachten te brengen. De Heer FAGEL, een van de onverzaagsfte Bevelhebberen, in Staten dienst, (dus noemt hem SYLVIUS, in zijn vervolg op AITZEMA,) besteedde mede alle zijne welsprekendheid. De Burgers, daarentegen, zeiden: Hunne Stad was door kogels en bomben verwoest; zij zelve liepen gevaar van het leven te verliezen. FAGEL had, dien eigen morgen, volgens zijne gewoonte, alle posten naauwkeurig onderzogt, en voerde hun tegemoet, dat zij nog in geen agt dagen dat gevaar te vreezen hadden; dat hij hun dit zelfs wilde aantoonen; doch alles was te vergeefsch.

De Prins VAN SERGES en de. Brigadier zogten, door minnelijke gesprekken, hen op den thuijl te houden, om nog een dag te winnen; maar alle de Burgers liepen naar ’t Stadhuis, schreeuwende: In ’t geweer, in ’t geweer! De doldriftigsten liepen met een trom haar den wal, en sloegen de Chamade. Veele pogingen werden toen nog aangewend, om de voornaamsten: tot bedaaren te brengen. De Brigadier vertoonde hun, met de grootste cordaatheid, dat de vreemdelingen alleen moeds genoeg hadden om de Stad tegen de Franschen te verdedigen, en dat dus de Burgers zelve hun leven niet behoefden te wagen; als mede dat de Koning van Engeland in aantogt was, om de Stad te ontzetten; doch alles was vrugteloos. De bezetting, om niet krijgsgevangenen te worden , was genoodzaakt voor haar zelve te zorgen. De vijand, hoe talrijk en magtig die ook zijn mogt, was, niettegenstaande dit schrikkelijk verraad van binnen, gantsch overbodig in het toestaan van alle eerlijke voorwaarden aan de braave bezetting. De Dauphin, voor wien zij voorbij trokken, betuigde hun zijn genoegen; vraagende, onder anderen, aan den Brigadier FAGEL: Is het niet waar, mijn Heer, dat nooit Vesting met meerder geweld is aangegreepen, noch met meerder moed verdedigd?

Geen minder blijken van moed en dapperheid , gaf de Heer FAGEL, na dat de Koning van Engeland hem tot Major Generaal had verheven , en het volgende jaar, in het berugt beleg van Namen, daar hij , ’s nagts tusschen den 12 en 13 Julij, den tweeden na het openen der Loopgraaven, de vijanden , die in grooten getale waren uitgevallen, zodanig ontving, dat zij, in de grootste verwarring, te rug keerden. Altoos in het heetste vuur zijnde, werd hij door een musketkogel getroffen , welke naderhand, onder het schouderbeen, in den rug, werd uitgesneden. Na verloop van nog twee of drie veldtogten, waarin hij even zeer uitmuntte, verhief hem de Koning tot Luitenant Generaal. Koning WILLEM zond hem , in ’t jaar 1696 , met een corps van negen duizend man, om de sleden en plaatsen, op de Vlaamsche kust, die, in het betaalen van Brandschattinge, ten agteren waren, op nieuw onder contributie te slellen. De Luitenant Generaal posteerde twee duizend man omtrent Furnes , om de bezetting binnen te houden, en trok, met zevenduizend man, langs de Zee, tot digt onder Duinkerken, van waar ruim twee honderd kanonschoten op dit. corps gedaan werden. Hij kwam, met een groot getal gijzelaars, uit alle de omleggende plaatsen, te Nieupoort te rug, houdende zulk een geregeld gedrag en goede order, dat de vijanden, op den gantschen togt, hem geene de minste verhindering durfden toebrengen.

Na den vrede van Rijswijk, in het jaar 1702, wanneer de Oorlog , om de Spaansche Successie, aanvong, werd de Heer FAGEL , als een der eerste en ervaarenste Generaals, benoemd, om benevens den Graaf VAN TILLIJ, het vliegend Leger, welk, in den aanvang bij Santé campeerde, te gebieden. Hij was het, die, op het aannaderen van de groote Armee, onder den Marschalk BOUFLERS, den raad gaf, om de zestig stukken kanon, met welke dit kleine leger zig belemmerd vond, door middel van den vliegenden brug te Santen, over den Rhijn te zenden; het welk, hoewel niet zonder groote tegenspraak, twee dagen voor.de aankomst der Franschen geschiedde: en zeker, ter gelukkiger uure, dewijl anders de geheele artillerij, alzo ’er geene paarden waren, om dezelve te vervoeren, noodwendig hadde moeten in de handen der vijanden vallen; al het welk den aftogt niet weinig begunstigde. Zes weeken daarna, in den aftogt van Claarenbeek naar Nijmeegen, terwijl de geallieerden te Groesbeek campeerden , ontslond ’er een zwaar geschil onder de Generaals, hoe men zig van daar zoude redden, en het voorneemen van den Vijand, die, met buiten om te trekken, de steden Grave en Nijmegen meende aftesnijden, best zou verhinderen. De Generaal FAGEL, ziende dat men elkander niet kon verstaan, en dat, door die verdeeldheid, de vijand tijd zou winnen, gaf zijne meening te kennen, hoe de marsch moest geregeld worden, met ernstig verzoek aan den Graave VAN ATHLONE, zijnen raad te willen volgen. Deeze daarin bewilligd hebbende, ontwierp FAGEL terstond de Marschroute, namelijk van Mook tot Nijmegen: de stad en het leger werden hier door behouden.

Geen minder aandeel had hij aan het algemeen ontwerp, of de dispositie, kort daaraan, op de komst des Hertogs VAN MARLBOROUGH, met goedvinden der meeste Generaals, voor dien Veldtogt gemaakt, en aan de Staaten Generaal ter goedkeuring gezonden; als ook aan alle de verrigtingen van dien veldtogt; als mede aan de belegering van Bon, met welke de veldtogt van het jaar 1703 geopend werd. De Luitenant Generaal FAGEL kwam, op den 25 April, met de Infanterij, voor de stad, daar hij den aanval, door den Luitenant Generaal DEDEM begonnen, ten einde toe commandeerde. Allerroemrugtigst was zijn gedrag, geduurende dien geheelen veldtogt, en bijzonder in den slag van Ekeren. Het leger der geallieerden was, door een veel sterker aantal , omsingeld en afgesneden. De Heer FAGEL, die de agterhoede commandeerde, ziende van een dijk, de Infanterije, in eene weide, aan al het kanon, en aan alle de vijandelijke Ruiterij en Infanterij te gelijk bloot gesteld, zwom, nevens zijnen Adjudant, door een water, rende , in vollen galop, naar die weide, en hield, met de voorsz. Infanterij, tegen des vijands Ruiterij en Voetvolk, het allerhartnekkigste gevegt, dat ooit gezien is, en waarin hij zelfs, tweemalen , eens aan het hooft, en andermaal aan een been, gewond werd; tot zo lange, dat zijn volk geen lood meer hebbende, hij hetzelve gebood, de knoopen van de rokken in plaats van kogels te gebruiken; waarna hij der Ruiterije, die tot nog toe niets gedaan had, toeriep, dat de Infanterij haare uiterste kragten had in ’t werk gesteld; dat het nu haare beurt was; daarbij voegende, dat zij moeiten staat maaken, te overwinnen of te sterven; want dat de vijand geen kwartier wiide geeven. Met een gebood hij de Infanterij zig te openen, en de Ruiterij door te laaten. Dit geschiedde , met dat gevolg, dat zij, kort daarop, verscheiden Esquadrons en Battailjons overhoop wierp , en deels aan stukken hakte. Zijne omvangene wonden beletteden hem niet, den slag, ten einde toe, bij te woonen.

De Baron FAGEL verzelde, nog in dat zelfde jaar, in November, KAREL DEN DERDEN, Koning van Spanje, naar Portugal, om de troepen van den Staat, in dat gewest, te gebieden. De Koning verklaarde hem, bij het overreiken van een gouden staf, tot Maître des Camps Generaal van zijne legers, op den zelfden dag, met en nevens den Hertog VAN SCHOMBERG, Generaal der Engelschen. De Baron, willende zijner Majesteits hand kussen, omhelsde hem de Koning, met een zonderlinge tederheid; hem vervolgens, onder de sterkste betuigingen van achting en genegenheid, verscheiden maaien, op de schouderen drukkende. Den Hertog VAN SCHOMBERG, op verzoek des Konings van Portugal , opontboden zijnde, werd de Graaf VAN GALLOWAI, in zijne plaats, gezonden. Deeze was slegts Luitenant Generaal , en wilde , echter , den rang van Maître des Camps Generaal aan FAGEL niet overgeeven. De zaak kwam, in den Raad van Portugal, meer dan eens op het tapijt, De meeste leden oordeelden. dat de Baron, volgens zijne Commissie, dien rang behouden, en aangemerkt moest worden als een Portugees, doch anderen, die zijn gezag en rang benijdden, bragten daar tegen in, dat een Engelsche Generaal niet konde staan, onder een Generaal van de Republiek. GALLOWAI vorderde, dat de Koning hem zou geeven eene Commmissie, gelijk aan die van FAGEL , doch van een ouder dagtekening. Om zijn oogmerk te bereiken, had hij het Ministerie van Engeland lastig gevallen, tot zo verre , dat Koningin ANNA daar over schreef aan H. H. Mogende, die, uit beleeftheid voor zo eene magtige geallieerde, het middel van vroegere dagtekennge, volgens Resolutie van den 29 December 1704, zig lieten welgevallen, en den Baron FAGEL ordonneerden, zig daar naar te schikken. Hoe zeer ook dit middel den Generaal scheen te benadeelen, ter Liefde nogthans van de goede zaak, en op dat dezelve geene veragtering mogt lijden, verklaarde de Baron zeer edelmoedig , aan den Koning en aan de Staatsdienaars van Portugal, dat nadien zijne souvrainen hadden goedgevonden, de Koningin van Engeland met die Courtoisie te verpligten, wijl zij het in haare magt hadden, ’t nadeel in zijn regard, door andere middelen te vergoeden, hij bereid was, zig het voorgeslagene Expedient, schoon zonder exempel, in den oorlog, met gehoorzaamheid te onderwerpen.

De Koning van Portugal, om zig uit die zwaarigheid te redden, gaf aan GALLOWAI eene Commissie van den zelfden datum, als die van FAGEL, en nog eene andere van den zelfden rang en dagtekening, aan den Graave VAN CORSANA, gewezen Onderkoning van Catalogne. De Marquis BAS MINAS was opperste Veldheer; de drie Maitres des Camps Generaal, de Graaf CALLOWAI wegens Engeland, de Graaf CORZONA wegens Portugal, en de Baron FAGEL wegens de Republiek, commandeerden, dewijl hunne Commissien van de zelfde dagtekening waren, week om week, onmiddelijk onder DAS MINAS. Sommigen wilden Bajadoz belegeren, en alzo in Andalusie indringen, om Sevilie te vermeesteren. Doch FAGEL vertoonde aan den Krijgsraad, dat Bajadoz te groot was, om met de troepen, die men hadde, te worden ingeslooten; dat dit zoude zijn, den os bij de hoorns aantetasten; dat men, volgens zijn ontwerp, moest zien in het hart van Spanje te komen, om met de genegenheid der Ingezetenen, die, door lang draaien, zoude konnen verkoelen, voordeel te doen; dat men den Veldtogt moest beginnen, met het bemagtigen van Valenza d' Alcantara , om in Castilie te koomen; dat men vervolgens Albuquerque konde veroveren, waar door men Meester zou worden van al het Land, tusschen de Taag en de Guadiana: dat men als dan Alcantara ligtelijk zou konnen vermeesteren, welke stad zeer weinig versterkt was, als zijnde het weekste harnas van Spanje. Dit Plan van FAGEL werd, door de twee Koningen, goedgekeurd, De Baron maakte de schikkingen tot het beleg van Salenza d' Alcantara, en de Prins VAN LICHTENSTEIN schreef hem, den 30 April, een zeer beleefden brief, uit naam van Koning KAREL, over de onderneeming.

Het Leger kwam, den 2 Maij, voor de Stad. FAGEL, daags daaraan, in zijn weeklijksch gebied getreeden zijnde, werd de Stad, onder zijn beleid, op den 8, stormenderhand, na een zeer hardnekkig gevegt, door de bres veroverd; met dat gevolg, dat die van het Kasteel, door schrik bevangen, zig op den zelfden tijd overgaven. Men trok van daar naar Albuquceque, welke plaats men, den 17, begon te beschieten; op den 20 sloegen die van binnen de Chamade. De Prins VAN LICHTENSTEIN wenschte den Baron FAGEL geluk, uit naam des Konings, wegens de behaalde overwinningen; het zelfde deed de Koningin Regentesse van Portugal, bij eenen verpligtenden brief, gedagtekend den 26 Maij. De Baron meende thans, het beleg voor Alcantarra te slaan; doch zekere persoonen aan het Hof, die zulks niet gaarne zagen, bragten allerlei hinderpaalen in den weg, om deezen, en alle andere voorslagen, die gemakkelijk waren uittevoeren, te dwarsboomen.

Zelfs bleven eenige voornaame mannen niet buiten verdenking. De Hertog VAN CADAVAL was getrouwd met eene dogter van den Hertog VAN ARMIGNAC, Opperstalmeester van Frankrijk. De zoon van den Marquis DAS MINAS had een dogter van den Marschalk VAN VILLEROI. Men onderschepte eenen brief van de vrouw van zeker Portugeesch Heer, vol van uitdrukkingen, in ’t voordeel van Frankrijk, haar Vaderland. De Hertog VAN CADAVAL werd openlijk beschuldigd , den Oorlog tegen Spanje te hebben tegen gehouden, zo lang hij konde.

Ook moet men aanmerken, dat de Portugeezen , doorgaans, zogten, de naast gelegenen plaatzen te vermeesteren, om bij het einde van ieder Veldtogt weder thuis te konnen koomen. Hier bij kwam nog, ten nadeele der algemeene zaak, de jalouzij der Generaals, die niet konden verdragen, dat een plan, van zo groot aanbelang, door een Hollandschen Generaal alleen gemaakt, zo veel eer zou ontmoeten. Trouwens, drk was de eerdte reize niet, dat de beste ontwerpen, uit enkele jalouzij, gedwarsboomd werden. Het geen de wangunst, tegen den Heer FAGEL, nog meer gaande maakte, was, dat de beide Koningen, op eenen tijd, tot den Baron zeiden, dat zij overtuigd waren, dat men niet beter konde doen, dan de plans, door hem gemaakt, te agtervolgen. De Baron, om de afgunst tegen hem te doen staaken, antwoordde, dat ieder Generaal zijne gedachten over de operatien in geschrift moest overgeeven; een inval, waarby de Koning van Portugal, die daar door ieders bekwaamheid ontdekte, zig zo wel bevond, dat hij daarover, meer dan eens, zijn genoegen aan den Baron betuigde. Maar dewijl de zulken, die door enkele gunst waren opgeklommen, dus hunne onbekwaamheid niet konden verbergen, zo verwekte dit, op nieuw, een heimelijken haat tegen hem. De Baron, zulks niet vermoedende, had zijn ontwerp tot geen ander einde voorgesteid, dan om de beide Koningen, ’t Ministerie en de Generaals zelve in staat te Stellen, om ieders gedagten te overwegen, en uit allen het voordeeligste plan te kiezen. De Admirante van Castilie, had, al vóór de Komste der Engelsche en Hollandsche Generaals , de invasie van Spanje, aan de Ministers van Portugal, afgemaald, als eene zo gemakkelijke zaak, dat de Portugeezen, in slaap gewiegd, geene toebereidzels gemaakt, ja zelfs niet voor voorraad van Graanen gezorgd hadden, om een Corps in het veld te doen bestaan, veel min om iets met vrugt te kunnen onderneemen. ’t Was voor de evengemelde Grooten, die den Oorlog onder de hand dwarsboomden, geen zwaar werk, de anderen in die denkbeelden van gemakkelijkheid te koesteren, en om den tuin te leiden. De zaaken bleven, niettegenllaande de menigvuldige vertogen van den Baron, aangaande de noodwendigheden voor de troepen in het veld, in 't zelfde verzuim; tot zo verre, dat FAGEL, geene verandering te gemoet ziende, eindelijk het besluit nam, Portugal, met verlof van zijne meesters, te verlaaten, liever dan zijnen roem, ten koste van veelvuldige perijkelen en voorgaande roemrugtige diensten, te wagen, bij een Leger, van al het nodige onvoorzien, en waar van niets goeds kon verwagt worden,

Terwijl zijn verlof onderweg was, werd tot de belegering van Badojoz beslooten. De Koning van Portugal, met den Baron alleen in gesprek zijnde, zeide tot hem: Ik weet, dat dit beleg met uw gevoelen niet overeenkomt, maar ik heb het moeten toestemmen: dus verzoek en bid ik u, 'ermede in te stemmen. FAGEL antwoordde, dat de wil van zijne Majesteit voor hem eene wet was; maar dat hij klaar voorzag, dat die onderneeming niet wel zou afloopen. Hij vertoonde hierop de grootte en sterkte der plaats; de zwakheid van het Leger: de nabijheid der vijanden, die veel sterker waren en bijzonder in Ruiterij, om ze te omzetten; hoe zeer het aan al liet noodige ontbrak; behalven dat de onophoudelijke regen, in de maand October, de gronden zodanig onbruikbaar maakte, dat de paarden tot den buik toe in de klei zakten; dat ook, al ware dit zo niet, de Artillerij van paarden onvoorzien was, en dus niet dan door ossen, ’t geen zeer langzaam voortging, kon worden aangevoerd. Men zou het beleg op het einde van September beginnen. De Baron ontving, op het einde dier maand, te Elvas, alwaar alle de Generaals bij een gekomen waren, de Resolutie van H. H. Mogende van den 2 September, waarbij hem verlof gegeeven werd, naar Holland weder te keeren. De Ambassadeur van Portugal in den Haage, had zijnen meester, van die Resolutie, reeds kennis gegeeven. De Koning zeide, bij die gelegenheid, tot zijnen gunsteling , den Graaf VAN SOURS, in half Portugeesch en half Fransch: Zo FAGEL de Armée verlaat, ben ik verloren. De Koning zond zijne beide Secretarissen , ROQUEMONTERO en MENDOZA, aan den Hollandschen Minisler SCHONENBERG, die te Lissabon resideerde, hem te kennen geevende, dat zijne Majesteit een Generaal van zo groote bekwaamheid en ervaarenheid, in deeze omstandigheden, onmogelijk ontbeeren kon; dat de Koning daar over wilde schrijven aan zijnen Minister in den Haag, ten einde het gegeeven verlof mogt worden ingetrokken. De Koning zond gemelde zijne Secretarissen, voor de tweedemaal, aan SCHONENBERG, met diezelfde boodschap, en schreef zelfs aan den Baron. De Generaal FAGEL, zig aan de verzoeken des Konings overgeevende , begaf zig naar de Armee, waarin hij, den 8 Oétober, vier dagen na liet openen der loopgraven ; aankwam.

GALLOWAI, die het beleg, ondernomen had, bragt hem in de loopgraven. Terwijl de beide Generaals op enee batterij stonden, kwam ’er een kanonskogel, die den baron den opslag van den mouw wegnam, en den Graave GALLOWAI de regter arm verplette, zo dat het bloed den Baron bespatte; die vervolgens het beleg op zig moest neemen. Den volgenden dag ontving men tijding , dat de vijanden over de Guadiana getrokken waren, en op Biadajoz aankwamen, daar zij, van dien kant, een hoop vers volk inwierpen. Dit noodzaakte de Geallieerden, het beleg op te breeken, door dien de vijand, met een veel sterker Leger, in de nabijheid campeerde. De aftogt geschiedde op klaaren dag, in bet aanzien van die talrijke legermagt, zonder dat 'er één eenig soldaat, of stuk geschut verlooren ging, schoon men slegts eenen nagt tijd had gehad, om zig tot den aftogt gereed te maaken.

Het gedrag, welk de Generaal zijne troepen deed houden, benam den vijand, hoewel ’er maar een Riviertje (la Caija) tusschen beide was, het welke hij, over den Brug, te Badajoz, kon passeer en, den lust om zig van die gunstige gelegenheid te bedienen. De Baron FAGEL had, bij zijn vertrek naar Lissabon, de overige Generaals gewaarschuwd, dat zij, bij aldien zij Biadajoz wilden antasten, alvoorens Talavera, een klein Steedje twee uur en boven Radajoz, moesten versterken , om van daar het beleg te dekken, en den vijand te komen ophouden. Doch dit was door hun verzuimd. Het beleg was niet begonnen, of de vijand, die bijna 10 uutren van Radajoz campeerde, trok, in allerhaast, naar Talavera, sormeerde aldaar een magazijn; van waar hij, in den tijd van twee uuren, bet beleg konde overvallen , voor en aleer de Geallieerden ’er eenige tijding van konden bekoomen.

Uit dit alles blijkt middagklaar, dat het onmooglijk is, ongerijmder en te gelijk boosaartiger te werk te gaan, dan gedaan is, door den Schrijver van zeker boek, dat den naam voert. Conduite de. Comte de Callowai en Espagne & en Portugal, in den Jaare 1711, te Rotterdam gedrukt; waarin de Schrijver, met eene onbeschaamtheid zonder wederga, enkel om anderen van dien lak te bevrijden, de onberadene belegering van Radajoz op den Generaal FAGEL schuift, die ondertusschen, zo als wij gezien hebben, ’er volstrekt tegen was, en enkel door zijne bekwaamheid, de Geallieerde Armée uit het gevaar redde, waarin zij, door die onderneeming, gebragt.was.

De Schrijver, echter, zegt daarin, onder anderen „ dat indien GALLOWAI zijn arm niet verlooren had, of zo men de dispositien, bij hem gemaakt, om de Stad naauwer intesluiten, hadde gevolgd, de Geallieerden deeze plaats zekerlijk zouden hebben vermeesterd, en dat men alzo het kwaad succes, van die onderneeming, aan niemand, dan aan den Generaal FAGEL kon toeschrijven”.

Om de eene leugen op de andere te stapelen, voegt hij daarbij „ dat de Baron, geinsormeert van de gerugten, die van hem liepen, verscheidene schriften tot zijne. verdediging deed drukken, maar dat men hem des niet te min altoos beschuldigde van onagtzaamheid, als die, de marsch der vijanden niet wetende, voor ze in het gezigt der Geallieerden waren, en. het te laat was, het ontzet van de Stad zogt te verhinderen”. Waar is het, dat de vrienden van den Graave VAN GALLOWAI, op dien tijd, dezelfde valschheden verbreidden, als uit de Conduite zijn aangehaald, ten laste van den Generaal; doch zekere onderschepte brieven, van den Marschalk VAN TESSE, gevoegd bij de schriftelijke berichten van verscheidene Generaals en Adjudanten, ontdekten het bedrog van die uitstrooizel, en overlaadden de Autheurs daarvan met schande. ’t Was dus eene dubbele laagheid, dit bedrijf, waarvan het onbedaanbaare reeds lang bekend geweest was, zes jaaren daarna, nog eens op te warmen, om, ware het mooglijk, den Graaf GALLOWAI, andermaal, ten koste van den Hollandschen Generaal, bij het publiek te veronschuldigen. FAGEL bad, het Jaar te vooren wanneer men Cividad Rodrigo, tegen zijnen raad, belegerde (’t geen ook kwalijk uitviel,) reeds in den zin naar Holland te keeren; terwijl de Koning, zo als wij gezien hebben, deed al wat mooglijk was, om hem te rug te houden; geevende hem, boven zijne vleiende brieven, een geschenk van zes duizend Crusados, in vergoeding van zijne pakkaadje, te Salva tera verlooren. Dit alles, gevoegd bij de tijding, dat ’er, binnen kort, een fecours van volk en behoeften, uit Engeland en Holland, stond te koomen, deed hem toen van besluit veranderen.

Doch ziende dat de zaaken, door de slegte directie, langs hoe meer verliepen, vertrok hij, eindelijk , in de maand November, in het Jaar 1705, met het Schip van den Vice-Admiraal VAN DER DUSSEN, naar Holland. De Koning van Portugal belastte hem met een eigenhandigen brief aan de Staaten Generaal, behelzende, onder anderen, „ dat hij den Baron FAGEL niet had konnen laaten vertrekken, zonder bij deezen haar Hoog Mogende ie verzekeren van het groot en welverdiend vertrouwen en de agting, welke hij altoos, had gehad voor den persoon van den Baron, als Generaal in dienst van H. H. Mog., om zijne voortreffelijke diensten, altoos waardig de uiterste attentie van H. H. Mog., dewelke, geproportioneere met de groote bekwaamheden en zonderlinge diensten, bij den Baron, aan zijn Rijk en aan de gemeene zaak gedaan, zijne Majesteit altoos zeer aangenaam zoude wezen.” enz.

De Generaal FAGEL kwam, den 6 December, in Holland, en werd met alle tekenen van achtinge ontvangen. Hij had vervolgens een groot deel aan de overwinninge bij Rammelies; aan de verovering van Doornik, waarbij hij eenen aanval commandeerde; aan den vermaarden zegepraal, behaald bij Malpaket, alwaar hij, voor dat het werk aan den gang was, meer dan eenmaalen, door het vuur van ’s vijands kanon, van de eene vleugel naar den ander rende, om alles in beweeging te brengen. Ook was de schikking, tot den aanval op den linker vleugel der Geallieerden, door den Generaal FAGEL gemaakt, en door de Gedeputeerden te velde goedgekeurd. Aan alle de Officieren onder hem, wees hij hunnen post aan en gaf de instructien, vervolgens, teneinde toe, vegtende als een Leeuw, en de Regimenten, reis op reis, met den zelfden moed, tegen den vijand aan voerende. De Hertog van MARLBROUGH verkoos hem, in het Jaar 1711, om het bevel te voeren bij het beleg van Bouchain: eene onderneeming, die de vermaardste belegeringen der voorleedene tijden overtreft; als zijn de bezetting talrijk, en van alles wel voorzien. De Franschen, ten getale van 100,000 man, hadden , door hunne verschanzingen, het Leger van Bouchain zelfs belegerd, en wel van zo nabij, dat geen musket, in het Geallieerde Leger, werd afgeschoten, of da Fransche Generaal kor den schoot hooren, en den damp ’er van zien opgaan; zijnde de Franschen en de Geallieerden, genoegzaam, door elkander gecampeert. In weerwil van die alles, werd de bezetting, door den wakkeren FAGEL, in het gezigt van zo magtigen vijand, binnen twintig dagen, krijgsgevangen gemaakt.

Een Officier van de Geallieerden, schreef, in eenen brief, geplaatst in de Mercurc Galante van de maand September: van het Jaar 1711, aldus ,, ik admireere heel zeer de verkiezing van den Generaal FAGEL, (bij den Hertog van MARLBROUGH gedaan) om deeze belegering te commandeeren; het goed succes kroont alle zijne onderneemingen en heeft die verkiezing gerechtvaardigd. De Generaal FAGEL gaf zig oneindig veel moeite; was gestadig in de loopgraaven; onvermoeid milddadig; alle dingen zelf, bezigtigende, helpende deordres, bij hem zelven gegeeven, zelf uitvoeren; met ieder oogenblik, zo kostbaar in den Oorlog, zijn voordeel doende: voornamelijk in deeze gelegenheid, daar een magtige Armée, op een muskeetschoot, na, bij ons was, en nog daagiijks onder het werk aangroeide, en met een hand verdraaiens alles kon omkeeren, De werken en loopgraaven, zo vernuftig, zo konstig aangelegt; dat listig uitdelen van tabak onder de vijandelijke soldaten; die behendigheid omtrent het verbreiden van geruchten, om hem te verschrikken; de mijnen hier door uit hunnen mond ondekt; de kanonschooten zo ter snee gelost,> om het dessein der vijanden op Donai te leur te stellen: kortom zijn gantsche handel, van het begin tot het einde, overhoopt hem met glorie. De verovering van Bouchain, zal, door duizend uitblinkende daden, haaren glans behouden, zelfs in het midden van Hochsted, Ramelies, Oudenaarden, Malplaquet en zo veele andere uitsteekende overwinningen; de uitvoering van dit wonderdadig beleg, zal den naam van FAGEL eeuwig doen leven in de Historie.”

In het volgende Jaar 1712, commandeerde de Baron het Leger, ’t welk, in het begin des Veldtogts, bij Bouchain, over de Rivier, campeerde; en belegerde vervolgens de sterke Vesting Quesnoi, waarvan de Bezetting, binnen weinige dagen zich moest krijgsgevangen geeven. Dus met laurieren belaaden, begaf hij zic na het sluiten van den Utrechtsen Vrede in het Jaar 1713, in zijn Gouvernement Sluis en onderhoorige sterkten, en is aldaar, den 23 Februarij, in het Jaar 1718 overleden, aan een gezwel, tusschen den hals en den rug, daar hij eertijds met een kogel getroffen was. Bij de begraavenis, overeenkomstig met zijnen rang en verdiensten, zag men het paard van batailje, bereden door een Officier in harnas, met den ontblooten degen in de hand, en aan wederzijde een dienaar van den Generaal. De Kornet; de Guidon, met het devies van den overledenen: Je ne l’oublierai jamais, het wapen; de stormhoed; de degen ; de staf van kommando; de handschoenen; de spoor en; de lijtrok, werden, elk door een Officier, op een fluweelen kussen gedraagen. Hierna volgde de lijkkoets, in de gedaante van een triumfwagen , bespannen met zes paarden, geheel met rouw bekleed: de koetzier en voorrijder waren met lange rouwmantels omhangen. Het lijk, in een gewast kleed ontwonden, lag in een dubbele kist, met zwart fluweel geboord met zilveren kanten, en daarover het ceremoniekleed; door vier Hoofd-Officieren werden de slippen gedragen. De Krijgsraad, de Wethouders, Predikanten en Kerkenraaden der Steden Sluis, Aardenburg en St. Anna, en alle de Burgers en lnwoonders, volgden den trein. Vooraf ging het Regiment van den Commandeur der Stad Sluis; zijnde de Officieren, vaandels en geweeren der Officieren van het zelve allen in den rouw. Het lijk, bij de Kerk op een baar gezet zijnde, werd van de Officieren van het Regiment, ’t welk zig bij de Kerk gerangeerd had, met het geweer gegroet, en onder het driemaal losbranden van het kanon en de musketterij bijgezet.

Wat aangaat de lichaamsgestalte van den Heer FAGEL; Hij was rijzig en zeer wel gemaakt van persoon. Zijn moed en onverzaagtheid waren zonder wederga, en gingen zelfs zo verre, dat hij meer dan eens gewaarschuwd werd, dat hij zig te veel bloot gaf. Liefde voor het Vaderland, en zugt naar waaren roem; altoos tegenwoordig in het heetste van het vuur; kennis van de terreinen; kundig in het schikken van de aanvallen, het slaan van campementen, en het regelen der marschrouten; uitmuntend bekwaam in het belegeren van Steden, en om derzelver zwakte te kennen; nooit gevaar te ontzien: dit alles bezat de Baron FAGEL in den hoogsten graad. Nimmer was een Generaal naauwkeuriger omtrent de goede order en krijgstugt, of oplettender, om. door een waakzaam oog, alle verrassinge voortekoomen. Een Leger onder zijn bevel hebbende, was zijne gewoonte, driemaal daags, alle de posten zelfs te bezigtigen. In eene belegering zag men hem zelden zijne keederen en laarzen afleggen, voor dat de Stad in zijne magt was. En daar de soldaaten gewoon zijn, de dagen te tellen, als het hunne beurt is, in de loopgraaven te moeten zijn, bezogt hij dezelve mede driemaal daags, op alles naauwkeurig agt geevende, om de nodige orders uittedeelen, en het volk door zijn voorbeeld aantemoedigen.

Nooit kon dus een Schrijver, als de hier bovengemelde, met lomper leugens voor den dag komen, dan hij, die in de Conduite du Comte de Gallowaij, het Karakter van deezen Held trachtte te bezwalken, of zig zelven meer verachtelijk maaken dan door den Generaal FAGEL van onachtzaamheid te beschuldigen. Een van de minste Officieren behoefde ’er hechts toe gekoozen te worden, om hem te logenstraffen; de onachtzaamste soldaat was, in dien tijd, daar toe een evenvoldoende getuige. Schoon wij niet voorneemens zijn , eene lofrede op den Heer FAGEL, te schrijven, konnen wij, echter, niet nalaaten, der waarheid hulde te doen, en nog iets van hem te zeggen, in de hoope dat zijne lof zal dienen ter aanmoediginge en onderrichtingevan hun, die zig in den Krijgsdienst reeds begeeven hebben, of nog zullen begeeven. Ten dien einde zullen wij melding maaken van zijne onbaatzugtigheid, de echte proefsteen van de trouw eens Krijgsmans. Geduurende het beleg van Rijssel, met een Corps in het Veurner gebied leggende, beval hij de opgezeetenen van ’t Ambacht, eenige duizend zakken tarwe voor de Armée te leveren. Men bood hem, onder de hand, vijftig duizend guldens in goud, als hij dat bevel wilde intrekken. Doch verre van zich door goud te laaten verblinden, ontstak hij in billijke verontwaardiging, en beval, de tarwe op staanden voet te leveren.

Afkeerig van de middelen, door welke een Generaal in staat is, zijn beurs te maaken, en zich te verrijken, was, in tegendeel, zijne gewoonte, fauvegardes en paspoorten, om niet, op eene edelmoedige wijze uittedeelen.

Wij zwijgen thans van zijne burgerlijke deugden, die hem niet minder geacht en bemind maakten, en die men vindt opgeteld, in eene lijkrede, over hem gedaan, door HATTINGA , den 2 Maart, in het Jaar 1718, in de groots Kerk te Sluis. Men zie verder van hem, de meeste Schrijvers van zijnen tijd.

< >