jonger broeder van den zo evengemelden, werd gebooren te Vlissingen, in de maand Januarij van het Jaar 1656. ReedS in den ouderdom van tien jaaren, werd hij tot den Zeedienst opgeleid, onder opzigt van zijnen broeder CORNELIS EVERTSEN, daarna als Schipper onder ’t oog van CORNELIS EVERTSEN JANSZOON, dien hij naderhand, om het onderwijs, welk hij van denzelven genooten had, zijnen tweeden Vader noemde.
Vervolgens begaf hij zig, meteen Zeeuwschen Commissievaarder, in zee, en kruiste hier mede, en met andere Vlissingers, op de Terraneufsche banken, en in de Westindiën op Fransche schepen, van welke hij eene menigte wegnam. Verscheiden togten heeft hij wijders gedaan, in de Straat, en in de Middellandsche Zee, en, bij die gelegenheid, de meeste plaatzen en zeehavens leeren kennen.In het Jaar 1672, bevond hij zig, in den yoorgemelden Zeeslag', tegen de Engelschen en Franschen, op het schip van zijnen Neeve, den meergemelden Vice-Admiraal CORNELIS EVERTSEN; gelijk ook, in 1674, op de Vloot, die, onder den Luitenant-Admiraal-Generaal DE RUITER, een aanslag op Martinique deed. In eenen aanval te Land, onder bevel van den Graave VAN HOORN, die het bevel over het Krijgsvolk had, werd hij, met een musket, in den rug getroffen, zodanig, dat de Kogel, diep in ’t lichaam doorgedrongen hem in ’t vleesch bleef zitten, en zedert daar in vast gegroeid is, zonder hem eenig ongemak te veroorzaken. Vervolgens tot Kapitein bevorderd zijnde, kweet hij zig, als een eerlijk Vaderlander, van zijnen pligt, in allen deele, daar het land zijnen dienst vorderde.
In het Jaar 1683, bevond hij zig onder de vloot van den Luitenant Admiraal W. BASTIAANS, naar Gottenburg; gelukkig bleef hij verschoond van de rampen, veele Scheepen dier Vloote overgekoomen, die, op hunne terugreize, verongelukten. Niet lang daarna werd hy Schout by Nacht en woonde, in het Jaar 1688. den vermaarden togt bij naar Engeland, waar van, in het naastvoorgaande Artikel, gewag gemaakt is. Van daar te rug gekomen, geleidde hij vervolgens eenige schepen naar Spanje. Bij zijn afwezen werd hij aangesteld, tot Vice-Admiraal, in plaats van den Ed. Manhaften Heere CAREL VAN DER PUTTE, die in het Jaar 1690 overleed.
In den berugten togt naar de Zond, was hij Vice-Admiraal der Staatsche Vloot, die , met de Engelsche vereenigd, der waards stevende, om als middelaars, tusschen Denemarken en Zweeden, onder Holsteinsche Vlag te handelen. Toen de Koning van Zweden, met zijn leger, zig op Zeeland bevond, had de Vice-Admiraal GELEYN EVERSTEN de eer, zijne Majesleit aldaar te begroeten. Dit was zijn laaide togt.
Naa ’t overlijden van zijnen broeder, CORNELIS EVERTSEN CORNELISZOON, zo even gemeld, werd hij, in deszelfs plaats, bevorderd tot Luitenant-Admiraal van Zeeland.
’Er word van hem gezegd, dat hij was van een gezonde sterke lichaamsgestalte ; vriendelijk; spraakzaam; openhartig; een voorbeeld van de oude Vaderlandsche geaardheid, dat is, goed Rond, goed Zeeuwsch, hebbende het vermogen, van zig met minzaamheid, stiptelijk en vaardig te doen gehoorzaamen.
Twee maalen is hij gehuwd geweest, eerst met Jonkvrouwe ADRIANA VAN DER STRINGE, dogter van den Ontfanger Generaal van Zeeland, en van vrouwe SARA VETH; en ten tweede maale met Jonkvrouwe JOHANNA VAN CITTERS, dogter van den Heere Ambassadeur ARNOUT VAN CITTERS en van Vrouwe JOSINA PARDUIN: uit geen van beide huwelijken heeft hij kinderen nagelaaten. In den ouderdom van 65 Jaaren, op zijne buitenplaats Zeerust, den 25 Julij 1731, overleeden, werd hij, op den 2den Augustus, met alle tekenen van eer, in zijne vaderlijke Graftombe, staatelijk begraven. Zijn afbeeldzel gaat mede in prent uit.
Volgens een geschreven Levensverhaal van hem.