eene Rivier in Zuid Amerika, in de Provintie van Guiana en Caribana, die haaren oorsprong heeft uit het Meir van Parima; loopende noordwaart door het Landschap der Caribden, alwaar dezelve verscheidene rivieren in haaren vloed ontvangt; zij valt in de Noordzee, tusschen Oronoque ten westen,en Demartar oostwaarts. Zij behoort aan de Nederlandsche WestIndische Maatschappij; welke aldaar een goed Fort, verscheidene goede Plantaadjen, één Commandeur, één Predikant, eenige Militie, enz. heeft.
De Zeeuwen hebben tot nog toe staande gehouden, dat aan hun daar van de uitsluitende eigendom toebehoort; waartegen de andere Kamers der Westindische Maatschappij, en bijzonder die van Amsteldam, zig altoos verzet hebben, zo als wij uit de volgende stukken zullen zien.De Kamer van Tienen, was, in de maand Augustus des Jaars 1750, te Amsteldam vergaderd geweest, en had, op den 11 den dier maand, beslooten , alle de bijzondere Kamers te verzoeken, dat zij de Reeders en Handelaars op Rio Esequebo wilden aanmoedigen, om schepen derwaarts te zenden , alzo men bevond, dat de gewassen der Maatschappij en der planters, bij gebrek van schepen, aldaar te lang bleeven leggen. De Afgevaardigden van Zeeland verklaarden ongelast te zijn, om in dit besluit te bewilligen.
Niet lang daarna beweerden, in openbaaren druk, de Ed. Mog. Heeren Staaten van Zeeland en de Hoofddeelgenooten van de Kamer van Zeeland, dat zij een uitsluitend regt hadden, om alléén op Essequebo en de andere Rivieren te vaaren en te handelen.
Hun Vertoog was van den volgenden Inhoud (*):
(*) Wij plaatzen dit Vertoog, woordelijk en letterlijk, in zijn geheel te liever, om dat de Leezer daar door een volkomen denkbeeld van deeze Bezitting kan bekoomen.
“ GUAJA, HET AMAZOONSCHE RIJK, en bij de onze meest bekend onder den naam van de WILDE KUST, is eene landstreek, gelegen aan de vaste wal van Amerika, tusschen de groote Rivier de Amazones en de Oronocque, leggende aan de zijde van d'Amazones, onder de linie Aequinoctiael, op de lengte 329 gr. 10 min., en aan de kant van de Oronocque, op de Noordbreete van 8 gr. 30 min. en op de lengte van 318 gr. en bevat in zig verscheidene kleindere Rivieren, alle uitwaterende in de Noordzee van America, als daar zijn, die van Suriname en Essequebo, met haar onder hoorige, die van de Berbice en Cajenne.
„ Niet lang na de ontdekking van deeze Landstreek, hebben de Ingezeetenen van onzen worstelenden Staat, en voornamelijk die van Zeeland, daatop begonnen te Equipeeren en reeds in den Jaaren 1598 en 1599 bij de schepen, van den Heer TEN HAEFF Burgemeester van Middelburg, met assestentie van deze Provintie bevaaren, omtrent welken tijd, die van Vlissingen, daar reeds eene volkplanting formeerden, en niet verre van de rivier d'Amazones twee Forten opwierpen, het eene genaamt Nassau en het andeie Oranje".
„ Men zou een breed veld vinden, wilde men de gantsche Wilde Kust, zo in haare bevolking en verderen voortgang in het het generaal, als in het particulier betrekkelijk tot de Provintie van Zeeland, detailleeren; dan , dewijl het voorneemen , hier alleen is, ouverture te geeven van de volkplanting in ESSOQUEBO, en daaronder behoorende Rivieren, midsgaders het regt dat hun ED, MOG. de Heeren Staaten van Zeeland, en van de Westindische Compagnie alhier private op dezelve indisputabel competeert, en ook tot nog toe geconserveerd is, zal men zig ook alleen nopens ESSOQUEBO borneeren, en in geen particulier detail treden, omtrent de andere voorn. Zeeuwsche Rivieren, als die van SURINAME, de BERBICE en CAJENNE, de eerste door deeze Provintie aan de Westindische Compagnie (doch Zeeland geinduceert zijnde, werden op den 21 Maij 1683 , de Stad Amsteldam en den Huize van Sommelsdijks ingelaten, verkocht voor eene somme van tweemaal honderd en zestig duizend guldens, volgens Koopconditie geïnformeerd in de Registers der Resolutien van de Heeren Staaten van Zeeland den 6 Junij 1682. fol. 149. Deandere door de Familje VAN PERES, in den Jaare 1714. met Communicatie van Hoogstgedachte Heeren Staaten, aan zekere Amsteldamsche Sociëteit gecedeerd; en de laatste, bij Contract door de Westindische Compagnie ten Jaare 1658. aan den Ridder BALTHAZAR GERBIER, overgegeeven en mits de toekomst van de Kamer Zeeland zulks in September 1659 geratificeerd. Moetende eeniglijk over de Wilde Kust in het geneneraal remarqueeren , dat de Staaten van Zeeland altoos geconsidereerd en genoemd zijn, Patroonen en Stigters van de Colonien geleegen aan de vaste Kust van America, tusschen Caap d’Orange en de Rivier d’Oronocque, en wel voornamelijk van die van Essequebo, bij Excellentie bekend onder den naam van Nova Zelandia.
„ Welke Kolonie reeds bij de Kamer Zeeland bekend en bevaaren is geweest ten tijden van het verleenen van ’t Octrooi ten Jaaren 1621. Uitwijzens de oude Boeken en Registers, en onder anderen een Journaalboek van 1627, in opvolging van dat, van Conijn, in ESSEQUEBO gehouden, doende Rekening van deszelfs administratie aan de Heeren Majoors van de Wilde Kust van Zeeland: maar het scheen de Leden, composeerende de generale Compagnie , in den aanbeginne reeds een doren in de voet, dat de Kamer Zeeland, alleen op deeze Colonie equipeerden en daarom ook in den Jaare 1632, ter vergadering van XlX, bij meerderheid werd geconcludeerd dezelve te verlaaten, het geene niet alleen bij de Kamer Zeeland werd gecontradiceerd, maar in haar particuliere Vergaderinge, den 8 April deszelven Jaars, geseveerd, die absolutelijk aan te houden, en is zonder verder Contradictie van de andere Kameren in het aanhouden, en stetieren van dezelve Colonie, bij de Kamer Zeeland gecontinueerd en sucsessivelijk de nodige Ordres gesteld, uitwijzende derzelve Notulen sub datis 17 en 24 Junij 1631, 13 Februarij 1634 en 29 Junij daaraan volgende is genomen een notable Resolutie, dat geen Coloniers nog andere personen, de Wilde Kust, zullen mogen bevaaren, als deeze Kamer en Confrater van Peres alleen (die zo gezegd is de Colonie van de Berbice met cousent van deeze Kamer engeerde) en met denzelven het Cargasoen gereed te maken,
„ Wat met den Commandeur van Essequebo, VAN DER GOES genaamd, van tijd tot tijd gehandeld is. Wat Cargazoen hem toegezonden, en wat concepten hij formeerden, om den handel in die kwartieren voorttezetten en Zilvermijnen in de Oronocque te ontdekken, zullen de particulieren Notulen dezer Kamer van 20 April en 21 Maij, in het Jaar 1637, 21 Februarij en 18 April in het Jaar 1639, 12 April, 13 Junij en 18 October in het Jaar 1640, en meer anderen uitwijzen, en op den 22 Maart in het Jaar 1657 vind men een lijst van de nieuwe Coloniers, die veele buiten de Fransche en Engelsche uit Zeeuwen bestonden.
„ De Heeren Staaten van Zeeland altoos de welvaard hunner Ingezetenen voordaande, hadden geduuriglijk de uitbreidingen meerder bevolking van deeze Colonie in het oog, zijnde de Westindische Compagnie toen door het verlies van Brazil en de Spenduen tot behoud van het zelven buiten staat geraakt, eenige kosten daartoe te supporteeren, en om dus dan deeze Colonie, ten voordeele van de Commerciëerende en Navigeerende Ingezetenen, te conserveeren en aan eene onverantwoordelijke direct ie, als bij sommige Provintien omtrent Brazil was gehouden, niet te exponeeren en bloot te stellen, vond het meerder deel der Staatsleden goed, deze Colonie Provintiaal te maaken, en dezelve genoegzaam als het ware, van onder de directie van deze Kamer te neemen, dan, dit goede voorneemen, bij een en twee Leden geen aggreatie kunnende vinden, namen de Steden van Middelburg en Vlissingen, en naderhand Veere bij inlatinge, de directie, populatie ’t Etablissement van Pantadjen in het leveren van slaaven op zig, gelijk daarvan in de Maanden October en December, ten Jaare 1657 solemneele accoorden zijn geslooten, bij de welke onder anderen was gestipuleerd, dat deze Colonie zoude worden gedirigeerd, door agt Commissarissen, als twee uit den Magistraat van Middelburg, een uit die van Vlissingen, en een uit die van Veere, en vier Bewindhebberen, uit de Kamer Zeeland, als twee daarvan occupeerende, wegens het Middelburgsche, en één wegens het Vlissingsche, en één wegens het Veersche Quohier, houdende hunne Vergadering binnen Middelburg, aan het Westindisch Huis, beginnende derzelver Notulen met den 1 November, in het Jaar 1657, en eindigende met den 19 November, in het Jaar 1663.
Waren de kosten en spenduen, alleen tot charge van opgemelde 3 Walchersche Steden, groot en genoegzaam voor dezelven ondraaglijk , gaande het in deezen gelijk men doorgaansch ziet, dat alle nieuwe onderneemingen, en voornamelijk de uitbreiding van eene volkplanting, in het eerst kostbaar is, zo had men aan de anderen kant, reden van zig te flateeren, dat zo veel debourssementen, en aangewende devoiren, met een rijken oogst van Producten zoude worden gerecompenseerd, maar de alverslindenden Oorlog, en wel die, met KAREL DEN TWEEDEN ontnam de drie Steden genoegzaam alle hoop: Deeze Colonie met die van Surinamen werden in den Jaare 1665, door de Engelsche ingenoomen, en Essequebo daarna door de Franschen geplondert, en dus onbeheerd gebleeven, tot dat Hun Ed. Mog. de Staaten van Zeeland, als trouwe Voorstanders van hunne Domeinen en oude Possessien hunner Ingezeetenen, ten Jaare 1666 een Esquader deeden Equipeeren, voorzien met een goed aantal Zeeuwsche Landmilitie , principaalijk gedestineerd ter herovering en verzekering van de Colonien in Amerika ’t geen van effect was, dat op den 28 Februarij in het Jaar 1667, Suriname de Engelsche weder afhandig is gemaakt, en dat daarna in Essequebo eene goede bezetting werd gelegd, en alzo weder in possesfie genomen.
„ Welke tijding hoogstgedachte Heeren Staaten, niet alleen ten uittersten aangenaam voorkwam, dewijl zulks aan derzelver salutair oogmerk volkoomen beantwoorden, maar ook van dat gewicht en confidentie oordeelden dat hun Ed. Mog. den Kapitein ABRAM KRYNSSEN (*)
(*) Onder het Art. van deezen Zeeheld, zullen wij 's mans bedrijven omstandig verhaalen, en daar uit zien, dat hij de belooning , waarvan hier gewag gemaakt word, dubbel verdiend had.
als Opperhoofd van deze Expeditie met een gouden ketting met een Medaille daaraan hangende vereerden, en voorts de Admiraliteit, alhier recommandeerden, bij de eerde gelegenheid dezen KRIJNSSEN weder met een bekwaam Schip te voorzien, krijgende voorts de Kapiteinen der Lantmilitie, Ligtenberg ende Rame hunne avancementen, en de verdere Zee-Kapiteinen goudene Medailjes, wordende wijders Gecommitteerde Raden geauthoriseerd, om al het gunt verder ter maintain, en voor der aankweeking van de Landen van Suriname , en de andere Colonien en Kwartieren, aldaar in America gelegen mogte dienstig en nodig wezen, te bezorgen en in het werk te steilen.
„ Of schoon nu de Westindische Compagnien in vroegere dagen, al eenig regt op Essequebo, als uitgeevers van een Leen, konde pretendeeren, zo als Bewindhebberen steunende op zekere provisioneele Conventie, den 21 Januarij in het Jaar 1658, tusschen Bewindhebberen van deze Kamer en de Regeerders der drie Walchersche Steden, ten Jaare 1686 zich gelieven te expliceeren, het thans zeker en evident was, dat deze, door de Engelsche bemagtigde, door de Fransche gelonderde, en door de gantsche waereld verlatene Colonie van Essequebo met haar onderhoorige Rivieren en naderhand op speciaale last van de Staaten van Zeeland, aan hunne Landen Zeemagt gegeeven, in bezit genomen, en van de Vassalagie was gelibereerd: En dus incontestabel, dat Hun Hoog Mog. alleen het regt incumbeert, ommet dit onbeheerd goed dispotiek te handeen. ’t Is ook daarom, dat dezelve de directie, daar van volkomen laaten aan hunne Gecommitteerde Raden, zonder zig eenigermaten met de Westindische Compagnie te demelleren, veel min eens haar semimente daarop in te neemen, niettegenstaande, de vier Bewindhebberen dezer Kamer voor den tijd der Engelschen invasie mede in de directie waren.
Het is ook daarom, dat Hun Ed. Mog. op den 25 Augustus, in het Jaar 1668, al wederom zonder de Compagnie eenigzints te kennen, de drie Walchersche Steden die Colonie, ex plenitudine potetatis, een regte eigenaar competeerende, met eenpaarigheid van stemmen opgedragen en confereren, die zelve ook te aanvaarden en verscheiden conferentien te houden tot beneficeering van dien, doch vreezende wederom al te groote spenduen te moeten doen, dewijl die nog meer dan ooit geruineerd was, lieten in de Maand Maart in het Jaar 1669, hunne gedachten gaan om dezelve te verkoopen; dan hunne cordaatheid niet kunnende permitteeren, dat daar de Staaten van de Lande, omtrent zes maanden te vooren, hun deze Colonie, met remis van alle onkosten, hadden gecedeerd, dezelve bij verkoop zoude beneficeeren, en door dat geval, ook wel mooglijk in handen van de generaale Compagnie of van particulieren, woonende buiten deze Provintie, mogte vallen, en dus liever eigenbelang postponeerende, aan het waare intrest van Zeeland, en derzelver Ingezetenen, te reeden zijn geworden, deze Colonie wederom in den schoot van Eigendom aan Hun Ed. Mog. de Heeren Staaten van deze Provitnie, en vervolgends aan de directie van Hunne Gecommitteerden Raden, neder te leggen.
„ Uit dit gepremitteerde is zonneklaar Acte neemen, wat moeite, zorge en kosten, de Westindische Kamer van Zeeland, de drie Walchersche Steden en bijzonderlijk de Staaten van deze Provintie , voor de alimentatie, educatie en redding van hunnen Voedsterling, NIEUW ZEELAND, als getrouwe gevaders hebben in het werk gesteld, hoe deze Kamer, reeds tot deszelfs behoud in het jaar 1632 heeft gevigileerd, hoe dezelve gradatim, alle devoiren heeft aangewend, ter populatie en augumentatie van deeze Colonie, hoe Hun Ed. Mog. dezelven om geallegeerde redenen, vreezende haare totale ondergang, een minsten dat met de nodige attentie niet mogt worden behandeld dezelve naa zig getrokken hebben, dan vermids de oppositie van Zirikzee en Goes, de directie daarvan aan de Regeerders der drie Steden van Walcheren, en aan eenige uit de Bewindhebberen van de Westindische Kamer alhier, mandeerden, en was het niet door de Engelsche Oorlog , zekerlijk tot een der florisanste volkplantingen van Amerika geworden, hebbende ten Jaare 1658 eenen CORNELIS GOLIATH een nieuwe Kaart van die Landstreek gemaakt en overgebragt, en reeds een Plan geformeerd, om daar een Stad nieuw Middelburg te bouwen; dan Zelandia Nova heeft dit geluk niet mogen erlangen, maar door het Zwaard van onzen vijand, en de plundering van onzen toenmaligen vriend vage, en als een verwoeste Landstreek blijven liggen, en heeft de Commandeur van de Berbice. daar wel eenig tentamen op gedaan, doch niet magtig geweest dezelve in bezit te houden, hebben hoogstgedachte Heeren Staaten, die als een res nullius laaten occupeeren, en dus hun eigen goed geworden zijnde, daar niemant wie hij was, eenig recht op had, hetzelve ook in den Jaare 1670, bij een bondig en solemneel accoord, aan de Westindische Kamer alhier in Zeeland overgegeeven, en dewijl aan de waare teneur en inhoud van dit accoord niet weinig gelegen is, zal het niet ondienstig zijn, die conventie, tegens alle die zouden willen, of trachten, dezelven te enerveeren of verdraaijen, eenigzints met argumenten, in het breede te illumineeren (*).
(*) Om niet te wijdloopig te zijn, hebben wij de Conditiën, waar op die overdragt geschied is, en andere Sukken, die als Bijlagen tot dit Bericht behooren, en waarmede het gededuceerde gejustificeert word, agterwegen gelaaten. De Lezer , die 'er belang bij heeft, kan dezelve vinden in de NEDERL. JAARB. van het Jaar 1750.
„ De Heeren Gecommiteeerde Raden van Zeeland, representeerende de Staaten van de Lande volgends Resolutie van den 22 September 1667, de zaaken en directie van Essequebo aanbevoolen, accordeeren op den 11 April in het Jaar 1670, met de Westindische Kamer alhier aan Zeeland en geven aan dezelve Kamer, op derzelver instantelijk verzoek en aanhouden, Essequebo, ter haarer dispositie wederom, uitwijsens het hoofd van gemelde conditiën en voorwaarden, zegge wederom, waarbij een zeker en natuurlijk infligeert, dat niemant dan de Westindische Kamer Zeeland, dezelve in eigendom heeft toegekomen, en eenige tijd, daarvan is gedepossedeerd geweest, en wel op zo een tijt, als dezelve dit contract aangaat, met zo eene die volkoomen tot de Possfessie geregtigd zijnde, instaat was, zodanige besprekken en conditiën te maken, als na rade: De Colonie van Essequebo werd dan weder ingeruimd en overgegeeven, ter dispositie van de Westindische Kamer alhier in Zeeland, en geenzints aan de generaale Westindische Compagnie, uitwijzens het hoofd en eerde Artikel voornamelijk en voorts meest alle de andere Artikelen van dit Contract, het was ook onmooglijk, dat zo deeze Colonie aan de generaale Westindische Compagnie, en ter haarer dispositie werd overgegeeven, het woord wederom plaats konde hebben, dewijl de generaale Westindische Compagnie nooit dispositie of directie over Essequebo heeft gehad, of geexerceerd, maar wel de Kamer Zeeland alleen, zijnde bij de Notulen van de Kamer van XIX meer dan eens gedeclareerd, dat nieuw Nederland onder directie van de Kamer Amseldam was, en die van Essequebo stond onder die van Zeeland:
— Het voorn. Contract van overgifte, behelst voornamelijk twee Conditiën, de eerste dat deze Kamer in Suriname (een Colonie mede uit hoofde als bij meergem. Hun Ed. Mog. Resolutie van den Jaaren 1667 confteert, de Staaten van Zeeland in eigendom toebehoorende,) Jaarlijks zal aanbrengen, de nombre van 400 slaven, hieromtrent is aanmerklijk, d’attentie van Hun Ed. Mog., op het Intrest van Hun Provintie en Colonie, en particulier op dat dat van de Westindische Kamer alhier in Zeeland, dat zelfs bij Encouragement willen en begeeren, dat de voorn. Slaave Negotie, bij dezelve en bij geen andere Kamer zal behandeld worden, gelijk het 6 Art dicteert, declareerende, dat de Schepen van voorn. Kamer, die de Haven in Suriname zullen brengen, of hunne retouren gesprooten uit de verkogte Haven, van daar af haalen, vrij en Exempt zullen wesen van het lastgeld, dat NB. alle andere Schepen, de Colonie van Suriname bevaarende, (dat is die niet van de Kamer Zeeland ten sine voorsz. zijn uitgerust) aan deze Provintie moeten voldoen, en dus de oplettenheid van Hun Ed. Mog. nooit het mindere uit het oog verliezende, hoe veel te meer moet het klaar en Evident voorkomen, dat dezelve het groote voordeel hunner Ingezetenen hebben behartigt , en zekerlijk derzelver waare Intentie, bij de tweede Conditie is geweest, dat niemand den de Westindische Kamer alhier in Zeeland en de Ingezetenen dezer Provintie Essequebo zouden bevaaren, duidelijk zonder adstructie te zien bij het 7 of laatste Artikel, houdende woordelijk,
De Colonie van ESSEQUEBO zal voortaan bij alle en een ieder van de Ingezetenen van Zeeland mogen bevaaren, als mede door het opregtten van Plantaadjen gecultiveerd en bewoond worden, en zullen over zulks vrijheid , hebben, hunne Koopmanschappen, met eigenschappen, daar te brengen en hunne retouren wederom daar en tegen van daar af te haalen. — Want, wat noodzaak was ’er, dat dit recht voor de Ingezetenen van Zeeland besprooken werd, als , die der andere Provintien mede op die Colonie mogten handelen, of dat het aan de Compagnie stond, daar Premissie toe te verleenen, welk argument veel te duidelijk en klaar is, dan dat men zoude konnen beweeren, dat de woorden, met seclussie van allen anderen, daarbij hadden moeten wefen geinserreerd, die ’er zekerlijk niet nodig zijn, want is het de Ingezetenen der andere Provintien gepermitteerd op ESSEQUEBO te navigeeren, moet een van beiden noodzaaklijk waar wezen, of dit besprek voor de Ingezetenen van Zeeland, geeft duidelijk te kennen, dat zulks met seclusie voor de Ingezetenen van andere Provintien moet verstaan worden, of het is evident, dat indien, dit besprek voor de Zeeuwen niet was gedaan, de Ingezetenen der andere Provintien, buiten die van Zeeland, daartoe alleen het regt zoude hebben, het geen immers niet palpabel is. Ten anderen dewijl alle Ordonnantiën, Tractaten, Conventien, en wat dies meer is, odieus zijn, alzo dezelve doorgaansch en altoos strekken in praejudicie van een derde, zo moeten ook die woordenlijk in Stricto Jure verstaan worden, permitteerende geen de minste reserves, Conjecfluuren, of Exstensien, moetende dus ook in deezen gejugeerd worden, naar distrikte woorden, en geenzints naar Suppositien.
„ En wat zoude doch de reden geweest zijn, dat de Heeren Gecommitteerde raden, bij het derde Art. van dit Accoord zig zou hebben laaten persuardeeren, om alle onkosten tot verzekering en bewaring van het Fort en Colonie van ESSEQUEBO, aangewend gratieuslijk te remitteeren, was het niet dat hunne Ingezetenen, die dus meer en meer in slaat zouden zijn de Provintiale lasten te dragen, en daarbij eenige Avantage boven andere genooten. En eindelijk wat zoude dog de oorzaake zijn, dat de Staaten van Zeeland op den 28 Julij 1670. declareeren, in de verzogte prolongatie van het Octroi niet te Consenteeren, dan onder Conditie, dat de vergadering van XIX alvoorens zal agreëren het Contract tusschen de Heeren Gecommitteerde Raden van Zeeland, en die van de Westindische Kamer alhier den 11 April bevoorens gemaakt, en daarop vervolgends procureeren de Approbatie van Hun Hoog Mogende, was het al weder niet om de voordeelen hunner Ingezetenen boven anderen. En heeft de Vergadering van XIX volgens hunne Resolutien van 3 September 1670,dien conform , zig ook aan hun H. Mog. geaddresseert en ootmoedig verzogt, het gemaakte accoord te amplecteeren. Waarop Hooggedachte Heeren Staaten Generaal op den 15 October 1660 goedvinden en verdaan, in voorz. verzoek te Consenteeren, werdende dien volgende, het voornoemde Accoord geapprobeerd, en daarvan acte in forma gedepecheerd, en hebben hun Edel Mogende op den 29 daaraan volgende Communicatie van voorsz. Approbatie ontvangen, die dan ook geen verder zwaarigheid hebben gemaakt, in het Octrooi voor een nieuwe generaale Westindische Compagnie, gaaf en zuiver te consenteeren, het geen bij hun H. Mog. op den 20 September 1674. zijn volkomen beslag gekregen heeft.
„ Uit het hier vooren aangetoonde consteert nu Evident,dat het meergenoemde Contract van 11 April 1670. zijn agreatie, ratificatie en bestand heeft geacquireetd, en ofschoon het verzoek, daartoe aan hun H. Mog. , bij de oude Compagnie was gedaan, is hetzelve met zijn faveure voor de Zeeuwsche Ingezetenen, aan de Nieuwe Compagnie overgegaan, alzo Zeeland anders in het nieuw Octroi niet heeft geconsenteerd, zijnde het zelve door de Octrooi en van 1700 en van 1730 op nieuws bevestigd.
“Ook is de gedagte Conventie nimmer in controversie of het regt van deze Kamer, en dat der Zeeuwsche Ingezetenen in bedenking of contestatie getrokken, dan alleen in den Jaare 1685 en 1686. Wanneer de Vergadering van X wel eenige infractie in opgemelde Conventie heeft zoeken te maaken, met het Despotieck aanslellen van een Commandeur over ESSEQUEBO, en het openstellen dier Colonie tot het aanleggen van plantagies voor een ieder, contrarie den Absoluten teneur van het 2 en 7 Artikel, maar is echter door de billijke waakzaamheid van de Regeering van Middelburg in zo verre gestuit, dat men zedert dien tijd geenen verderen aanslag (als bij naar zig trekking van kleinigheden, daar doch evenwel omtrent dient gevigileert, op dat deze Kamer het eigen noodlot niet moge ondergaan, als dezelve noopens de directie over St. EUSTATIUS is overgekoomen) op principaale Pointen van dit accoord heeft durven onderneemen, maar Zeeland bij Continuatie gelaten in haare regtmatige Possessien , daar de Notulen van de Kamer van Zeeland van 4 Maart 1686. en oneindig anderen, midsgaders die van de Vergadering van X van 15 Novemb. 1689. 23 Maart 1690. 10 October 1701. en ontallijk genoegzaame preuves van geeven.
„ En eer men van deze Conventie zal afscheiden moet voor het laast nog eens geremarqueerd worden, dat de generaale directie en eigendom van ESSEQUEBO, de Kamer Zeeland incumbeert, en daarom ook wel gedaan heeft van Jaar tot Jaar Schepen te Equipeeren (zo lang dezelve van een Vragthaalder was voorzien) om van derwaart de Producten over te brengen, niet alleen van haare Plantagien, maar ook van die der Coloniers, volgens het 7 Artikel daar aangelegd en gecultiveerd: van welke Equipages, zij aan de vergadering van X wel Communicatie hebben gegeeven, maar geenzints derzelver aggreatie, veel min die van de Kamer Amsteldam, ofschoon Presidiaal mogt wezen afgewagt, en deze Equipagies ook geenzins in slaefs of jagttour beurten zijn gecomputeerd geworden, volgends Resolutien van de X, de dato 11 November 1717. (dit in ’t voorbijgaan) maar het argument , daar uit de Kamer Zeelands eigendom (uit hoofde van voornoemde accoord) op ESSEQUEBO proflueert, is, dat omtrent hetzelve geen jota verandering kan of mag werden gemaakt, ten zij de Kamer Zeeland hetzelve doet, die dan, daartoe ook noch niet gerechtigd is, dan met Consent en Approbatie van de Heeren Staaten van Zeeland , of derzelver gecomitteerde raden, want zulks is een bekende Regel in Regten, dat geen Contracten , of Conventien konnen of mogen gedissolveerd worden, of eenige infractien subject zijn dan met adveu der Integreerende partijen: in allen gevallen ten dezen, nog naauwlijks bij dezelve als alleen bij de uitterste noodzanklijkheid; dan na de Expiratie van het tegenwoordig Octrooi , om dat het een wettig verkreegen regt is, de particulieren Ingezetenen van deze Provintie indisputabel competeerende; en met relatie tot de Generaale Compagnie en de Kamer Zeeland in ’t bijzonder, in het geheel niet, zelfs ook niet na de Expiratie van het voorsz. Octrooi , zonder volkoomen Consent en toeslemming van alle de Hoofdparticipanten, zo als ten Jaare 1730, bij de permissie tot het bevaaren van van de Kusten van Africa op Lastgeld is geschied , en nu nog laastelijk bij den opdragt van het Generaale bewind over de Compagnie aan zijne Doorlugtigste Hoogheid den Erfstadhouder. Of de Kamer van Zeeland gehouden is, ter vergadering van X over de winden en verliezen van deze Colonie te verrekenen, U een zaak, die ten principaal en, deze Materie niet is concernerende , maar dewijl de billijkheid altoos plaats behoorden te hebben, is het ook niet meer als reden dat Zeeland, bij de drie Jaarlijkfche of andere Rekeningen ouverture van zaaken geeft, zulks is ook bij zekere Resolutie van de XIX den 20 September 1658. geïndirigeerd en even daarom, en om géén andere reden hebben hunne Hoog Mog. in de premissen van Octrooi van Ao. 1674 en door nog twee volgengende geconfirmeerd, onder anderen de plaatzen van Issekepe en Bouwmenora geënumereerd.
„ Boven en behalven het gedemonstreerd recht, deze Kamer en de Ingezetenen van Zeeland, volgends Contract van Overgifte competeerende, Jouïceeren dezelve ook van een wettige en nooit geinterrumpeerde possesie van bij de 130 jaaren en zonder de eenige Haestitatie ten minsten van 80 zeggende Menochius de Arbit. Judic Quaest. Cafu 34. No. 2 dat onder de bewijzen van Eigendom behooren indiciwn. Nu kan ’er geen sterker bewijs van Eigendom wezen, dan de possesie, waarom dan ook de possesie voor een bewijs van eigendom word aangenoomen in L. 8. §. 4. ff. si Servit. vend. L. ult. C. de Rei vind. L. 2. C. de Probationibus, of bij de Doctooren, als bij Brunneman ad D. L. 2. de probation. &c. Carpzevius part. 2. Jur. for. Constit. 14. dtsin. 25. No. 9.
„ En wanneer men de reden van deze recht Doctrine wilde naspeuren , zoude men waarschijnliik moeten opklimmen tot den eersten oorspronk der Eigendommen, die men dan zoude bevinden, de Possesie te zijn, waarvan in het breede GROTIUS Inl. tot de Holl. Rechtsgeleerdh. 2. B. 3. D. §. 2.
„ En hoe zeer in die eerde tijden geen bepaalden tijd gerequireerd wierd, hoe lang, die Possesie mogte geduurd hebben, eer den eigendom, daar door verkregen werd, zo is het nogthans, dat bij de Civile wetten een vaste bepaaling, daaromtrent gemaakt is, zo echter, dat de tijd tot het verkrijgen van Eigendom naa den aart en natuur der zaak, dan eens korter, dan eens langer bepaald is. In welk onderzoek men zig niet inlaat, vergenoegd zijnde met aantetoonen, dat een Possesie ten minsten van 80 Jaaren ten volle suflicent is, om daar door Eigendom te verkrijgen. Vermits zodanige een lm. immemoriaale Possesie uitleverd, een presumtio Juris & de Jure praeterea non admittit probationes im Contrarium Menochius de Praesumtionibus Lib. 3. Praesumtio 131. No. 3. maar voor een vol bewijs van eigendom gehouden werd, volgends denzelven Menochius, D L. No 14.
„ Dus nu ook de Eigendom dezer Kamer en der Ingezetenen van Zeeland uit het Roomfshe Recht, en Rechts Doctooren, ten opzigte van derzelver Immemoriaale Possesie aangetoond zijnde, mag men veilig Concludeeren, met de eigen woorden van een Memorie door de Coloniers, van de eigen Colonie van Essequebo, in het laast van het Jaar 1714, aan de Heeren Staaten van Zeeland gepresenteerd, waarbij dezelven aan Hun Ed. Mog voorhouden , „ dat geenzints kunnen begrijpcn , hoe de Westindische Compagnie ter vergadering van X in het spel komt, nademaal de overgifte van Essequebo niet is geschied ter dispositie van de vergadering van X maar wel speciaal en uitdrukkelijk aan de Westindische Kamer in Zeeland; zulks moet verslaan worden, dat de Kamer alleen dispositie heeft, even als een Particulier, zonder dat zij in nadeel van de Conditie eenige magt hebben, deswegens met anderen Collegien of Persoonen, hoedanig die ook Zouden mogen of komen genaamd worden te delibereeren, of deze Colonie met andere te melleeren, maar dat die moet blijven aan de Kamer als een Particuliere Sociëteit alleen , en voor alle Zeeuwsche Ingezetenen openstaan ,
„ En niet tegenstaande dit alles heeft de meerheid ter vergaderinge van X laast te Amsteldam gehouden op den 11 Augustus 1750 goed gedagt, een gantsch informeele en op gebrekkige gronden sleunende Resolutie te neemen, & non obstante de slerkste Oppositien van de de gedeputeerden wegens Zeeland te concludeeren, dat bij Lecture van Missiven , ingekomen van Rio Essequebo, geremarequeerd zijnde, dat , de Producten van deze Compagnie en van particuliere, planters in die Colonie moeten blijven leggen , tot merklijk , nadeel van dezelve, bij gebrek van Schepen, alle de respective Kamers te verzoeken, ten einde ieder in de Provintien en Steden hunner residentie, de Particuliere Naviganten te animeeren , om op meer gemelde Colonie te, Navigeeren en te Trasiqueeren. Zettende dus de vrije vaar op ESSEQUEBO volkomen open,” dan hebben de Heeren Gedeputeerde van wegens de Kamer Zeeland verklaart op subject van voorsz. Resolutie niet te wezen gelast, en mids dien zich daar mede niet te konnen inlaaten, maar dezelve te moeten tegenspreeken, Hoe informeel en onbestaanbaar voornoemde Resolutie is, blijkt bij het hier vooren aangetoonde, aizo niemand wie hij zij buiten de Staaten of hunne Gecommitteerde Raden, en de Kamer Zeeland, en dat nog wel te samen, als principaale en door Hun Hoog Mog. bevestigde Contraclanten, eenige Principaale verandering omtrent meergemelde Colonie kan of vermag te maaken.”
„ Echter vermeet zig eene vergaderinge van X; etsi par in parem non habet imperium tegen de oppositie en tegenspraak van een integreerend Lid van dien, dewelke zijne regtvaardige Possesie en private Beheeringe voortlaat, en die zonder indragt in dezelve zoekt te Conserveeren, een declaratoir te doen gantsch strijdig tegen de billijkheit en het wettig verkreegen regt der Opposanten, dewelken men geen tijd vergunt, om haare Committenten van deze precipitante voordraginge, eenige kennisse te geeven, maar neen, deze gepremediteerde infractie mogt foigneus en met de uitterste secretesse behandeld worden; ja zelfs en zo verre dat Hun Hoog Mogende bii de Pointen van beschrijvinge van zulk en principaal point, geen de minste kennisse mogt hebben, want zoude anders veel te Aequitabel zijn geweest, om tegen het regt van een particuliere Provintie, op zo een point, Consent tot het houden van een vergadering van X te verleenen; zijnde dus niet alleen de gelegenheid aan alle Hoofdparticipanten benomen om hunne Gecommitteerden , daarop behoorlijk te lnstrueeren , maar ook de Hooge Vergadering van de Staaten Generaal, buiten alle mooglijkheid gesteld om zulke Laesiven voorneemens, in den aanbeginne te sluiten, gelijk bij onderdanig Request,door de Zeeuwsche Hoofdparticipanten, gemuneert met letteren van Voorschrijvens van Gecommitteerde Raden alhier aan Hunne Hoog Mog. reeds den 31 Aug. laastleden is voorgedragen: Hebbende de precipitance van deze Resolutie, daar niets bij werd gerestringeerd , zelfs de private handel der Orlane Verwe, volgends het 7 artikel van meergemelde Contract, op poene van Confiscatie, alleen bij de Kamer Zeeland te drijven, voor alle en ijgelijke opengesteld”.
“ Stemmende voornoemde Resolutie, niet dan op gebrekkige, abusive en van de waarheid devierende gronden (zo als weder dezelve Hoofdparticipanten aan de Heeren Staaten van Zeeland laast in de maand September zig hebben geexpliceerd)
en dus niet anders als voor een enkel pretext te houden, want wel verre dat ooit gebrek zoude zijn geweest aan Schepen, om voorsz. Producten over te brengen , zo is het in tegendeel, dat daar altoos overvloed van Schepen geweest is, waardoor dezelve menigmaal met Fautvragt (*) hebben moeten retourneeren, en andere boven hun ordinaire Iegdagen moeten vertoeven.
(*) Dit geposeerde der Heeren Hoofdparticipanten consteert bij eene Notariaale Copie, uit het Schoepsboek van den Heer Parker, dat het Schip de Essequebeesche Vriendscbap, opzijn vijfde retour 22 December 1749 te Middelburg gearriveerd, en gecalculeerd tegens deszelfs vierde retour van 17 Februarij bevoorens 72 en een half Oxhoofden Suiker Fautvragt heeft gehad, waarvan ook door sonmige Fautvragt is betaald.
Blijkende dit ter nedergestelde verder bij de 5 NotariaaIe Copien uit Brieven, van Essequebo aan welgemelde Heer Parker geaddresseerd.
Als van Jan Raviere, dato 6 September 1749.
Adriaan Verdoel, 13 October 1749.
Jan Dudonjon , 17 dito.
Lourens Storm van 's Gravezande, 21 dito.
A. Hollander, 23 dito.
Alle welke bewijzen altoos kennen geproduceerd worden.
En ofschoon in het Jaar 1747 al één eenig Schip minder als naar gewoonte derwaarts was getrokken, is zulks nergens anders door veroorzaakt als dat hun Edele Mogende en de Admiraliteit , alhier, drie Schepen , de Vriendschap , de Goude Spoor, en d'Essequebiesche Vriendschap, dewelke altoos tot de Essequebeesche Vaart gebruikt wierden, en waar van eene reeds derwaarts zeilree lag, hebbende geprest en 9 maanden in hunnen dienst gehouden, niet alleen tot precaveering van vijandelijke invallen in deze, maar ook voornamelijk tot Conservatie en behoud van de Provintie van Hollandland onzen oudsten bontgenoot. Dus zoude het met geen de minste Edelmoedigheid te Compaseeren zijn, zo men in Holland gebruik wilde manken van een argument 't geen doorschijnend te resuteren is, dat zo ’er al klagten van gebrek aan Schepen zijn gekomen, de reden daarvan alleen is toeteschrijven, aan het behoud en het algemeene welzijn van ons lieve Vaderland; en wel van de Provintie Holland en Zeeland in ’t Particulier.
De eenige schraale verwe, die nog resteert, om de Authoriteit van de Vergadering van X , ten deezen mede te coloreeren, is het niet van de Westindische Compagnie en deze Colonie, ’t geen men hooglijk kan desavoueeren, want het is zekerlijk te voorzien , wat discentien, uit het neemen dezer Resolutie, en voornamelijk, als men die ter Executie wildde leggen, zullen resulteeren, of nu voordeel en welvaart, uit tweedragt en oneenigheden geboren worden, is regtdraats strijdig tegen de Fondamenteele wetten van de Unie en alle gesenseerde kundigheid: & posito fed non concesso, dat deze Resolutie ten nutte van de Compagnie konde strekken, geeft zulks een regt, om in iemands wettige verkregene bezittinge infractie te maaken , en waar het mogelijk dezelve tegen wil en dank van zijne regte Eigenaar, den eenen t’ontrukken, en de andere op te dragen? immers in geene deelen, en zoude zulks eer naar Overmagt, dan naa eene Vrije Regeering in een Vrij Land smaaken , en bovendien, dit een fusteneu worden om in het vervolg deeze geheele Compagnie en andere, naar Holland overtebrengen, in prejudicie en rot ruine van de Ingezetenen van Zeeland, volgens de 11 Articulen der oude en nieuwe Octrooijen tot twee negende in deze Compagnie volkomen geregtigd; en ook is het hoognoodzaaklijk, dat eer men zig inlaate in deze en dergelijke Argumenten, men dezelven naauwkeurig examineert, want de grootste Kamer op een na. eens haar regt verlooren hebbende, zullen ook de kleindere welhaast voor ’t pouvoir van de grootste succumbeeren.
„ Men zoude hier een einde maken, bij aldien het voorneemen niet was, een korte schets van het Intrest van deze Provintie en derzelver ingezetenen, tot Conservatle van dezen privativen handel, te geeven, want: zodra zal voornoemde intractoire Resolutie van 11 Augtustus laastleden, geen effect sorteeren, of' men zal in Zeeland, een groote diversie, in de vaart, op ESSEQUEBO, bespeuren, ’t geen onmooglijk anders wezen kan, om dat de eerde Coloniers aldaar, zo wel als de laatde, elk naar rato groote sommen schuldig zijn, aan de Kooplieden en Commusionarissen, binnen deze Provintie, en dus eene nieuwe winkel kunnende vinden, waar men geen oude schulden maant, zullen gemelde Coloniers alle hunne Cargazoenen. en verdere benodighedens, uit andere Provintien ontbieden en de Zeeuwsche Commissionarissen met hunne regtvaardige Pretensien laten zugten, en veel van dezelven, daardoor genoegzaam ruineeren.
„ Men Considereere ook wat voordeelen dezen handel aan de Provintie Zeeland, en voornamelijk aan de Walchersche Steden toebrengt, waardoor niet alleen de Kooplieden en Commissionarissen, maar ook de kleindere gemeente, (voor welkers ordentlijke kostwinning een Trouw en Vaderlijk Souvrain vooral verpligt is te zorgen,) eenigzints in staat worden gesteld aan de zwaare lasten dezer Provintie (boven vermogen in hun Quota gesurchargeerd,) te voldoen. Het is om deze en meer andere billijke redenen, als mede tot Conservatie van haar regt, dat Hun Edele Mogende de Heeren Staaten van den Lande, op het verzoek der Generaale Hoofdparticipanten van alle de Quohieren Kamer Zeeland, op den 11 September 1750 goedgevonden hebben, een cordaate en allezints gegronde Resolutie te neemen, bij welke Hun Edele Mogende niet alleen hun Ordinaire gedeputeerde ter Generaliteit, gelieven aan te schrijven, en dezelven te gelasten, met allen ernst te insteeren, dat de Bevelhebberen van de Generaale Geoctroijeerde Westindische Compagnie, door Hun Hoog Mogende mogten worden geordonneert, de meergemelde Resolutie, in te trekken en buiten effect te stellen, of ten minsten dat dezelven , bij provisie mogt worden gehouden buiten Executie, hebbende de Ordinaire Gedeputeerden, op den 30 September daar aan volgenden, ook het nodig gebruik met het doen der opgemelde Propositie , ter vergaderinge van hun Hoog Mog. daarvan gemaakt , dan hebben de Heeren Gecommitteerden van de Provintie van Holland en Westfriesland zulks Copielijk overgenoomen, om in de hunnen breder te worden Gecommuniceerd , doch dien onverminderd, door hun Hoog Mogende ten zelven dagen goedgevonden, dit geproponeerde, te stellen in handen, van de Heeren van HEKEREN tot Roderlo, en andere hunne Hoog Mogende gedeputeerde tot de zaaken van de Westindische Compagnie, om te Visiteeren en te Examineeren op Rapport, en voorts aan de Praesidiale Kamer aangeschreeven, de Gerequireerde Rescriptie, ten spoedigsten, en hoe eer zo beter aan hun Hoog Mogende te laaten toekomen. En hebben de Heeren Staaten van Zeeland, boven dien, de Bewindhebberen van de Westindische Compagnie, ter Kamer alhier, gelieven te gelasten hunnen Commandeur op ESSEQUEBO, of dien dezelven Representeert, te ordonneeren geen Schepen, komende uit de Havenen dezer Landen, die niet voorzien zijn met een Hout en Zoutbrief afgegeeven , bij de Kamer van Zeeland, op ESSEQUEBO, of annexe Rivieren, te admiteeren om te laden of te lossen, welke Ordres ook door de Bewindhebberen voornoemd korte dagen daarna zijn gedepecheerd, en reeds den 20 daaraanvolgende naar ESSEQUEBO verzonden.
“ Dus is het te hoope dat de Hollandsche Kameren overtuigt zijnde van haar ongelijk, van opgemelde praesipitante Resolutie der Tienen zullen afzien, op dat door tweedragt en discrepances, deze Colonie uit haare welvaart en als uit den wieg haares Levens, niet eensklaps ten gronden gaat, en in het Graf haars verderfs bedolven worde”.
’t Liep niet langer aan dan tot in de maand Januarij des Jaars 1751, wanneer de Representanten van zijne Doorlugtige Hoogheid en de Bewindhebbers der voorzittende Kamer Amsteldam, aan de algemeene Staaten, een uitvoerig berigt toezonden , waarin het Vertoog van Zeeland wederlegd werd.
Het advis van de Psesidiale Kamer der W. I. C. nopens het Recht op de Colonie Isequebo, was van den volgenden Inhoud.
“HOOG MOGENDE HEEREN,
„ Ter voldoening aan de ordres, vervat in Uw Hoog Mogende Resolutie van den 31 Augustus jongstleden, bij welke Resolutie, Uw Hoog Mogende, hebben goedgevonden, dat Copije van den Requeste, door de Hoofdparticipmten aan alle de Cohieren der Geoctroieerde Westindische Compagnie ter Kamer Zeeland, aan Uw Hoog Mog. gepresteerd, en van deszelfs bijlaagen, zou worden gezonden aan de Representanten van zijne Hoogheid, en verdere Bewindhebberen van de Westindische Compagnie ter Presidiale Kamer Amsteldam, om, na ingenomen te hebben, de Consideratien van de Respective Kamer, aan Uw H. M. te laaten toekoomen derzelver berigt en advies; als mede ter obediëntie van Uw H. M. nadere Resolutie en aanschrijving in dato 30 September 1750. hebben de gemelde Representanten van zijne Doorlugtige Hoogheit, en verdere Bewindhebberen de eere, na communicatie met de respective Kamers, en met toestemming van alle dezelve uitgenomen die van Zeeland, aan Uw Hoog Mog. voortedragen.
„ Dat zij Representanten en verdere Bewindhebberen, met verwondering gezien hebben, hoe de gedachte Hoofdparticipanten ter Kamer Zeeland, openlijk poseeren, dat bij de Resolutie, in de vergadering van Tienen, op den 11 Augustus, mede jongstleden genomen, zoude wezen geconcludeerd, de vaart op de Rivieren van Isequebo voor alle Ingezetenen van dezen staat open te zetten.
„ Want gelijk de Representanten en verdere Bewindhebberen gelegenheit zullen ontmoeten, om aan Uw. H. M. te toonen, dat bereeds voor meer dan zestig Jaaren de Rivieren Isequebo en Bourona zijn opengesteld geweest, zo kan aan Uw H. M. uit het Extract van de Notulen der gemelde vergadering, ten deezen geannexeerd, (*)
( *) Wij zullen, even als bij het voorige , om gemelde reden , deze Stukken , als Bijlaagen dienende, agterwegen laaten.
terstond en directelijk blijken, dat bij dezelve van geen openstelling der vaart op Isequebo, dewelke tegenwoordig zoude geschieden, word gewaagd, maar dat alleenlijk is beslooten , de particuliere Naviviganten tot de Trafiek en Navigatie op dezelve te animeeren en te encourageeren.
„ En omme dan den toestand dezer zaake, kortelijk voor Uw H. M. openteleggen , zullen de Representanten en verdere Bewindhebberen de vrijheid neemen omme eerst te deplooieeren de redenen op welke zij als nog vermeenen tot de boven gemelde animeering bevoegt geweest te zijn, en vervolgends om tot dit werk zodanige voorslaagen te doen, als zij vertrouwen alzins beslissende te wezen.
“ Wat het eerde betreft, zo fundeeren de Representanten en verdere Bewindhebberen , zig voornamelijk op den klaaren Letter van het Octrooi j, door Uw. H. M. den 20 September 1674, aan deze Compagnie verleend, en op de Resolutie in de Compagnie zelve ter vergadering van Tienen den 17 Oktober 1685 genomen.
„ Bij het Octrooij werd, nevens meer andere plaatsen ook de Colonie van Isequebo nomninatim gesteld onder de gemeene bezittingen van de Generale Compagnie, zonder dat, daar van eenig particulier recht of Privative Vrijheid, voor de Ingezetenen van Zeeland is gewaagd.*
* Zie Groot Placaatboek, III Deel, fol. 1333, kol. 2.
„ Bij gedachte Resolutie is insgelijks expressis verbis goed gevonden en verdaan, de Riviere van lsequibo en Bourona mids dezen opentestellen, voor alle en een ieder, die derwaart zal willen varen en handelen enz. En ingevolge van deze en met gemeen Consent alzo beraamde schikking is, bij de gequerelleerde Resolutie, naderen aandrang gemaakt, tot bevordering van het geene sederd zo veele Jaaren eenparig was geoordeeld, ten nutte van de Compagnie te strekken.
„ De Representanten en verdere Bewindhebbers zijn niet onbewust welke Conventie op den 11 April in het Jaar 1670 tusschen de Heeren Gecommitteerde Raden van Zeeland, en die van de W. I. C. ter Kamer aldaar is aangegaan geworden, en aan welk beding de Heeren Straten van Zeeland bij Resolutie van den 28 dato Julij in het Jaar 1670, hun Consent tot de ter dier tijd verzogte Prolongatie van het Octroij, voormaals aan die van de W. I. C. dezer Landen verleend, hebben gelieven te accroicheeren.
„ Maar men brouilleert het Sijstema der zaaken, wanneer deze Conventie en deszelfs gevolgen applicabel gemaakt worden op de Compagnie, dewelke tegenwoordig subsisteert, en op het even gemelde Octroij in het Jaar 1674 , aan dezelve toegeslaan; integendeel behoorde het bij voornoemde Hoofdparticipanten n buiten Contestatie te wezen, dat zodanige Prolongatie van Octroij als in het Jaar 1670 was verzogt, en waartoe de Heerlen Staaten van Zeeland, hadden beslooten geen Consent te dragen dan onder de geldelde Conditiën, noit in de waereld is gekomen, maar dat na eene deliberatie van nog 4 Jaaren, in welken tusschentijd verscheiden Continuatien voor korte termijnen zijn verleend, eindelijk Uw Hoog Mog. ook met toestemming van de Heeren Staaten van Zeeland is goedgevonden het oude Octroi verder met te cominueeren, maar de W.I.C , met een Kamer van welke in de voorsz. Conventie is gehandeld, geheel te dissolveeren en te vernietigen, zo als Uw Hoog Mog. in het meer gedachte nieuw Octroij wel expresselijk gedeclareerd niet te verdaan, dat deeze nieuwe West-lndische Compagnie, met de oude eenige gemeenschap zoude hebben; en het heeft aan de Representanten en verdere Bewindhebberen geen gering genoegen gegeeven, te zien, dat die van Zeeland, zo wel als de andere Kameren in vroeger tijden dezelven Principiea hebben gevolgd, en op de ernrstigste wijze helpen voorstaan, dat door de erectie van deze tegenwoordige Compagnie en het vernietigen van de oude, de Concessien bij de gedissolveerde Comp. voortijds toegestaan zijn vervallen. Geiijk aan Uw H. M. zal blijken uit de Resolutie van de Vergadering van Tienen, van den 10 April in het Jaar 1676.
„ Het is waar, dat men nu onlangs, het gewigt dezer aanmerkinge apprehendeerende, daartegen heeft wille inbrengen, dat de vernietiging van de oude W. I. C. niet zoude kunnen praejudiceeren , aan de vrijheden van de particuliere Ingezetenen der Provintie Zeeland, die geen Leden zijnde van de Compagnie bij het staan of vallen van dezelve geen verandering in hunne prarogativen zouden können ondergaan.
„ Doch ook dit argument nader wezende overwogen, zal zelve zijn eigen zwak openbaren; want waarin berustede het regt van de Ingezetenen van Zeeland? Niet in Privilegiën, of eenige vergunninge van gelijken aart , dewelke of onwederroepelijk, of ontveranderlijk zouden wezen, zelfs niet in de Concessie van een Domain of Regaal goed, door de Heeren Staaten van Zeeland, aan hunne Ingezetenen afgedaan, maar enkel in de Conventie, tusschen Heeren Gecommitteerde Raden van opgemelde Provintie als Contractanten, niet die van de W. I. Compagnie ter Kamer aldaar, zo als dezelve ter dier tijd was subsisteerende, geaccordeerd en gesloten, en in de Conditiën, door wel gemelde Heeren Gecommitteerde Raden, daarbij voor de Ingezetenen van Zeeland bedongen; dit konde nu volgends de Hedendaagsche Regten aan de Zeeuwsche Ingezeetenen wel eene bevoegdheid geeven, maar het regt daar door verkreegen, opereerde niet verder, dan ten lasten van de gemelde Kamer, en deze Kamer te gelijk met de geheele oude Compagnie, haar wezen en bestaan hebbende verlooren, zonder dat de nieuwe Compagnie in eenige lasten of verbintenisen van de oude heeft mogen succederen, of met dezelve eenige gemeenschap hebben, is ook de voorsz. overeenkomst gantsch te niet gegaan, en. alle recht of aanspraak, tot de vrijen Vaart en Handel, voor de Ingezetenen van Zeeland, daarbij gestipuleerd , is geworden zonder Effect; aangezien noch de Contractant, ten wiens lasten, de stipulatie was gemaakt, noch eenig successeur van dezelve word gevonden, geen retour, geen verlating, geen confiscatie van eenige Effecten ten behoeve van de Respective Provintien in het particulier heeft plaats gehad, maar alles wat de oude Compagnie eertijds was bezittende is geramasseerd, en door Uw H. M., onder wier oppergezag, de gantsche Compagnie behoort, gesteld in de possesie van de nieuwe Compagnie, zonder ander bezwaar, of gevolg als het geene Uw Hoog Mog. tot soulaas van de Participanten en Depoficanten hebben gelieven te ordonneeren.
“ Ad Oculum consteert van dit alles wederom uit de Letter ter van het nieuwe Octrooi, dewijl daarbij als hier voren reeds is aangemerkt, onder anderen ook de Colonien van Isequebo en Bourona zijn gestield als gemeene bezittingen van deze opgerechte Nieuwe Compagnie, niet gedistingueerd van de andere possessien of tot eenig bepaald einde, veel min met stipulatie van een privative vrijheid voor de Ingezetenen van Zeeland, of dat de Kamer van die Provintie alleen, ouverture van haare rekening, en rakende de gemelde Colonie, zouden geven, maar eenvoudig en generaal.
„ En dat ook onder de gunstige bewaaring der vorige rechten van de Ingezetenen dezer Landen, en speciaalijk van de Participanten en Depositanten van de voorgaande Compagnie, door Uw Hoog Mog. bij het meergemelde nieuw Octroi geordonneerd , met is begreepen eenige bijzondere vrijheid voor de Ingezetenen van de Provintie van Zeeland., met uitsluiting van anderen, blijkt ten klaarsten daar uit, dat Uw Hoog Mog. hebbende laaten opregten eene nieuwe generale Westindische Compagnie, zoodanig van de oude afgezonderd, als hier voren genoteerd wierd, en dezelve nieuwe Compagnie, voorziende met behoorlijk Octrooi, Privilegiën en Exempten, expresselijk hebben gestatueerd, dat niemand van de Ingezetenen dezer Landen, anders dan uit den naam van even gedachte Compagnie , zal mogen varen of negotieeren, onder anderen specialijk op de plaatsen van Isequebo en Boumerona.
„ Tot dit uitdrukkelijk en Universeel verbod , het welke geene uitzondering voor iemant medebrengt, of kan gedogen, door de Heeren Staaten van Zeeland bij hunne toestemminge in het gezegde Octrooi, zo als het zelve legt, nader consent zijnde gedragen geworden, had men niet kunnen verwagten, dat de Ingezetenen van de gemelde Provintie thans tegen de overgifte en solemneele toestemming van hunne Souverain zoude mogen praetendeeren een voorregt, het welk aan hun niet toekomt, en waarvan zij niet zullen kunnen toonen in eenige wettige privative possesie te zijn, min nog dat de Ed. Mog. Heeren Stsaten van Zeeland zelve zoodanigen uitslag zouden willen begunstigen.
„ Boven deze nu gevindiceerde dispositie van het Octrooi zelve, hebben de Representanten en verdere Bewindhebberen zich nader gesterkt gevonden, door de maximes in de Compagnie en de bestiering van dezelve ten opzichte particulierlijk van Isequebo en Boumerona bij continuatie geobserveerd.
„ Want in de eerde plaats zal aan Uw Hoog Mog. kunnen worden getoond dat immediatelijk, na het nieuw verkregen Octrooi, de Kamer van Zeeland, verre van Rio Isequebo bij continuatie als eene aan hun bijzonderlijk afgedane Colonie privative en suo jure te behandelen, in tegendeel door de Vergadering van Tienen, bij Resolutie in dato 18 Januarij 1675. speciaal is gemagtigd geworden, om met de bezorginge van dezelve gedurende dat loopende jaar voort te gaan, en zulks met duidelijke tegenstelling van die gedemandeerde bezorginge aan de behandeling door de gezegde Kamer, ten tijde der voorgaande Compagnie daar over gevoerd , en met voorwaarde dat dezelve Kamer gehouden zoude zijn ter naaster Vergadering de andere respective Leden, dien aangaande volkomen Ecclaircissement te geeven, om me vervolgens gedisponeerd te worden als naar behooren.
„ Op dezen voet voortgaande heeft in het fuccederende jaar 1676. het vijfde point van de deliberatien, waar op de respective Kameren zijn beschreven geworden, specialijk getendeerd, omme een vasten en permanenten voet te beramen, wegens het behandelen van Isequebo , ten einde zulks voortaan kome te geschieden uit den naam en van wegens de Generale Compagnie, mitsgaders voor rekening van dezelve , invoegen ten respecte van de andere Plaatsen en Comptoiren binnen het District van den Octrooie gelegen, reeds is geschied .
„ En over dit point bij order gedelibereerd wezende is den 3. April 1676. besloten een Guarnizoen te houden op Isequebo en het zelve te recruteren door die Kamer, welke de voorsz. Rivieren tot een tourbeurt in de Equipagie bij deze Vergadering zal worden toegevoegd. Voorts is gedurende dezelve Vergadering, op den 10. van de gezegde Maand April, door de Gedeputeerden van de Kamer Zeeland, ingevolge het geresolveerde op de hier voren gemelde 18 Januarij 1675., omstandig rapport gedaan, waar inne de Handel op Isequebo ten principaalste was bestaande, als mede wat retouren, mitsgaders hoedanige ordres en methode de Heeren hunne Principalen omtrent trenn het behandelen van dien hadden geobserveerd, en is vervolgens geresolveerd dat die plaats voortaan zoude worden bevaren en behandeld , „ alleenlijk uit den naam en van wegens de Generale Compagnie door zoodanige Kamer, die dezelve in het reguleeren der tourbeurten zullen worden geadsigneerd, en wordende wijders aan de respective Leden ten hoogste gerecommandeerd hunne serieuse gedachten te laten gaan op middelen om de Negotie op de voorn. Plaatse van tijd tot tijd meer en meer te doen toenemen „ en accresseeren; ” en bij ordre nog eenige rapporten op dit subject uitgebragt wezende, is bij nadere Resolutie bij de Vergadering van Tienen in dato 15 Maij 1677. de Kamer van Zeeland, uit naam en van wegens de Generale Compagnie, wederom specialijk gemagtigd tot de verzorging van het benoodigde voor het Fort aan Rio Isequebo, en daar tegens de Kamer Amsteldam gelast tot het doen der voorzieninge van de Curaçaosche Eilanden, doch beide niet in diervoegen dat de gedachte plaatsen zouden zijn geconsidereerd als derzelver privative eigendommen, bij elk voor de Ingezetenen hunner respective Provintien in ’t bijzonder te verzorgen en gesloten te houden, ’t gene die var Zeeland zelve ten opzichte van het Eiland Curaçao nooit zouden toestaan. maar bij wegen van onderschikking en als bijzoudere departementen van waarneeming, voor en in den name van de gemene Compagnie: gelijk dan, in conformité van deze laastgemelde Resolutie, successivelijk, zoo wel door de Kamer Zeeland ten reguarde van Isequebo , als door de Kamer van Amsteldam ten opzichte van Curaçao, aan de gesamentlijke Compagnie is gedaan rapport, van hunne verrichtingen, en daar na de qualificatie op nieuw verleend, of wel verzocht met de gedemandeerde bezorging voort te gaan.
„ En het suppediteert een klaer merkteken van den iever dewelke thans deze sustenu is voerende, openlijk te ontkennen dat de Equipagien van de Kamer Zeeland naar Isequebo in Slaafs of Jachts-tourbeurten zouden zijn gerekend, daar het contrarie van dien, buiten de bijzondere gevallen, waarin ook genotuleerd is dat het vergunde in geen consequentie zoude worden getrokken, met expresse woorden word gevonden bij de Resolutien van de Vergadering van Tienen, in datis 16 September 1698. 13 November 1702. 20 April 1706. 25 October 1716. 11 Junij 1725. 13 October 1730. en andere meer.
„ Wanneer ook de Kamer Zeeland nalatig was om de verschuldigde Elucidatien en Rekeningen te geven, is dezelve bij iterative Resolutien daar toe serieuselijk gepersuadeerd, en gezien zijnde dat de Commandeur van Isequebo alle zijne Brieven aan de Kamer Zeeland addresseerde, is den 12 October 1716. besloten denzelven te ordonneeren, dat hij bij alle occasien aan de Vergadering van Tienen bericht zoude geven van den toestand der zaken en het Intrest van de Compagnie in die Colonie.
„ En om dit Artikel te sluiten, den 13 April 1743. is geresolveerd dat het Schip de Jonge Daniël, gediend hebbende tot afhaling der Retouren van Isequebo , door de Kamer Zeeland niet weder zonde worden geëquipeerd, zonder nader qualificatie door alle de Kameren.
“ Men onderneemt thans wel deze en diergelijke Resolutien nu van achteren te decrieeren als overstemmingen en aan die van Zeeland opgedrongene Dispositien, maar met hoe weinig recht zulks geschied , daar toe zal niet anders behoeven bijgebragt te worden, als dat op den 12 Maij 1680. door de Kamer Zeeland wezende afgezonden de Poincten van beschrijving der Vergadering van Tienen, bij het tweede lid van ’t 7 poinct door opgemelde Kamer zelve, reeds in consideratie is gegeven, of niet dienstig zoude wezen de Rivieren van Isequebo hier te Lande voor alle particuliere Planters open te stellen, omme alzoo de excessive kosten aldaar vallende eenigermaten te subleveren,
„ Hier zien Uw Hoog Mog. hoe de eerde ouverture tot het openstellen van de Vaart en Handel op Isequebo directelijk van die van Zeeland is afgekomen.
„ En, noch bij de opgemelde dadelijke openstellinge van de gemelde Rivier en Colonie op den 17 Odtober 1685. noch vervolgens bij de verdere deliberatien gedurende het zelve jaar over het eige onderwerp gehouden, word eenig disaccoord
van de Provincie Zeeland bij die van de Compagnie bespeurd.
„ Alleen hebben de Gecommitteerden van de Kamer Zeeland op den 5 April 1636. in de Vergadering van Tienen gerapporteerd, dat de Heeren van Middelburg en andere Steden, als Geinteresseerden, zoo gezegd werd, in de voorsz. Rivieren, die voor deze ter directie van dezelve hadden gestaan, zich in den eerden hadden geopposeerd tegens het vertrek van den Commandeur op Bourona door de Gedeputeerde Bewindhebberen benoemd, doch naderhand verklaard denzelven wel te willen laten ter direcie van de Geoctrooieerde West-Indische Compagnie, onder zekere geproneerde voorwaarden waar over echter geen Resolutie is genomen.
„ Vervolgens zullen Uw Hoog Mog. bevinden, hoe wederom de Kamer Zeeland zelve, onder de Poincten, waar op de Vergadering van Tienen tegens den 9 Maij 1689. te Middelburg is beschreven, ter neder stelt: „ De Respective Kameren worden verzocht hare Gecommitteerden te authoriseren omme te overleggen en concluderen , of men de Colonie van Isequebo en Bourona zal aanhouden of afzetten; bij aanhouding, hoe men die naar behooren successivelijk van noodige Slaven en verdere behoeften zal bezorgen; en bij afzettinge, op wat Conditien men die ten meesten voordeele voor de Compagnie zoude verkopen.
„ En het Extract uit de Resolutien van de gemelde Vergadering in dato 19 Maij 1689. zal toonen, dat het gedachte poinct van deliberatie op het tapijt gebragt wezende, en na overweginge verdaan dat voor het Intrest van de Compagnie veel avantageuser zoude zijn, de voorsz. Colonien van Isequebo en Bourona aan anderen over te doen, op onder de conditien, voor de gezegde overgave geprojecteerd, Art. 10 zonder eenige reserve is gesteld ; „ Dat de handel op en aan die Colonien niet zoude mogen geschieden, als direct uit en na deze Landen, en voor de Ingezetenen van dezen Staat indistinctelijk vrij en open slaan . Dit waren ter dier tijd de gevoelens ook van de Zeeuwsche Geintresseerden in de Westindische Compagnie.
„ En dat het verloop van de eerst daar op volgende 50 jaren geene andere sentimenten heeft doen geboren worden, blijkt zoo uit de vredige bestiering, dewelke de gemeene Compagnie mede over Isequebo en Bourma, ingevolge van het meergemelde nieuwe Octrooi en voorgenoemde schikkingen, heeft gevoerd, en uit de continuatie van het gezegde Octrooi op den 30 November 1700. wederom met toestemming van de Provintie van Zeeland verleend , als uit de deliberatien en besluiten vervat in de respective Resolutien , dewelke op den 5 April 1721. 24 October 1727. en den 3 October 1730. in de Vergadering van Tienen zijn genomen.
„ Want in de eerde der gemelde Resolutien word bij de gesamentlijke Compagnie goed gevonden en verdaan dat aan een iegelijk zoude zijn gepermitteerd om in de Colonie van Isequebo landwaart te mogen ingaan, en, ten zijne particuliere kosten, Mijnen en Mineralen te ontdekken.
“ Bij de volgende van dato 24 October 1727. is op een rapport van Commissarissen gearresteerd , dat het populeren van de Colonie van Isequebo en het animeren van eenige Menschen, om zich aldaar ter neder te zetten, van veel nut en voordeel voor de Compagnie , en particulierlijk voor de gemelde Colonie zoude zijn. En vervolgens word niet de Kamer Zeeland maar de Kamer Amsteldam geauthoriseerd om zeker Plan, aldaar breeder gemeld, na te gaan en in ordre te brengen.
Gelijk dan ook bij de laatst gedachte Resolutie het voornoemde Plan nevens eenige Consideratien door de Kamer Amsteldam is geëxhibeerd, en vervolgens besloten: daar van ten respecte van de Colonie van Isequebo zodanig gebruik te maken als men bij de eerste voorkomende gelegenheit met onderling overleg zoude bevinden te behoorem ja, bij de notulen van den 7 April 1712. vind men Bewindhebberen van de Generale Compagnie met ronde woorden genoemd, Eigenaars van die Colonie.
“ En op deze tot hier toe geavanceerde gronden vertrouwen de Representanten en verdere Bewindhebberen dat nu door zich zelve niet alleen zal wezen vervallen alles, wat uit de meer gedagte Conventie en opgevolgde Resolutie, Approbatie en Agreatie geëlicieerd kan worden, zonder dat eene specifique refutatie noodig is; maar dat boven dien mede zal zijn gedecideerd, of van de deliberatien, gevallen op een bloot encouragement toe zaken, dewelke zoo iterativie malen zijn vastgesleld en verhandeld, een bijzonder poinct van beschrijving gemaakt had moeten worden.
„ Alle ordres van deliberatien in een geschikte vergadering difteren het contrarie.
„ Dat ook overstemming in zaken, daar niet expresselijk eenparigheit van opinien vereischt word, plaats heeft, is mede conform aan de maximes, dewelke zelfs in de hoogde Collegien geobserveerd worden.
“ En het zoude mitsdien, al kon niets meerder tot slaving van de genomene Resolutie worden bijgebragt, buiten tegenspraak moeten wezen, dat de Representanten en verdere Leden , dewelke daar in geconcurreerd hebben, tot het nemen van dezelve Resolutie alleszins bevoegd zijn geweest, en dat de Hoofd-participanten ter Kamer van Zeeland zich niet met de vereischte omzichtigheit tot de beschuldiginge van sub en obreptif, van gepratemediteerde desseinen en meerder diergelijke kleenigheden, hebben uitgelaten.
„ Geen Imperium over gelijke word geaffecteerd, geene Rechten, dewelke aan die van Zeeland deugdelijk zouden behooren, wil men invaderen, maar het eenige oogmerk van de beklaagde Resolutie is, de geringe vermogens van deze Compagnie door eene lastige Colonie, zonder geproportioneerd voordeel , niet te laten consumeren.
„ En , voor zoo verre de Hoofdparticipanten ter Kamer Zeeland ook het subject van de voorsz. Resolutie willen aantasten en bij Uw Hoog Mog. pogen te introduceeren het onderzoek, of in de Colonie Isequebo ooit zoude zijn geweest gebrek van Schepen, zoo heeft men niet alleen bij de gedachte Resolutie zelve zich directelijk gedragen tot de Brieven van de meermaalen genoemde Colonie ingekomen , en het gene daar uit moest worden geremarqueerd, maar de Vaart op die Colonie dadelijk open en vrij wezende, kan de ingevoerde objectie, enkel buterende om de zaak tot longeur te brengen, geen onderwerp van verdere overweginge uitleveren, dewijl in allen gevallen het meerder trasiqueren en navigeren van de Ingezetenen van den Staat op eene opene Volkplantinge ten gemenen nutte is strekkende.
“ Niet minder verzekeren zich de Representanten en verdere Bewindhebberen, dat uit de nu bijgebragte reflexien bereids ten genoegen van Uw Hoog Mog. zal zijn gebleken, wat ’er is van de Possessie, dewelke de Hoofdparticipanten van de Kamer Zeeland nu sederd 80 jaren herwaart aan de Ingezetenen van de gemelde Provintie in het bijzonder willen eigenen. en hoe dezelve niet alleen vitieus komt te zijn maar geheel gededestitueerd van allen grond, zonder dat de Representanten en verdere Bewindhebberen zich zullen behoeven op te houden met te onderzoeken of de Ingezetenen van de andere Provintien, op gelijke wijze als die van Zeeland de meergemelde Colonie actuelijk hebben bevaren.
„ Dat dezelve mede uit de Provintie van Holland met ’er daad bevaren is, daar toe zijn de exempelen ook van deze Eeuw voorhanden, en de Notulen van de Compagnie hadden die van Zeeland, zoo het geignoreerd mogte worden, daar van onderrichting kunnen geven. Zelfs is de Kamer van het Noorder Kwartier bij Resolutie van den 31 Augustus 1694. specialijk verzocht, om de Gerequireerde Slaven naar Isequebo te doen brengen, en de Retouren van daar naar herwaart af te halen. Edoch het Varen of niet Varen op zich zelven behoorende tot de res mera facultatis, waar omtrent geene praescriptie plaats heeft, kan dit poinct geen voorwerp van consideratie maken, zoo lange daar bij te gelijk niet word getoond, dat eene dadelijke uitsluitinge subsisteert, dewelke niet getoond zal worden ooit gesubsisteerd te hebben.
“ En met geen meerder gratie word beroepen tot de eerste ontdekking van Guajana en het bevaren van die Landstreek sederd het jaar 1598. tot het jaar 1670. toe. Want om Uw Hoog Mog. niet op te houden met een historieel verhaal van de Equipagien zoo wel uit Holland, als van elders op de gemelde Kust voor het jaar 1621. gedaan, en waar van de publieke en met den druk gemeen gemaakte Schriften overvloedige getuigenis geeven, zoo zal bij allen in consesso moeten zijn, dat de meergemelde Colonie niet alleen onder de Limiten van het Octrooi in het gezegde jaar 1621, voor de eerstemaal aan de Generale Westindische Compagnie verleend, is begrepen, zonder dat eenige schaduwe van gedistingueerde Vrijheit voor die van Zeeland bij het gedachte Octrooi word gevonden, maar dat boven dien in die eerste tijden Isequebo ook met ’er daad onder de gemeene directie van de gedachte Compagnie is geweest en door dezelve even als de andere bezittingen bestierd.
„ Het is waar, dat eenige jaren daar na , deze Colonie is bevonden van zoo weinig voordeel te zijn, dat bij de Generale Compagnie reeds te dier tijd gedelibereerd is, om dezelve te verlaten, en bij die gelegenheit schijnt de Kamer Zeeland, dewelke voor het aanhouden van dezelve was geporteerd, bijzondere attentie voor Isequebo te hebben genomen, doch zonder dat de eigendom van dezelve Colonie echter voor zoo veel men heeft kunnen nagaan, bij de Generale Compagnie ooit is afgedaan geworden.
“ Men erkent in Zeeland zelve dat het project om deze Colonie Provintiaal te maken niet is doorgegaan. De drie Walchersche Steden hebben wel de directie over dezelve Colonie op zich willen nemen, en eenigen tijd daar in gecontinueerd, doch niet zoodanig dat de eigendom van de Generale Compagnie zoude zijn weggenomen. En of schoon deze Steden zich insgelijks sederd het einde van het jaar 1663. de verdere verzorging, als te kostelijk, hebben onttrokken, het Recht van de Compagnie en de palen van het Octrooi blijvende subsisteren, zo twijfelen de Representanten en verdere Bewindhebberen, of men in het jaar 1667. wanneer de Zeeuwsche Oorlogschepen Suriname heroverden, en bij welke gelegenheit mede een Conventie ten reguarde van deze Colonie is geslooten, Isequebo met recht heeft kunnen houden voor een res nullius, en als een verlatene Colonie, zijnde zulks niet over een te brengen of met het Recht der Volkeren in ’t gemeen, of met de Constitutie van dezen Staat en de Unie tusschen de Hooge Bondgenooten in ’t bijzonder, of zelfs met de Conventie wegens de overgaaf van dezelve Colonie geslooten.
„ Doch tot welk een hoogte men deze Raisonnementen zoude mogen opvoeren, en in wat Hand de zaken ten opzichte van Isequebo bij de oude Compagnie mogen zijn geweest, even als Suriname, de Berbice en Cajenne, dewelke alle aan dezelve Kust zijn gelegen, aan andere wettig zijn overgelaten geworden, zonder dat de Ingezetenen van Zeeland daar op eenig privatief recht kunnen sustineren, is ook Isequebo , na de vernietiging van de Oude Compagnie, in den boezem en onder de beheering van de Nieuwe Generale Westindische Compagnie gekomen en tot heden toe gebleven.
„ Ja de Representanten en verdere Bewindhebberen kunnen in de laatste plaatse, en na rijpe confideratie van de gansche Constitutie der zaken met betrekking tot de Colonie Isequebo niet begrijpen, hoe de verkiezing om de gemelde Colonie nog te houden als volgens de meergedachte Conventie privativelijk aan de Kamer van Zeeland behoorende, zich bij iemant, die weet hoe de voorsz. Colonie bestaat, aangenaam heeft mogen maken, en ingang vinden.
„ Want bij aldien al het gene hier voren, zoo uit het Octrooi van den jare 1674. als de verdere besluiten en gebeurtens is bijgebracht, wierd ter zijde gestield, en alleen de constitutie van Rio Isequebo , zoo als die bij continuatie tot heden word gevonden, overlegd tegens de meergedachte Conventie zelve, zullen de zaken spreken, en de Hoofdparticipanten van de Kamer Zeeland overtuigen van hun notoir ongelijk.
Om maar eenige voorbeelden bij te brengen: volgens de Conventie Art. 2. zoude de Kamer Zeeland in Isequebo zodanigen Commandeur en verdere Officieren stellen ah dezelve zoude goedvinden, maar men vrage de Oudsten der Hoofdparticipanten van de Kamer Zeeland, men vrage de Oudste Bewindhebberen wie den Commandeur op Isequebo stelt? en het antwoord zal wezen: de Generale Compagnie.
„ Volgens het tweede Artikel zouden de Heeren Gecommitteerde Raden van Zeeland continuelijk op Isequebo houden de nombre var, 10 Soldaten uit het Guarnizoen van Suriname, buiten Soldije van voorsz. Kamer; maar Representanten en verdere Bewindhebberen vragen wederom , en durven met vertrouwen aan het antwoord van Welgemelde Heeren Gecommitteerde Raden stellen, of dezelve dit getal Soldaten op Isequebo onderhouden?
„ De overgeving van de Colonie van Suriname in het jaar 1682. heeft niet alleen de uitvoering van dit geconvenieerde, van dien tijd af, ondoenlijk gemaakt, maar reeds 6 jaren bevorens, namentlijk op den 3 April 1676. was in de Vergadering van Tienen genomen de volgende Resolutie (al gedeeltelijk hier voren geallegeerd:) , Dat op het Fort aan Rio Isequebo, genaamt Kijk over al, in dienst van de Westindische Compagnie gehouden zullen worden 25 Koppen, en dat de recruteringe van dit Guarnizoen zal geschieden door die Kamer, welke de voorsz. Riviere met den aankleve van dien tot een tourbeurte in de Equipagie bij deze Vergadering zal wezen toegevoegt;
„ Tegens de opgemelde promesse van de Heeren Gecommitteerde Raden is door die van de Westindische Compagnie ter Kamer voorsz. beloofd, dat zijlieden jaarlijksch in de Colonie van Suriname zouden brengen de nombre van 500 Slaven, maar wanneer is zulks geschied ? En wie heeft of volgens de fundamentele conditiën, op welke uw Hoog Mog. de Colonie van Suriname hebben doen vallen in handen en onder de directie van de Bewindhebberen van de Generale Compagnie , het recht om Slaven in de Colonie van Suriname aan te voeren? of wie oeffent het zelve tegenwoordig? Immers niet de Kamer Zeeland!
„ Eindelijk wie draagt de last van het geheele onderhoud van de Colonie van Isequebo , en de kosten , dewelke tot Conservatie van die zelve worden vereischt ? niet de Kamer Zeeland, maar de Generale Compagnie.
“ De Representanten en verdere Bewindhebberen zien wel, hoe men in de laatste plaatse openlijk durft zeggen, dat niet alleen bij de Compagnie geene verandering tegens de te meermalen gemelde Conventie zoude kunnen worden gemaakt, als door de Kamer Zeeland zelve, die dan ook daar toe niet gerechtigd zoude zijn, zonder volkomen Consent en toestemming van alle de Hoofdparticipanten, maar dat ook alzoo nog niets, het gene bestaanbaarheit mag hebben, zoude kunnen worden verricht, zonder approbatie van de Heeren Statent van Zeeland of derzelver Gecommitteerde Raden. als integrerende partijen; Edoch het gansche gebouw van dit zoo notabel en singulier argument wederom berustende op de Conventie van het jaar 1670., die bereids getoond is thans vangeene uitwerking meer te zijn, moeten daar uit mede alle de Leden van dit Samenstel vervallen, want indien de Conventie en het daar bij voor de Ingezetenen van Zeeland gestipuleerd Recht niet opsteert, hebben de gesamentlijke Bewindhebberen ter Vergadering van Tienen, ook volgens dit nieuwste Sijstema van deliberatien, mogen nemen de besluiten , dewelke nu bij ordre aan Uw Hoog Mog. zijn gesuppediteerd, en over zulks zal het onnoodig zijn alhier te demonstreren welke confusien uit diergelijke sustenue in een geregelde Sociëteit zouden voortkomen.
„ Maar dat boven dit alles ook de Heeren Staten van Zeeland zelve zich niet hebben aangematigd eenig bijzonder Recht voor de Ingezetenen van hare Provintie binnen de Limiten van het Octrooi der West-Indische Compagnie te pretenderen; ten dien einde gelieven Uw Hoog Mog. zich te erinneren het voorgevallene bij de jongde prolongatie van het Octrooi aan de Generale West-Indische Compagnie verleend, en de delibereren deswegens in Uw Hoog Mog. Vergadering voornamelijk in de jaren 1729 en 1730. gehouden; ter dier gelegenheit hebben Uw Hoog Mog. gezien, hoe de Heeren Staten van Zeeland zelve, bij de Conditien, waar op en anders niet hooggemelde Provintie in de verzochte prolongatie zoude gelieven te consenteeren, aan het hoofd stellen : “ Eerstelijk dat alle de Onderdanen van deze Republiek voor den tijd, waar in het voornoemde Octrooi zal worden geplongeerd, zullen mogen navigeren en negotieren door de geheele Limiten van het zelve zoo in Africa als in America; Hun Ed. Mog. bevestigen de gedachte gemene Vrijheit nader, bij het 8 Artikel van dezelve Conditien, proponerende dat “ de Commercianten voor de betaalde Recognitie, vrij zullen mogen Varen en Negotieren over al binnen de Limiten van des Compagnies te vernieuwene Octrooi; wel met betaling omtrent zekere Districten, doch ’t gene alleen is van de tegenwoordige bedenkinge; en laatdelijk besluiten dezelve Heeren Staren Art. 25. “ Dat allen Schepen, met Compagnies Commissien voorzien, gepermitteerd zal zijn te varen en te komen in alle Havens, Baeien, Rivieren, Reden en onder de Steden, Kasteken, Forten en Sterkten van den Staat aan de Nederlandsche West-Indische Compagnie verleend of namaals te verlenen.
„ Deze Conditien zijn verder aangedrongen in de propositie door de Hleeren Gedeputeerden van de Provincie van Zeeland op den 17 Maart 1730. ter Vergadering van Uw Hoog Mog. gedaan; en in die propositie, onder anderen, zijnde gementioneerd van Isequebo, word echter daar even weinig als in de opgemelde Conditiën wederom eenige schaduwe van een bijzondere en privative Vrijheit voor de Ingezeten van Zeeland gevonden, maar wel in tegendeel, niet alleen eene aanwijzing dat de gemene Compagnie in de possesie was , om op de meergemelde plaatsen Slaven te brengen, maar bovendien ook eene somneele Protestatie dat hun Ed. Mog. niet requireeren, als ’t welke ook met het gemeen Intrest van de andere Provintien overeenkomt, en zoodanig , dat de Ingezetenen der genen die in de Zeevaart geintresseerd zijn, dezelve vrijheden zouden genieten en jouisferen als die van Zeeland. En de Representanten van zijne Hoogheit en verdere Bewindhebberen hebben zich te meerder verplicht gevonden deze blijken van de eigene begrippen van de Heeren Staten van Zeeland aan Uw Hoog Mog. te moeten voorhouden, uit oorzake, dat zij Representanten en verdere Bewindhebberen het ongenoegen hebben van te verstaan, hoe altoos hooggemelde Heeren Staten van Zeeland bij hunne Resolutie van dato 11 September 1750. hebben gelieven goed te vinden Bewindhebberen van de West-Indische Compagnie ter Kamer Zeeland te gelasten , den Commandeur op Isequebo, of die denzelven representeert, te ordonneren, gene Schepen komende uit de Havenen dezer Landen, die niet voorzien zijn met een Hout en Zout Brief, afgegeven bij de Kamer Zeeland, op Isequebo of annexe Rivieren te admitteren om te laden of te lossen.
„ Representanten en verdere Bewindhebberen weten welke deference men schuldig is aan de Resolutien van de Souvereine Staten, en zouden zich over dezelve, wanneer hunne werking niet geëxtendeerd wierd buiten de Limiten van dien Souverein, niet dusdanig expliceren , maar het moet zeer surprenant voorkomen, dat Een der Bondgenooten op zich zelve exclusive bevelen geeft over zaken, dewelke niet tot deszelfs bijzondere bestiering, maar onder het algemeen toezicht en het oppergezag van de gesamentlijke Bondgenooten behooren.
„ Diergelijke ondernemingen en strijdige ordres, dewelke op deze wijze door verscheide authoriteiten zouden voortkomen, kunnen niet anders dan notable schaden voor de Ingezetenen dezer Landen, en in de Colonien confusien en veel ergere gevolgen veroorzaken.
„ En hopende hier mede op het Request van de Hoofd participanten ter Kamer Zeeland genoegzaam te hebben bericht, en aan Uw Hoog Mog. op een voldoende wijze te hebben geopend den Staat der Zaken, waar over het zelve is roulerende : zullen de Representanten en verdere Bewindhebberen nu doen het voordel in den beginne van deze Informatien reeds gedacht.
„ Verre van gecharmeerd te wezen op het bezit van de Colonie Isequebo, declareren de Representanten en verdere Bewindhebberen bereid te zijn, indien Uw Hoog Mog. en de Bondgenooten respectivelijk zulks goedvinden, deze gansche Colonie en de directie over dezelve aan de Kamer Zeeland in ’t bijzonder over te laten , mits dat dezelve Kamer aan de Generale Compagnie restituere, de lasten en onkosten bij de gemelde Compagnie ter zake van gedachte Colonie, sederd deszelfs oprechting gesupporteerd, en voor het toekomende de zorge en onkosten van deszelfs maintien en bewaringe privative op zich te nemen.
“ Door dezen weg zal het aan de Ingezetenen van de Provintie Zeeland open wezen, voor zoo veel de Representanten en verdere Bewindhebberen aangaat, en zonder van dezelve oppositie te ontmoeten, zich ten opzichte van Isequebo te eigenen zoodanige privative Rechten, als zij zich thans verkeerdelijk imagineren.
“ Wat kan nu redelijker uitgedacht worden, als dat de Provintie, dewelke voor haare Ingezetenen particulier de voordeelen van een Colonie vordert, ook bijzonderlijk de
lasten van dezelve draagt, en de Compagnie deswegens dedomageert.
„ Bewindhebberen ter Kamer Zeeland hebben wel de genereusiteit van rondelijk te declareren , dat de gesamentlijke Hoofd-participanten van de gemelde Kamer genoegzaam alle Ingezetenen zijn van de gezegde Provintie: en in die relatie kan eenig begrip gemaakt worden van de sustenue door dezelve voortgebragt, en dat het nut van de Compagnie openlijk word ter zijde gesteld en gecedeerd aan de verbeelde voordeelen van particulieren.
„ Maar de onkosten van eene Colonie te brengen ten laste van de Compagnie, aan welkers bevordering zoo Hoofd-participanten als Bewindhebberen niet zuilen willen ontkennen eenigszjns verbonden te zijn; die onkosten, in een kortbestek van tijd, geaugmenteerd te zien van vier tot dertig a veertig duizend Guldens ieder jaar, en regens zulk een notabel bezwaar, over de Ingezetenen van de zes overige Provintien gebragt, aan die van Zeeland alleen de profijten te willen eigenen, is het Provintiale al te verre gepousleerd.
„ En mits dien, nemen de Representanten en verdere Bewindhebberen de vrijheit met verschuldigd respect voor hun advies te besluiten dar Uw Hoog Mog het gedachte Request gelieven af te wijzen; verzoekende tegelijk Uw Hoog Mog. Intercessie bij de Heeren Staten van Zeeland, ten einde hunne Edele Mog. de Resolutie op den u September 1750. ten reguarde van de Vaart op de Colonie Isequebo genomen, gelieven in te trekken, en buiten effect te stellen; voegende laatstelijk zij Representanten en verdere Bewindhebberen, ter voldoening aan de Requisitie van de Kamer Zeeland, hier nevens Copie van de Missive door Bewindhbberen van de gemelde Kamer den 24 November 1750. over dit onderwerp aan de Kamer Amsteldam geschreven , inhoudende derzelver bijzondere consideratien en advies. Waar mede enz.”
(geteekend)
THOMAS HOPE.
W. ROELL.
Amsteldam 19 Januari 1751.
Doch de Zeeuwsche Hoofddeelgenooten lieten dit Berigt, welk hun, door hunne Bewindhebberen ter Kamer Zeeland, ter hand gekomen was, niet onbeantwoord. Zij zonden in de Maand Maart,aan de algemeene Staaten een Tegenberigt.
De Missive der Hoofdparticipanten van de Westindische Compagnie ter Kamer Zeeland, gedagtekend 29 Maart, was van den volgenden Inhoud:
HOOG MOGENDE HEEREN,
„ De Hoofd-Participanten van alle de Cohieren der Generale West-Indische Compagnie ter Kamer Zeeland, door de Directie van hunnen Bewindhebber advertentie en copie bekomen hebbende van ’t Bericht der Heeren Representanten van zijne Hoogheit en verdere Bewindhebberen van de Westindische Compagnie ter Praesidiale Kamer Amsteldam, zoo wegens hun zelve, als vervangende de respective kleene Kameren van 19. Januarij dezes jaars, en den 25. daar aan volgenden ter Tafel van hunne Hoog Mog. geëxhibeerd; houdende der. zelver Advies op ons ootmoedig Request, wegens de Conservatie van de privative Vaart voor de Zeeuwsche Kamer en Ingezetenen op de Colonie Essequebo, met alle submissie den 31. Augustus laatstleden aan hunne Hoog Mog. gepresenteerd, zoo hebben Wij van ons indispensabel devoir geacht, de vrijheit te moeten gebruiken, ons andermaal, bij forma van Contra-Bericht, op het alleronderdanigste aan Uwe Hoog Mog. te addresseren.
„ En zullen Wij zoo min, als ds Heeren Representanten en verdere Bewindhebberen, ons niet ophouden met aan hunne Hoog Mog. attentie een historiëel Verhaal van den oorsprong en verderen voortgang van de Colonie Essequebo open te leggen, ons genoegzaam verzekerd houdende, dat bij zeker Bericht of Memorie, op speciale Commissie van den Magistraat van Middelburg, gestrekt op een der Leden uit het midden van hunner Ed. Groot Achtbare Vergaderinge, en opderzelver ordres bereids voor eenigen tijd met den Druk gemeen gemaakt, zulks succinct en duidelijk is aangewezen. En alzoo evengemelde Memorie alleszins buiten voorkennisse van de Zeeuwsche Hoofd Participanten is geïnformeerd en ingericht, zoo zouden Wij ook geenszins dezelve, veel min de argumenten bij de Heeren Representannen en verdere Bewindhebberen, daar tegens gemoveerd, ons behoeven aan te trekken; dan, dewijl die met den waarachtigen teneur der zaken, en dus ook met Onze enige sentimenten volkomen Consentreert, zoo willen Wij dezelve, voor zoo verre die relatie heeft tot de positiven van ons Request, ons eigen maken, en op derzelver gronden, zoo wel als op die van ons Request aan Uwe Hoog Mog. gepresenteerd, de avances en remarques van welgemelde Heeren Representanten van zijne Hoogheit en verdere Bewindhebberen , daar tegens gemaakt, met alle moderatie debatteren, en de vrijheit nemen ons omtrent deze twe generalia meest te bepalen, de eerste om ons te expurgeren, als of Wij bij ons Request hunner Hoog Mog. serieusen aandacht door frivole beuzeltaal hadden trachten te induceren; en daar na het zwakke fundament, waar op het Bericht der Heeren Representanten en verdere Bewindhebberen gegrond is, zoodanig ebranleren , dat derzelver geheel Gebouw in ’t gezicht van hunne Hoog Mog. zal komen te corrueren.
„ De Heeren Representanten en verdere Bewindhebbers hebben bij hun Bericht de Zeeuwsche Hoofd-Participanten bij Uwe Hoog Mog. aangeklaagd, als of zij tegen de waarheit bij hun Request pofeerden dat de Vaart op Essequebo, bij de Resolutie ter Vergadering van X. op den 11 Augustus des gepasseerden jaars 1750. genomen, was open gesteld, daar nogthans die alleen een encouragement om op die Colonie te navigeren, in zich zoude bevatten.
„ Wel is waar Hoog Mog. Heeren, dat voornoemde Resolutie geen woordelijke, maar immers een dadelijke openstelling insluit; de redenen zijn ook ligt te penetreren, waarom men zich alleen ten dezen heeft bediend van simpele animatien en encouragementen, zonder dezelve met ronde woorden zoo breed als ten jare 1685. t’extenderen, zulks is niet zoo zeer geschied op een vooronderstelling, als of Essequebo reeds voor meer dan zestig jaren was open gesteld, maar om dit volgend convaincant argument ad primum oculum, waar ’t mogelijk, voor te komen, want wanneer men van een open Helling gewaagde, dit implicité een toesluiting in zich zoude bevatten, en dus stond deze Resolutie al te ras haar eigen zwak en een volkomen adveu en toestemming in de tot op heden toe subsisterende Conventie van den jare 1670. te openbaren, en even daarom heeft de meerderheit der laatstgehoude Vergadering van Tienen, liever bij een geruseerde Introductie het zelve voornemen trachten te effecueren, ’t geen men nu bereids meer dan 60. jaren geleden, toen zoo wel als nu illegitimé en dus ook zonder de minste uitwerkinge had geconcludeerd, dewijl het zeker is dat geen Contracten of Conventien infractien subject zijn, dm met toeslemininge der integrerende Partijen, en dit was de reden dat de billijke waakzaamheit van de Regering van Middelburg het effect der Resolutie , benevens nog eenige voorgenome infractien van dien tijd, als onder anderen mede het aanstellen van een Commandeur voor die Colonie, door de Vergaderinge van X. heeft gestuit, gelijk zulks bij de meergemelde met den druk gemeen gemaakte Memorie is geindigiteerd. Want hebben hunne Ed. Groot Achtb., opeen bij hun gex
strekte Commissie, den 12. Januarij 1686., door hunnen Raad-Pensionis van den Helm, ampel bericht ontvangen “ hoe Heeren Gecommitteerde Raden „ dezer Provintie de Colonie Essequebo wederom hadden gecedeerd ter dispositie van gemelde Compagnie ter Kamer Zeeland; en dat gedachte Heeren Gecommitteerde Raden de voorsz. Colonie specialijk hebben overgegeven en ingeruimd, en onder anderen bedongen, dat die van gemelde Kamer op de Colonie zouden aanstellen een Commandeur en andere Officieren, en dat voorsz. Colonie bij de Ingezetenen van Zeeland, voortaan zoude worden bevaren, als mede door het oprechten van Plantagies gecultiveerd, enz." Daar dan welgedachte Magistraat den 19. daar aan, op resolveert: “ Dat Bewindhebberen van de West-Indische Compagnie ter Kamer alhier, serieuselijk zullen worden gerecommandeerd „ wel acht te nemen op het recht en intrest van deze Provintie en Stad:” En is ook van deze recommandatie, door de Heeren Bewindhebberen van der Merkt en Biscop met adjunctie van den Advokaat, achtervolgens de Resolutie Commissoriaal van eenige dagen bevorens, op den 29. daar aan volgende ter Vergaderinge van X. rapport gedaan: „ Dus, voegen gemelde Heeren Rapporteurs bij hunne conclusie, dat voornoemde Colonie niet als onder een onereusen titel is overgegeeven: En is ook overzulks deze Kamer, en zijn ook de Ingezetenen van Zeeland sederd dien tijd tot op den 11. Augustus 1750., zonder eenige verdere contestatie, bij hun oud en goed recht gemaintineerd gebleven.
„ Dan dat men daar tegens zoude gelieven te allegeren, dat de Kamer van het Noorder Kwartier bij Resolutie van X., van 31. Augustus 1694., gerequireerd zoude zijn om Slaven naar Essequebo te brengen, kan geenszins in nadeel van het recht der Zeeuwsche Kamer opereren; want, wanneer hunner Hoog Mog. serieuse aandacht deze Resolutie gelieve te pondereren, zal dezelve aanstonds decouvreren, dat de Kamer van ’t Noorder Kwartier, op den 26. bevorens geauthoriseerd zijnde een Armazoen Slaven van Angola te halen en ’t zelve naar Curaçao te brengen, die Kamer op den 31. Augustus voornoemd, alleen verzocht is van dat Armazoen 200. Koppen in ’t voorbij zeilen aan Essequebo af te zetten, en, ’t geen opmerkelijk is, met ’t zelve alleen maar te verzeilen tot voor Rio, of de Rivier van Essequebo , en zulks niet op te varen, tot voor het Port, zoo dat dit in geenen deele voor een Equipagie ter bezorginge van die Colonie kan of mag worden gerekend, dewijl deze afzettinge der Slaven alleen maar uit menagie geschied zoude zijn, om dat derzelverkleen getal de onkosten van een geheel Equipagie niet scheen te konnen dragen.
„ Maar, Hoog Mog. Heeren, de Zeeuwsche Hoofd-Participanten durven, echter onder alle reverentie, ten dezen een pas verder gaan, en nogmalen opentlijk poseren, dat noch bij de Kamer van het Noorder-Kwartier, noch bij eenige andere, ooit de minste Equipagie op Essequebo is gedaan, veel min, dat voornoemde 200 Slaven daar zouden zijn afgezet geworden, gelijk zulks klaar consteert uit een’ Brief van den Commandeur Beekman, van den 4 Julij 1696., zeggende: „ Ik hebbe tot op heden ’t Schip de Eva Maria niet vernomen, en geloove dat zal wezen gepasseerd tot ons „ leedwezen, zijnde dit het zelfde Schip van het Noorder-Kwartier, dat voornoemde Slaven voor de Rivier van Essequebo moest afzetten, het geen den 26 Junij 1696. in Texel is gerepatrieerd, en dus 10 dagen bevorens, eer de gemelde Brief van den Commandeur van Essequebo was gedateerd; daerenboven blijkt het, dat niet lange daarna, namelijk den 28 Julij van ’t zelfde jaar, het Schip de Brakhond voor de Kamer Zeeland naar Elmma en Ardra is uitgezeild, om Slaven van daar naar Essequebo over te voeren, en heeft de zelfde Kamer daar bij van tijd tot tijd gecontinueerd, als ten jare 1720 met ’t Schip Duinvliet, en nog wel laatst in de jaren 1730 en 1738, t’elken reize met den Jongen Daniël; zonder nogthans dat van wegens de Zeeuwsche Hoofd.Participanten, veel min bij meergemelde Memorie, waar bij alleen van een Vrachthaelder word gewag gemaakt, eenige de minde attainte of aanleiding zoude zijn gegeven, om Uw Hoog Mog. in te leiden als of voornoemde Zeeuwsche Slaafs. Equipage voor geen tourbeurten waren gerekend, 't geen nimmer in derzelver gedachten is opgekomen, maar wel en te rechte, volgens den zin van de Resolutien der X, van 11 November 1707, 11 November 1717. en oneindige meer, geposeerd dat een Schip wegens de Kamer Zeeland, naar Essequebo geëquipeerd of gehuurd , alleen tot het derwaart brengen van benoodigheden en naar herwaart overvoeren van Producten, nooit voor eenige tourbeurt kan of mag geconputeerd worden.
„ Uit het gene met alle submissie tot hier toe aan Uw Hoog Mog. is vertoond, durven de Zeeuwsche Hoofd Participanten zich met recht flatteren dat het overbodig aan Hunne Hoog Mog. zal zijn gebleken, dat dezelve met geen gefingeerde argumenten of ongevindiceerde positiven zich immer hebben beholpen, en dat het dus niet dan ongefundeerde beschuldigingen zijn, door welke de Heeren Representanten en verdere Bewindhebbers het credit der Hoofd.Participanten voornoemd, bij Hunne Hoog Mog., was het mogelijk, tragten te benemen; en overzulks de Zeeuwsche Hoofd Participanten in een vast vertrovwen zijnde, dat dezelve voor Uwe Hoog Mog., wegens de hun aangedane kleenigheden, zich volkomen hebben gepurgeerd, de vrijheit nemen ter destructie van dan grondslag, op welke de verdere ingrediënten van het Bericht der Heeren Representanten van zijne Hoogheit en verdere Bewindhebberen gevestigd zijn, over te gaan.
„ Namelijk, als of de Conventie van den 11. April 1670., tusschen Heeren Gecommitteerde Raden van deze Provintie, en Bewindhebberen van de Westindische Compagnie ter Kamer Zeeland, gesloten, geen gemeenschap of de minste betrekkinge tot de nieuwe Compagnie, ten jare 1674. geërigeerd, zoude hebben, en dat vervolgens de Heeren Staaten van Zeeland, bij Resolutie van 28. Julij 1670., hun Consent alleen tot de ter dier tijd verzochte Prolongatie van het Octrooi zouden hebben geaccrocheerd.
„ Om de voorgenome refutatie van die vooronderstelling met eenige ordre te tracteren, moeten de Zeeuwsche Hoofd.Participanten praemitteren, dat het aan dezelve een singulier genoegen heeft geprocureerd, dat welgemelde Heeren Representanten en verdere Bewindhebberen, bij derzelver Bericht, niet hebben konnen disavouëren of ontkennen, dat bij meergenoemd Contract, de Vaart op Essequebo, alleen voor de Ingezetenen van Zeeland privative, met uitsluitinge van alle anderen, zoude zijn geconvenieerd, zoo dat dezelve het geluk hebben te gelijk met Heeren Representanten en verdere Bewindhebberen voor Hunne Hoog Mog. te mogen vasthouden , dat die Conventie in faveur der Zeeuwen in volle kracht en vigeur tot op den jare 1674. is geconserveerd geworden, maar ten opzichte van de praesuppositie, als of deze Conventie met de vernietiging der oude Compagnie caduc was, hebben Wij het ongeluk met Heeren Representanten en verdere Bewindhebberen te discreperen.
„Ter stavinge dat meergemelde Conventie in amplissima forma tot de nieuwe Compagnie is overgegaan, zal men alleen de concatenatie en aaneenschakeling der Zeeuwsche Staats-Resolutien ten dien opzichte genomen , en het Octrooi van den jare 1674. zelve noodig hebben; biddende de Hoofd Participanten , dat Hunne Hoog Mog. gelieven te reflecteren dat, den 4 April 1670. door de Regeering van Middelburg, als een integrerend Lid, ter Staats-Vergaderinge de Prolongatie van het Octrooi, ‘t geen ultimo December 1671 stond te exspireten, is voorgedragen geworden; dat, vervolgens van deze Propositie een Point van Beschrijvinge gemaakt zijnde , het zelve, den 9 Julij van het zelfde jaar, de Leden is toegezonden, dat daar op de Heeren Staten, na den 24 en 25 Julij daar over gevoteerd hebbende, den 28 dier zelfde Maand declareren, dat men in de verzochte Prolongatie van het Octrooi, aan die Westindische Compagnie dezer Landen verleend, tot en met den jare 1700 inclusive zal Consenteren, onder conditie, en anders niet , dat de Vergaderinge van XIX de bewuste Conventie zal agreëren, en de approbatie van Hunne Hoog Mog. daar op, bij Acte in forma, procureren; waar uit immers evident confteert, dat dit accrochement geen de minste applicatie konde hebben op eenige in tusschen tijds provisionele verleende Prolongatien, want het Octrooi zelf exfpireerde eerst 17 Maanden daar na; zoo dat onmogelijk als toen nog eenige deliberatien over provisionele Prolongatien plaats konden hebben; maar wat meer is, zoo verklaren Hunne Ed. Mog. de Heeren Staten van Zeeland zich duidelijk en klaar; zeggende bij welgemelde Resolutie, dat dezelve zoo eene Prolongatie begrijpe, dewelke den laatsten December van den jare 1700 zoude exspireren.
„ Het Contract in questie vervolgens, of verzoek van de Vergaderinge van XIX , den 15 October 1670 bij Hunne Hoog Mog. geapprobeerd zijnde, en de Staten van Zeeland, den 29 daar aan volgenden, hier van communicatie bekomen hebbende, waren als toen Hun Ed. Mog. gerust en zeker, dat meergemelde Conventie, met de daar uit profluerende privative avantages, voor hunne Ingezetenen, ten minsten tot den jare 1700 inclusive , zijn volkomen ontslag ontvangen had; en hebben daarom geen verdere zwarigheit gemaakt, zuiver en gaaf in de Prolongatie van ’t Octrooi , tot het einde van die loopende Eeuw, toe te stemmen. En op dien zelfden grond entameren ook Hunne Ed. Mog. derzelver Deliberatien op het verzoek van de Hoofd Participanten van de Westindische Compagnie ter Kamer Amsteldam, aan de Staaten van Zeeland gepresenteert, ten einde de Oude Compagnie in een Nieuwe mogt worden geconverteerd, daar dezelve, naar eenige gehoudene deliberatien sedert den 12 April 1674. den 2 Augustus van ’t zelfde jaad, zonder repetitie van hun
voorgaande accrochement, als volkomen confierende op het eens gegeven woord en de goede trouwe van hunne Bondgenoten, in Consenteren.
Hier uit is zonneklaar de intentie niet alleen van de Heeren Staten van Zeeland, maar ook die wan hunne Hoog Mog. zelve, af te nemen; namelijk, dat de validiteit van die Conventie besproken, verzogt en geratificeerd is, met relatie tot zoo een Octrooi , ’t geen met den jare 1700 zoude exspireren, ’t zij dan zulks een oude dan wel een geheele nieuwe form in zich bevatte.
Maar het zij ons gepermitteerd de attentie van hunne Hoog Mog. te mogen opleiden tot het Octrooi voor de Nieuwe Competente zelve , bij welkers praemissen het reeds hun Hoog Mog, behaagde te declareren, „dat niet te min onze Ingezetenen , bij hun voorgaande Navigatie en Trafique, mitsgaders bij hunne Tractaten , Alliantien en Verbonden zullen blijven geconserveerd.” Moeten die woorden nu te kennen geven, dat de Zeeuwsche Ingezetenen van hunne privative Navigatie en Trafique gedestitueerd, of van de te hunnen faveure aangegane, en bij hunne Hoog Mog. Dispositie en Resolutie geratificeerde Verbindtenissen vervallen waren? Laten Wij aan de equitable interpretatie van hunne Hoog Mog. zelve, dewelke immediaat het tegendeel bij het laatste Artikel van ’t zelfde Octrooi komen te statueren, ordonnerende „ dat „ alle Resolutien , en andere Dispositien, bij dezelve van tijd tot tijd aan de voor dezen geweze Compagnie in hun faveur vergund, dewelke worden verdaan van de zelfde kragt en vigeur te zijn, als of dezelve alle te samen en particulier in dezen Octrooie op nieuws waren getolereerden verders, zonder daar tegens te doen, directelijk, of indirectelijk, zoo weinig binnen als buiten deze Vereenigde Nederlanden.”
„ Dan dat de Colonie van Essequebo door niemant van de Ingeboornen of Ingezetenen dezer Landen zal mogen bevatten worden, als alleen uit name van de Vereenigde Compagnie, is buiten eenige contestatie; en zijn ook altoos zoodanige Schepen, van herwaart op voorn. Colonie navigerende, met een Houten Zout-brief, ingericht op naam van de Generale Geoctrooieerde Westindische Compagnie der Vereenigde Nederderlanden, geparapheerd door den Her Praesiderenden ter Vergadertnge van X, en ter kennisse ondertekend bij den Heer Advokaat, gemunieerd; daarom bepalen ook de Heeren Staaten van Zeeland hunne Resolutie van den 11 September laatstleden, met recht tot de woorden afgegeven bij de Kamer Zeeland, zoo dat Wij hier in al weder zoo gelukkig zijn, met de Heeren Representanten en verdere Bewindhebberen overeen te stemmen: maar dat men daar uit infringeert, als of Essequebo en Boumenora, als Domeinen van de Generale Compagnie zijnde, voor alle Ingezetenen dezer Landen moeten openstaan, is al weder rechtdraads strijdig tegens den uitdrukkelijken letter van het Octrooi, waar bij men met den eerden opslag ontdekt, dat de Plaatsen van Essequebo en Boumenora, met de Curaçaosche Eilanden te gelijk, onder een en dezelfde Classe van des Compagnies Bezettingen, en wel onder de eerste (men mag die ter jare 1685 tegens den Octrooi onder de tweede Classe overbrengen, zoo men wil,) sorteren; en dat die dus niet zoo volstrekt, dan de verdere Limieten van ’t Octrooi, voor alle Ingezetenen van dezen Staat, zonder onderscheid, zijn opengesteld, word nader bevestigd door hun Hoog Mog. Resolutie van den 5 April 1675, waar bij hun Hoog Mogen, de op de Concept-Resolutie van de Vergaderinge van X, aan de Generale Compagnie, bij Ampliatie van Octrooi, toestaan , “ de Eilanden van Curaçao of zelf te bevaren en te behandelen, of door andere Particulieren te laten bevaren of behandelen.
”Men toone nu een diergelijke Resolutie van hun Hoog Mog. ten opzichte van Essequebo; dan alzoo dezelve in geen Register te vinden is, tracht men zich ten dezen met subalterne Resolutien der Tienen te behelpen; op wiens Propositie of op welkers uitschrijvingen die mogten genomen wezen, is om ’t even, dewijl doch dezelve, in genen deele, tegens die van den Souverain, of tegens derzelver verleend Octrooi, konnen opereren. En of bovengemelde geresolveerde van den 5 April niet genoeg was, declareren hun Hoog Mog. bij het 19 Artikel van het Reglement van den jare 1730, met relatie tot de vrije Vaart op de Kusten van Africa, dat alle Naviganten hunne ingehandeide Slaven vermogen te brengen aan Curaçao en de verdere Plaatsen in America, doch geenszins aan de Colonien van Suriname, Essequebo en de Berbice, alwaar de Westindische Compagnie, ingevolge het Octrooi en NB. de Conventien daar toe relatief, gequalificeerd zal blijven. Dat ’er nu geene andere Conventie, sedert de erectie van de nieuwe Compagnie, immer noopens Essequebo is aangegaan, en dat vervolgens het woord Conventie hier alleen relatie tot die van den 11 April 1670 kan en moet hebben, is hun Hoog Mog. en de geheele wereld bekend; en des niettegenstaande dan, dat hun Hoog Mog. nog ten jare 1730 deze Conventie woordelijk erkennen, is men zoodanig tegens de Zeeuwen gepreoccupeerd, dat men opentlijk durft stellen, dat dezelve bereids ten jare 1674 vervallen zoude zijn geweest.
„ En in dien iever voortgaande, gelieven de Heeren Representanten en verdere Bewindhebbers zich onder anderen te beroepen op de kennisse der Hoofd Participanten van de Kamer Zeeland, wie, volgens het tweede Artikel van de bewuste Conventie, den Commandeur op Essequebo aanstelt. Zal men niet aanstonds die Heeren de Resolutien der Vergadering van X. van 6 en 12 December 1719. voor oogen stellen; bij de eerste geven Gecommitteerde Bewindhebberen van de Kamer Zeeland kennisse , dat hunne Kamer den Commandeur over Essequebo, van der Heiden Reefen, hadde gedimitteerd: en bij die van den 12, dat de zelfde Kamer Zeeland tot Commanmandeur in de Colonie van Essequebo, (’t zijn de eigen woorden,) had aangesteld den Persoon van Laurens de Heere; welke aanstellinge eenige der Heeren Hoofd Participanten nog in geheugen legt; dan wilden dezelve niet ignoreren, dat de Approbatie van de Vergaderinge van X, sederd eenige weinige jaren in acht genomen is, die, ofschoon dezelve niet volstrekt noodzakelijk was, niet streed tegens den inhoud van gemelde tweede Artikel, en ook niet dan in ’t vervolg wel eenigen verderen uitstap door dezelve Vergaderinge daar omtrent mogte wezen gedaan; dewijl doch altoos zoo een Commandeur, op voorstellinge van de Kamer Zeeland, is aangesteld geworden; welke methodes men dagelijks ziet practiseren, wanneer, om grootere inconvenienten voor te komen, men wel van eenige omstandigheden glisseert, mits dezelve geen grief leggen aan de zaak of aan den gedesigneerden Persoon, waar van verscheide exempelen, zelfs bij hoogere Vergaderingen, te vinden zijn: dan nadien uit deze inschikkenhe. den nadeelige Argumenten en Consequentien schijnen afgeleid te worden, was het te wenschen , dat de Heeren Bewindhebberen van de Kamer Zeeland, (alzoo men deze zaak mogelijk, na verloop van een derde van een Eeuw, niet meta facultatis zoude confidereren,) daar tegens vigileerden; als mede, dat de zelfde Heeren, ter preventie van verdere na. deelige sustinuës, zich geliefden diligent te toonen, bevorens den tyd van praecriptie élabeert, dat alleen weder op de Zeeuwsche Boeken gebragt wierde de post voor de Werkslaven in Essequebo, conform de Ordres en Resolutien op het houden der Boeken van 19 Januarij 1675 en 15 April 1676 en vervolgens, dat de Colonien en andere Buitenlandsche Effecten, van welke de waerde niet positive kan worden gedefinieerd, en dus ook de post over de Colonie Essequebo, uit de Boeken der respective Kameren wierde geligt, en achtervolgens den uitdrukkelijken letter van ’t tiende en eenige volgende Artikelen van gemelde Reglement de Anno 1676 geredresseerd, op den voet, als tot.den jare 1676 is onderhouden geweest; dan ten jare 1723, heeft men die Colonie als een Effect van de generale Compagnie eerst beginnen te confidereren, die brengende op de Boeken van alle de Kameren, en deszelfs valeur te gelijk met andere zoogenaamd« Compagnies Bezittingen, om redenen, zominige der Hoofd Participanten wel bekend, met zeven negende parten, in een oogenblik des tijds, geaugmenteerd.
„ Verders, dat de Kamer Amsteldam, gelijk bij Resolutie van 24 October 1724 mogt blijken, geauthoriseerd zij, om zeker Plan te examineren, (participerende dus die Kamer in de moeiten,) als mede, dat de Generale Compagnie den last en het onderhoud dier Colonie draagt, (buiten de vereischte kosten tot het maken van Fortificatiën, dewelke de Coloniers supporteren,) is ook alleszins redelijk en billijk, dewijl de Generale Compagnie, en dus mede de Kamer Amsteldam. naar rato, hare portien in de overwinsten haerideert, gelijk bij meergemelde gedrukte Memorie is aangestipt, dat Essequebo in den tijd van 17 jaren 138207: Gl: 16 sluiv. aan de Generale Compagnie voordeel heeft geprocureerd, en zoude dit hier niet bij hebben gebleven, zoo bij aldien het Berkwerk, en het Contrast daar over nu omtrent 50 jarer. geleden, van eenige resolutie had geweest; want, volgens de Resolutie van 7 April 1721, bij ’t Bericht van Heeren Representanten en verdere Bewindhebberen gementioneerd, zouden dezelve 10 percento van de ontdekte Mineralen hebben geprofiteerd; en is ook, om geen andere redenen, de Generale Compagnie, bij die zelfde Resolutie, ais Eigenaar van die Colonie geconsidereerd en genoemt geworden.
„ En eindelijk, dat de Staten van Zeeland, bij gelegenheit van de laatste Prolongatie van ’t Octrooij zouden hebben gedenuntieerd, dat-alle de Onderdanen van deze Republiek door de geheele limiten van den Octrooie zouden mogen navigeren en negotiëren, zoo wel in Africa als in America, welk geavanceerde zijn betrekking schijnt te hebben tot de Propositie door de Ordinaris Gedeputeerden van deze Provintie, den 17 Maart 1730. ter Tafel van hunne Hoog Mog. gedaan, bij welke alleen gehandeld word over de Vrije Vaart op do Kusten van Africa, onder Recognitie, en in dien zin verfierende, kan dat Declaratoir geen andere relatie hebben, dan tot de overvoeringe der ingehandelde Slaven naar America; ’t geen ook ingevolge gemelde Propositie der Zeeuwsche Gedeputeerden over de geheele Limiten van de Compagnie in America, doch met uitsluitinge onder anderen van „ Essequebo, ingevolge het Octrooi en de Conventien daar toe relatif, door hunne Hoog Mog. is geagreëerd; zoo dat dit notabel en singulier argument wederom berust op de vooronderstelling, dat de Conventie van den jare 1670. met de nieuwe Compagnie geen overeenkomst zoude hebben, waar van het tegendeel is aangetoond.
„ Hunne Hoog Mog. gelieven nu uit het gene met alle onderdanige submissie ten dezen is geavanceerd, klaarlijk te ontdekken, dat de Zeeuwsche Hoofd Participanten, bij derzelver ootmoedige Supplicatie en Requeste geenszins het Sijstema der Zaken hebben gebrouilleerd, met onwrikbaar vast te houden dat meergemelde Conventie tot de nieuwe Compagnie is overgegaan, en vervolgens bij de Octrooien van 30 November 1700. en 8 Augustus 1730. geconfirmeerd, en zullen huune Hoog Mog. dus ook op ’t allerconvaincanste decouvreren, dat alle Argumenten en Positiven der Heeren Representanten en verdere Bewindhebberen, als geheel van alle grond gedestitueerd, vervallen zijn; en overzulks vermenen de Zeeuwsche Hoofd-Participanten, dat die beide voorgestelde Pointen ten genoegen van hunne Hoog Mog. zullen wezen afgehandeld; verzoekende dus op het allerreverendst gelicentieerd te mogen zijn zich nopens andere Positiven van ’t Bericht der Heeren Representanten en verdere Bewindhebberen te expliceren , en wel aangaande dat de last van deze Colonie in een kort bestek van tijd geaugmenteerd zoude zijn tot ƒ 34 a 40,000 Gl. ’s jaars: of hier onder niet al gecompareerd mogt wezen immense sommen, op gerepeteerde ordres der Vergadering van X., sederd weinige jaren aan den Bergwerker Hillebrand cum Sociis, tot het zoeken van Mineralen, ongelukkig gespendeerd; of de oorzaken van die jaarlijksch verlies niet te attribuëren zoude zijn aan de discordantie van opinien ter Vergaderinge van X, voornamelijk over het niet genoegzaam provideren van ’s Compagnies Plantagies met Slaven en andere benodigdheden; dan wel of de huidendaagsche directie daar toe mogt contribueren, moeten Hoofd Participanten ter deductie en verantwoordinge van Heeren Bewindhebberen dezer Kamer overlaten; twijffelde geenszins of die Heeren, welke de direcie in handen hebben, zullen bij die uitgebreide Memorie, van dewelke dezelve bij hare Missive van 24 November 1750. mentie gelieven te maken, hunne Hoog Mog. op dat Point volkomen eclaircissement en genoegen weten te geven.
“ Veel min vermogen Hoofd Participanten zich in te laten, om de remarques op de Vaderlijke directie der Heeren Staten van Zeeland gemaakt, te debatteren, ’t geen geenszins aan Onderdanen zoude passen, alzoo weinig dan dat het aan Ingezetenen, van al zulke Provintien, dewelke met Zeeland onder een en ’t zelfde Verbond van Unie staan, zoude conveniëren de Souveraine Resolutie van hunne Ed. Mog. opentlijk te wraken.
„ En dus sluiten dan ook de Hoofd Participanten hier mede dit hun Contra-Bericht, in die eerbiedige hoop dat U Hoog Mog. wel verre van derzelver ootmoedig Request van de hand te wijzen, in tegendeel deze zaak conform het gedachte Request zullen termineren.
Waar mede enz.
Hoog Mogende Heeren, enz,
(Onder stond ,)
De Hoofd Participanten Van de West-Indische Compagnie ter Kamer Zeeland.
( Was geteekend,)
JOH. MATTH. DE CRANE.
JAN GUEPIN.
N.C. VAN HOORN.
IK. PARKER.
Middelburg den 29 Maart 1751.
Het bovengemelde Contra-Berigt, ter vergadering hunner Hoog Mogende ingegeeven zijnde, is,na voorgegaane deliberatie, den 5 April, hetzelve door de Heeren Gedeputeerden der Provintie van Holland en West-Friesland en van Zeeland overgenomen, om in de hunnen breeder gecommuniceerd te worden, aan de Representanten van zijne Doorlugtige Hoogheid en verdere Bewindhebberen van de Geoctrooieerde West-Indische Compagnie ter Kamer Amsteldam, om derzelver nadere Consideratien, zo zij ’er eenige mogten hebben, daarop aan Hun H. M. te laaten toekomen. Gemelde Heeren Representanten bragten daarop, den 31 Augustus van het Jaar 1751, hunne nadere Consideratien in, met deeze bewoordingen:
“HOOG MOGENDE HEEREN,
„ De Representanten van zijne Hoogheit en verdere Bewindhebberen van de Westindische Compagnie ter Praesidiale Kamer Amsteldam, ingevolge uwer Hoog Mogende altoos geëerde Resolutie van dato 5 April jongstleden, rijpelijk hebbende overwogen de Missive, door de Hoofdparticipanten ter Kamer Zeeland, den 29. Maart daar bevorens, bij forma van Contra Bericht en tot soustien van hun ingeleverd Request, rakende de privative Vaart op de Rivier van Essequebo, aan uw Hoog Mogende geschreven, en waar van de Copije nevens de gedagte uwer Hoog Mogende Resolutie in handen van de Representanten en gemelde verdere Bewindhebberen is gesteld, vinden zich verplicht nog eenige nadere Consideratien, reflecterende op zoodanige Artikelen, dewelke bij de gementioneerde Missive door de Zeeuwsche Hoofdparticipanten de nova zijn geavanceerd, of tegens het Bericht en Advies, ’t gene uit name van de Representanten en verdere Bewindhebberen, op den 19. Januarij dezes jaars 1751. ter Vergadering van uw Hoog Mogende is overgeleverd, met eenige nieuwe argumenten verder zijn gepousseerd, aan uw Hoog Mogende gehoorzaamst in te dienen.
„ De Representanten en gemelde verdere Bewindhebberen zien dan met genoegen, en accepteren ten voordeele, dat de Hoofdparticipanten ter Kamer Zeeland als nu erkennen dat de Resolutie, op den 11. Augustus 1750. in de Vergadering van Thienen genomen, immers geen woordelijke openstellinge van de Vaart op de Rivier van Essequebo insluit, zoo als echter de gedagte Hoofdparticipanten in hun Request de zaak bij uw Hoog Mogende hadden voorgedragen, maar dat men daar in zich enkel heeft bediend van simpele animatien en encouragementen, terwijl reeds in de Resolutie van den 17. October 1685. de gedachte opensteilinge met ronde woorden en in ’t brede is geëxtendeerd.
„ En hier mede de pmaeallabele aanmerkingen, bij het opgemelde vorige schrijven en bericht naar waarheit ter nedergesteld, op zich zelve voor gevindiceerd houdende, zullen de Representanten en verdere Bewindhebberen zich niet aantrekken, dat de gerepousseerde beschuldiging toevlucht neemt tot hunne gewone middelen, en van den klaren letter te rug sluitende, zich pbogt te falveren in verhole intentien van hunne eige vinding en verkiezing, maar vertrouwende te mogen voldoen met de remarque, dat in de Conventie van den jare 1670 osschoon dezelve tot hier toe stand hadde gehouden, echter, volgens de termen van het tegenwoordig subsisterende Octrooi, geen de mindste schaduwe van eenige toesluitinge zoude worden gevonden, en dat over zulks het gansche Fundament van het uitgedagte Mijsterium, het welke men in die gevreesde Conventie wil doen berusten, bedaar in een ijdel Niet, moeten zij Representanten en verdere Bewindhebbers daar alleenlijk bijvoegen, dat de Hoofdparticipanten ter Kamer Zeeland zich te veel praesumeren wanneer zij denken, dat bij de Leden, die in de Vergadering van Thienen op den 11 Augustus 1750 tot de geaccuseerde Resolutie op een legitime wijze geconcludeerd hebben, scrupule zoude zijn geweest, om het gemeene belang der Compagnie tegens de strijdige Interesten van maar weinige openlijk te laten doorstaan, of dat dezelfden, wanneer het besluit daar toe hadde gestrekt, door een geretireerde lntrodufcie , zoo men het noemt, zoude hebben willen bedekken de opestellinge der Vaart op Rio Essequebo voor alle Ingezetenen van den Staat, welke openstelling terstond nader zal blijken, dat, niet zonder voorkennisse , ook van de Hoofdparticipanten ter Kamer Zeeland zelve, eenpaarig is geoordeeld ten nutte van de Compagnie te wezen.
Vervolgens overgaande tot het onderzoek der redenen die bij de meergemelde Hoofdparticipanten verder, en ter zake, naar hun Sijstema, worden aangevoerd, zoo zullen uw Hoog Mogende zich gunstig erinneren dat de Representanten en Bewindhebberen bij hunne meergemelde vorige Missive zich hoofdzakelijk hebben gevestigd op twee gronden, te weten:
„ Eerst op den klaren letter van het Octrooi, door uw Hoog Mogende den 20. September 1674. aan de Generale Westidische Compagnie verleend.
„ En ten tweden op de maximes in de Compagnie zelve geobserveerd, en op de Resolutie in de Vergadering van Thienen den 17. October 1605. genomen.
„ Edoch , dewijl de Zeeuwsche Hoofdparticipanten eene andere order hebben verkoren, en hunne aanmerkingen tegens de laatstgemelde Resolutie in het front willen Stellen, zullen de Representanten en verdere Bewindhebberen tot meerdere klaarheit dezelve op dien voet volgen.
„ In de eerste plaats ontmoeten dan de Representanten en verdere Bewindhebbers de Objectie , „ dat de meergedachte Resolutie van dato 17 October 1685, als illegitime genomen, zoude zijn gebleven buiten effect, en dat de uitvoering daar van als ook de aan stelling van een Commandeur bij de Vergadering van Thienen gedaan, door de waakzaamheid van de Regeringe van Middelburg zoude wezen gestuit.”
„ De Representanten en verdere Bewindhebbers zullen ter beantwoordinge van deze inwerpinge onderscheiden de gevoelens van de Compagnie, en specialijk mede van de Kamer Zeeland in dezelve, en het gesustineerde van den Magistraat der Stad Middelburg.
“ Wat betreft de gevoelens van de Compagnie in ’’t generaal en specialijk mede van de Kamer Zeeland in de algemeene Vergaderingen, zullen de Representanten tot vermijding van onnodige largesse , zich eenvoudig refereren tot de Resolutien dewelke bij hun vorig schrijven zijn aangevoerd geworden.
„ En, houdende dezelve alhier voor gerepeteerd, thans alleenlijk nader bewijzen, dat, boven en behalven de klare blijken, dewelke uit de besluiten van de Compagnie in de Vergadering van Thienen, en de Propositie aldaar van wegens de Kamer Zeeland gedaan, bij de gedagte vorige Missive genannoteerd zijn, ook de Hoofdparticipanten ter Kamer Zeeland in zich zelve niet anders dan overtuigd kunnen wezen, van ten dezen tegens hunne eigen gronden en daden van hunne Voorzaten aan te drijven.
„ Het is aan uw Hoog Mogende bekend dat de Credentialen van de Gecommitteerde Bewindhebberen, dewelke van wegens de Kamer Zeeland ter Vergadering van Thienen compareren , niet gearresteerd worden dan met kennis van der Hoofdparticipanten Bewindhebber, die gehouden en verplicht is aan zijne Principalen rapport te doen.
Maar de Representanten en verdere Bewindhebbers beroepen de gezegde Hoofdparticipanten van de Kamer Zeeland, en vragen met vertrouwen, of bij het zevende Artikel van het Credentiaal, gearresteerd voor de Bewindhebberen, die wegens de gemelde Kamer, en dies mede in den naam der Hoofdparticipanten zouden verschijnen in de Vergadering van Thienen tegens den 23. September 1685. tot Amileldam beschreven, niet met duidelijke woorden is gesteld, „ de Rivier van Essequebo in geen staat zijnde om voordeel te konnen geven, overmits d’Oriane Verwe op een slechte Markt is, en dat dezelve in meerdere Colonien word gewonnen, zoo dient in deliberatie gelegd of niet convenieert die Rivier voor alle particulieren open te stellen , te meer dewijl daar tot een Request van verscheide Planters word gepresenteerd benevens die van Boumerona, ingevolge van deze Commissie is bij order door die van Zeeland zelve gedaan de Propositie tot openstelling van de meergemelde Vaart.
En van het gebesoigneerde en geresolveerde in de gemelde Vergadering van Thienen door de voornoemde Gecommitteerde Bewindhebberen, op den 26. Odtober 1685, te Middelburg in de bijzondere Vergadering van de Kamer Zeeland, wederom in tegenwoordigheit of ten minsten met kennis van Hoofdparticipanten Bewindhebber, rapport wezende gedaan, zijn, dezelve voor hunne aangewende devoiren bedankt.
Dit alles tot meerder bevestiging der genome Resolutie geavanceerd zijnde, vragen de Representanten en verdere Bewindhebbers nu wijders aan die van Zeeland of zelfs in de Vergadering van hune Kamer op den 26 November 1685 niet is besloten , „ dewijl de Rivieren van Essequebo en Boumerona bij de laatste Vergadering van Thienen voor alle en een ieder waren opgesteld, en de vrijheit gegeven om aldaar zoodanige Plantagie te maken als dezelve zouden komen goed te vinden, en dat verscheide vrije Luiden wel wilden overgaan, mits verzekerd zijnde van favorabele conditien, over het voorsz. subject aan den Commandeur Beekman te schrijven en aan zijn Ed. te zenden de Conditien bij Commissarissen van Nova Zeelandia ten jare 1664. gemaakt en laten drukken met recommandatie enz.
„ Indien de meergemelde Resolutie, en de daar bij gearresteerde openstelling, buiten effect was gebleven, van waar dan deze gevolgen? Ja de gedachten der Voorzaten verschilden zoo wijd van de tegenwoordige begrippen der Kamere Zeeland, dat zelfs de Resolutie van Gecommitteerde Bewindhebberen uit de respective Kamer van de Generale Compagn., waar bij Jakob de Jong tot Commandeur op Boumerona was
aangesteld, en van welke aanstelling terstond nader zal worden gesproken, in de bijzondere Vergadering tot Middelburg op den 3 Januarij 1686 is geaccuseerd van notoire informaliteit onder andere mede op fundament, dat op de Propositie van deze Kamer de Rivieren van Boumerona en Essequebo zijn opengesteld.
„ Dit zijn de eige woorden van de Kamer Zeeland in hunne eige vrije bijzondere Vergadering , daar gene overstemming van andere Kameren plaats konde hebben, maar in welke, als reeds gezegd is, een Bewindhebber van de Hoofduarticipanten sessie heeft. En de Representanten en verdere Bewindhebbers laten dan over aan het oordeel van Uw Hoog Mogende, welke de beweegreden mogen zijn, waar door nog heden ontkend word de Rivieren van Boumerona en Essequebo ooit opengesteld te wezen.
„ Het is waar dat de Heeren Burgemeesteren der Stad Middelburg, omme nu bij ordre tot het Examen van derzelver sustenuen toe te treden, eenige dagen daarna bij de Bewindhebberen ter Kamere Zeeland hebben doen verzoeken de opgemelde hunne bijzondere Resolutie, voor zoo verre daar bij de aanstellinge van den bovengenoemden Commandeur de Jong onder het bijgevoegde Protest echter was geapprobeerd geworden, te houden buiten Effect, immers tot tijd en wijlen die zaak nader zoude wezen getermineerd.
„ Het is mede waar dat ter dier gelegenheit een Commissie is gemaakt omme de Rechten van de Walchersche Steden, op de meergemelde Colonien te onderzoeken.
„ Maar de Representanten en verdere Bewindhebbers zullen nogmaals aan de decisie van uw Hoog Mog. compromitteren of het eene manier van handeling is, overeenkomende met het Respect en de Candeur, waar mede men verplicht is voor de lllustre Vergadering van uw Hoog Mogende te verschijnen, vrijmoedig te zeggen dat de voorschreve aan stelling van een Commandeur zoude zijn gesluit, ten dien einde eenige afgebroken Periodes uit Deliberatien en Rapporten zoodanig samen te voegen, dat dezelve een zin verwonen direct strijdende aan de ware meening, en op deze wijze een fantome hebbende voortgebragt , vervolgens het finale besluit, ’t gene op alle de Deliberatien en Rapporten is gevallen, te verzwijgen.
„ Indien uw Hoog Mogende door derzelver hoogste Gezag zich gelieven te laten subministreren het Rapport, geinsereerd in de Notulen van de Kamer Zeeland te Middelburg , onder den datum van 9 Januarij 1686, zullen uw Hoog Mogende, verre van eenig privatief Recht van de Provintie van Zeeland of van de Walchersche Steden, ’t gene ter dier tijd nog werkende zoude wezen, te ontdekken , in tegendeel duidelijk zien, dat volgens het gerapporteerde in den jare 1658 wel is aangesteld geweest eene Directie over het zoogenaamde Nova Zeelandia, en dat de Steden Middelburg, Vlissingen en Vere als Stigters en Coloniers van de Kusten , aldaar beschreven en bepaald, zouden worden geconsdereerd, doch dat de voorschreven Steden de Jurisdictien van dien zoude bezitten bij forma van Leen, stellende successivelijk daar toe een Persoon, waar op het Leen geconfereerd zoude worden, met betaling van zekere Heergewaden.
„ Dat vervolgens de gemelde Steden in September van het gezegde jaar 1658, wel hebben begonnen hare gedagten te latert gaan om de voorschrevene Colonien Provintiaal te maken, maar niet dat zulks ooit is geëffeetueerd.
„ Dat de Heeren van ter Vere reeds in het jaar 1660. in Mora zijn gebleven, om hunne Quota op te brengen, en dat de Notulen van de Directeurs geheelijk eindigen den 19 Novemb. 1663.
„ Dat voorts in den jare 1665 de Rivier van Essequebo door de Engelschen wezende veroverd, dezelve wederom onder het beleid van Matthijs Bergenaar, Commandeur van de Barbice, met eenig Volk uit het Guarnisoen aldaar geligt, en geconjugeerd wezende met de Comp. Negers en andere Bedienden die in de Bosschen waren geretireerd, uit de voorschreve Rivier zijn verjaagd, waar na de Militie van dezen Staat aldaar post heeft genomen.
„ Gaande eindelijk de Rapporteurs over tot de Conventie van den 11 April 1670, van welke bij de vorige Missive van de Representanten en verdere Bewindhebberen in ’t breede is getraceerd, en concluderende de gezegde Rapporteurs daar op niet tegens de Westind. Compagnie, ten behoeve van de particuliere Ingezetenen van de Provintie Zeeland of de Walchersche Steden, gelijk men het thans voorstelt , maar tegens de Regering van Middelburg en voor de Westindische Compagnie, dat de restitutie van de voorschreve Colonie niet als onder eene onereuse tijtel is overgegaan, te weten aan de Compagnie, na dat de gedachte Colonie door de Walchersche Steden was verlaten, ten einde door dit Argument de gedachte Zeeuwsche Steden te overtuigen dat dezelve op de meergemelde Colonie niet het minde Recht komen te hebben.
„ En omme uw Hoog Mogende niet te occuperen met een ampelder recit van ’t gene in de nadere en op het gemelde rapport gevolgde Conferentie noopens dit poinct verder is voorgevallen , zoo solliciteren de Representanten en verdere Bewindhebberen de vrijheit omme alhier aan uw Hoog Mogende te mogen voor oogen stellen het Extract uit de Resolutie van de Westindische Compagnie ter Vergadering van Thienen, in dato 5 April 1686, waar in het besluit op de Representatie van den Magistraat der Stad Middelburg is vervat, en met welke zij Representanten en verdere Bewindhebberen zich vleien de remarques op dit Artikel gerustelijk te mogen eindigen.
„ De inhoud van het zelve is dus luidende: „ De Heeren Gecommitteerde Bewindhebberen ter Presidiale Kamer „ Amsteldam, hebben ter Vergadering gerapporteerd, dat hun Ed. met en benevens de Heer en Gecommitteerden van de Kameren in’ t Noorder Kwartier en Stad en Lande, tot voldoeninge van de Resolutie Commissoriaal van deze Vergaderinge van den 4 December, relatief tot eene vorige Resolutie van den 20 November, daar te voren hebben geëxamineerd het poinct rakende het populeren ende cultiveren van de Riviere Boumerona, gelegen omtrent de Rivier Essequebo, op de Kuste van America, dat hun Ed, provisionelijk goedgevonden hadden, tot een Commandeur op de voorschreve Riviere aantestellen den Persoon van Jakob Pieters de Jong, op een Tractement van ƒ 50: ’s Maands, ende een Enomument van 12 stuivers voor ieder „ Vat Suiker; dat hun Ed, denzelven mede gegeeven hadden een Provisionele Instructie, dewelke in deze Vergadering is voorgelezen geworden, mitsgaders nog aan te stellen ende denzelven Commandeur mede te geven een Asistent, beneffens eenige noodwendigheden die hij op zijn eerste aankomste op de Riviere Boumerona zoude van noden hebben, rapporterende wijders de Heeren Gecommitteerden van de „ Kamer Zeeland, dat de voorsz. Jakab Pieten de Jong door hun Ed. vervolgens met eenige Trains, Personen en Vivres was voorzien geworden, ende alzoo derzelfs transport derwaart hadden gefaciliteerd, maar dat, alvorens de Heeren van Middelburg en andere Steden , als Geinteresseerden in de voorschreve Riviere ende voor deze ter Directie van dezelve hebbende gestaan, doenmaals genaamd Nova Zeelandia, zich deswegens hadden geopposeerd, doch naderhand verklaard, dezelve wel te willen laten ter Directie van de Geoctrooieerde Westindische Compagnie, zoo nogthans dat dezelve verwagtede, dar de Directie , gelijk op Essequebo zoo ook op Boumerona, niet als Zeeuwsche Ingeboomen zoude worden aanvertrouwd.
„ Hier zien uw Hoog Mogende tot hoe verre de geavanceerde waakzaamheit van de Regering der Stad Middelburg enig effect heeft geproduceerd , en met wat grond men heeft mogen zeggen, dat de aanstelling van den Commandeur zoude wezen gestuit, zijnde integendeel in de Compagnie zelve en voor zoo veel de Domestieke schikkinge aangaat, wel veelmalen reguard genomen op de recommandatien en voorstellinge n van de Kamer Zeeland, doch tot heden toe nooit eenig Recht van de Walchersche Steden erkend, of het aanstellen van Zeeuwsche Ingeboornen voor regel aangenomen.
„ Niet meerder ouvert gaat de Critique, geformeerd tegens de Resolutie van de Vergadering van Thienen, in dato 31 Augustus 1694, ten de Commissie op de Kamer van het Noorder Kwartier, om de Gerequireerde Slaven naar Essequebo te doen brengen. Men capteert eerst de woorden van de Resolutie, waar bij gelast word, dat dit Schip zoude verzeilen tot voor Rio Essequebo, daar uit besluitende , dat het zelve zoude hebben moeten blijven buiten voor de Rivier, en niet zoude hebben mogen opvaren tot voor het Fort, en vervolgen flatteert men zich in de aanmerking, dat dit Schip nooit aan Rio Essequebo is geweest of eenige Siaven aldaar heeft afgezet. Wat het eerste betreft, zoo blijkt alomme uit de Notulen bij de Compagnie, dat de benoeminge van Rio niet altoos praecise en bepaaldelijk word gebruikt, met opzicht tot de Rivier eigentlijk genomen, maar dat dezelve te meermalen geëmplooieerd word met betrekkinge tot de geheele Volkplantinge of Bezittinge van den Staat, aan zoodanige Riviere gevestigd. En om zulks uit dit eige geval te demonstreren, zoo zullen Uw Hoog Mogende uit den teneur van de gedagte Resolutie beschouwen hoe in dezelve vervolgens mede besloten is, den Schipper bij Instructie te gelasten zoo veel ruimte te maken, als gevoegelijk zoude kunnen doen omme, na uitlevering van de voorschreve 200 Slaven, weder zoo vele gereedliggende Retouren aan Rio Essequebo in te nemen als hem door den Commandeur ingegeven zoude worden.
„ Nu gelieven uw Hoog Mogende zich de gelegenheit van de Riviere Essequebo te rappelleren, en terstond zal zich de absurditeit der gemaakte captie ontdekken , want indien de last om te verzeilen tot voor Rio Essequebo in zich sluit een verbod om de Rivier niet te mogen opzeilen of bij het Fort te naderen, zoude de Vergadering van Thienen geordonneerd hebben dat dit Schip in volle Zee zoude moeten lossen en weder Goederen inladen, ’t welk een sustenue is, geene verdere distructie meriterende. Van gelijke gratie is de tweede Retraite, namelijk, dat het Schip de Eva Maria nooit aan Essequebo gekomen zoude wezen, zullende uit het Journaal, op het gedachte Schip zelve gehouden , wederom ad oculum blijken, dat de reden, waarom dit Schip aan de ordres niet heeft voldaan, hier inne geresideerd heeft, dat het zelve Essequebo was voorbij geraakt, gelijk dan nogmaals aan uw Hoog Mogende ten volle bewust is, dat langs de Kust van Zuid America de passaat en stromen strekken van het Oosten naar het Westen, en wanneer de Schepen beneden hunne destinatie vervallen, dat dan een gansche tour tot op de hoogte van de Bermudes Eilanden , ja somtijds en voornamelijk in de Maanden Augustus, September en October, wanneer de loop der stromen op zijn felste is, tot aan de Terraneufsche banken rond genomen moet worden, om zoo wederom boven de gedestineerde plaatsen te komen.
„ En dit zijn de redenen, Hoog Mogende Heeren, dat de Schipper van het gedachte Schip de Eva Maria, wiens lading (geheel in Negers bestaande) niet permitteerde zoodanigen tour te nemen, zich genoodzaakt heeft gevonden naar Curaçao te stevenen.
„ Dat vervolgens de Equipagien, uit name van de Compagnie naar Essequebo gedaan, gemeenlijk door de Kamer Zeeland zijn bezorgd en gedirigeerd geworden , daar van is mede reeds bij de vorige Missive van Representanten en verdere Bewindhebberen in ’t breede getoond, geen andere oorzaak te zijn dan alleen dat, volgens de respective Departementen in de Compagnie, de bezorginge van Essequebo bij continuatie is gedemandeerd geworden aan de Kamer Zeeland, en daartegens de bezorging van Curaçao aan de Kamer Amsteldam, doch beide voor Rekening van de gemeene Compagnie, na bekome authorisatie van de Vergadering van Thienen, en zoodanig, dat de Equipagien in tourbeurten zijn toegerekend.
“ Dit blijkt, buiten en behalven de bewijzen in de meergedachte vorige Missive bijgebragt, zelfs uit de Exempelen van die Schepen, dewelke door de Hoofdparticipanten van de Kamer Zeeland worden genoemd en bij de Extracten, uit de Resolutien der Vergadering van Thienen, ten dezen einde hier nevens gevoegd, als ten reguarde van het Schip de Brakhond, van het Schip Duinvliet en van het Schip de Jonge Daniël in den Jare 1730, en nog eens van het zelfde Schip in het jaar 1737.
„ De Zeeuwsche Hoofd Participanten protesteren nu nooit gedagt te hebben dat de Slaafs Equipagien op Essequebo aan hun niet zouden zijn berekend in Tourbeurten , maar te gelijk echter zich eigenende de Argumenten, dewelke aangevoerd zijn bij zeker Bericht, op Commissie, zoo als de Hoofd-Participanten declaren, van den Magistraat der Stad Middelburg met den druk gemeen gemaakt. Voor zo verre dezelve Relatie hebben tot de positiven van hun Request zullen Uw Hoog Mogende bij het gedachte Bericht de gemelde erkentenis Opentlijk, gelijk de Representanten en verdere Bewind hebberen zich expliceerden, vinden ter neder geheid.
„ Ja te onrecht word als nog uit de Resolutien van 15 November 1707 en 11 November 1717 geformeerd eene Generale Conclusie, dat een Schip, wegens de Kamer Zeeland naar Essequebo geequipeerd of gehuurd, alleen tot het derwaart brengen van benodigdheden, en het naar herwaart overbrengen van .Producten, nooit voor eenige Tourbeurte gecomputeerd mag worden; nimmer is, ten minsten niet gedurende den tijd dat deze Nieuwe Compagnie bestaan beeft, van wegens de Kamer Zeeland eenige Equipagie naar Essequebo gedaan, maar altoos van wegens de Generale Compagnie, wel door bezorging van de Kamer Zeeland; doch op authorisatie van de Vergadering van Thienen en nooit zonder toerekening, op een Tourbeurt, ten zij om particuliere en presferende redenen,
„ Klaarblijk wederom blijkt zoo het eene als het andere uit de geallegeerde Resolutie van den 15 November 1707, wanneer daar nevens worden gezien de vorige Resolutien , waarop dezelve is gegrond, namelijk die van 20 April en van 17 November 1706, zullende uit die Collatie ter Hond openbaar zijn , niet alleen dat de gemelde uitrustinge is geschied op voorgaande uitdrukkelijke authorisatien van de Vergadering van Thienen, maar boven dien, dat het niet toerekenen van deze Equipagien in een Tourbeurt, bij de twee jongste Resolutien uit hoofde van de onzekere omslandigheden, en dat, door het manqueren der Brieven, geene positive ordes gesteld konden worden, met expresse alteratie van eerstgemelde Resolutie, waarbij het tegendeel was gestatueerd, specialijk in dat bijzondere geval, is goed gevonden, zoodanig dat hier uit met geenen schijn van grond eenige algemeene Regel is te ontwerpen, en met nog veel minder gratie provoceert men voor uw Hoog Mogende tot de Resolutie van 11 November 1717, dewijl daarin direct het tegendeel word gelezen, en in het verdeden van de vier gearresteerde Equipagien de Tourbeurte van de Kamer Zeeland voorbij gegaan, om reden dat dezelve al voor eenigen tijd was voldaan met het Jagtschip de Agatha, geequipeerd op den Slaven handel voor de Colonie van Essequebo.
„ De Representanten en verdere Bewindhebberen zijn dan, of schoon hunne deference voor Deelgenoten in de Compagnie hen van alle sterke uitdrukkingen heeft wederhouden, wel gegrond geweest zich te beklagen dat ongefundeerde argumenten en ongeverifieerde positiven door de Zeeuwsche Hoofdparticipanten bij Uw Hoog Mogenden zijn voortgebragt.
„ En deze ongefundeertheit zal nog nader conisteren, wanneer de Representanten en verdere Bewindhebberen nu bij ordere mogen voornemen de Vindicatie van hun gezegde noopens het vervallen van de Conventie, op den 11 April 1670. tusschen de Heeren Gecommitteerde Raden van de Provintie Zeeland en Bewindhebberen van de Westindische Compagnie ter Kamer aldaar, gesloten, en waar over de Zeeuwsche Hoofdparticipanten zich in ’t vervolg elargeren.
“ Het poinct , waar naar de decisie van dit Artikul zich moet schikken, bestaat niet daar inne, of de Edele Mogende Heeren Staaten van Zeeland hun Consent tot de prolongatie van het Octrooi voor de Oude Westindische Compagnie, zoo als in het Jaar 1670 wierd verzocht, aan het opvolgen van de gedachte Conventie hebben gelieven te accroicheren, maar in Confesso wezende, dat zoodanige prolongatie van het Octrooi voor de Oude Compagnie tot den jare 1700, als ter dier tijd verzocht werd, niet is verleend, dat in tegendeel de gemelde oude Compagnie geheellijk is vernietigd, dat een gansch nieuwe Westindische Compagnie, op een gansch ander verzoek als het voorgedachte van de prolongatie, is opgeregt, en wel zoodanig, dat de nieuwe Compagnie met de oude geene de minste gemeenschap zoude hebben, is de vraag of bij deze nieuwe Compagnie eenig privatief Regt voor de Ingezetenen, van de Provintie Zeeland, met betrekking tot de Colonien van Essequebo en Boumerona, is bedongen? Het Contrarie van dien is insgelijks door de Representanten en verdere Bewindhebberen bij hun vorig schrijven zoo klaar gedemonstreerd, dat dezelve zich daartoe wederom met fiducie zullen refereren.
„ En het geeft aan de Representanten en verdere Bewindhebberen nogmaals een bijzondere en uitnemende Satisfactie dat de Hoofdparticipamen ter Kamer Zeeland, emplooi hebbenbende mogen maken van de Zeeuwsche Staats Resolutien, moeten confesseren dat in de Deliberatien bij de Ed. Mog. de Heeren Staten van Zeeland, over dit nieuwe Verzoek en deswegens gedane Propositien, sederd den 12 April 1674 tot den 2 Augustus van het zelfde jaar gehouden, niets diergelijks word gevonden, maar dat Hooggemelde Heeren Staten in het verzochte nieuwe Octrooi zuiver en gaaf hebben geconsenteerd.
„ Het is ook te kort gedaan aan de Eerbied, waarmede alle Onderdanen verplicht zijn de Dispositien van huunen Souverein te beschouwen, en aan de prudentie en voorzieninge, dewelke in de Resolutien van de Edele Mogende Heeren Staten van Zeeland bijzonderlijk worden gevenereerd, zich te verbeelden dat altoos hooggedachte Heeren Staten, uit confiance op de meermalen gemelde Conventie en daar op verleende Aggreatie en Approbatie, hunne toestemming tot het Octrooi voor de nieuwe Compagnie, zonder Repetitie van hun voorgaande Ancroichement, eenvoudig zouden hebben gedragen; want de Sociëteit, met wien originelijn de Conventie was gesloten , te niet gaande, en daar door de Conventie zelve wezende gecorrueerd, zoude zoodanige Ristrictie of bijgevoegde Conditie, dewelke zich alleen hechtte aan de Aggreatie en Approbatie van de ipso Facto gecorrueerde Conventie, in het Absurde hebben uitgeloopen; buiten en behalven, dat zelfs de Heeren Staten van Zeeland, door hunne Concurrentie in het nieuwe Octrooi, Essequebo met duidelijke woorden medestellen onder de gemeene Bezittinge van de Generale Compagnie, en over zulks niet kunnen gedacht hebben aan de Approbatie eener Conventie, waarbij het zelve niet aan de Generale Compagnie, maar aan de Kamer Zeeland in het bijzonder, zoude zijn overgegeven.
„ Hier tegens zal van weinige Efficatie of Consideratie kunnen zijn, dat Uw Hoog Mogende bij de premissen van het nieuwe Octrooi uitdrukkelijk begeren dat de Ingezetenen dezer Landen , en specialijk de Participanten en Depositanten van de voorgaande Compagnie, bij hun voorgaande Navigatie, Trafiek en Handteringe zouden worden geconserveerd, want gelijk Uw Hoog Mogende aldaar niet spreken in eenige andere relatie, als met opzichte tot de Ingezetenen van de Vereenigde Provintien in ’t algemeen, en ten aanzien van een Generale Westindische Compagnie onder de voorsz. Ingezetenen ook bevorens opgeregt, zoo bepalen Uw Hoog Mogende vervolgens bij hunne Dispositie , op wat wijze die Trafiek en Navigatie, ook bijzonderlijk met betrekkinge tot de plaatsen van Essequebo en Boumerona, zoude worden gedreven, te weten door niemant van de Ingeboornen of Ingezetenen dezer Landen, anders dan alléén uit den naam van deze Verereenigde Compagnie en mits dien niet privatief door de Ingezetenen van de Provintie Zeeland, of schoon dezelve gemunieerd zijn met een Goud-en Zout-brief, bij de Kamer Zeeland afgegeven , het welk eene uitvinding is van deze latere dagen, en waar van in het Octrooi geen schijn of schaduwe word gevonden,
„ Nog minder grond heeft het, dat Uw Hoog Mogende zouden hebben verklaard dat de voorsz. Ingezetenen mede zouden blijven geconserveerd bij hunne Tractaten, Alliantien en Verbonden, in dien zin namentlijk, dat de Zeeuwsche Ingezetenen tot het gestipuleerde in de meergemelde bijzondere Conventie als nog privativelijk zouden wezen bevoegd.
„ En hier word geweld gedaan zelfs aan de duidelijke woorden, dewijl Uw Hoog Mogende zich expresselijk verklaren te spreken van de Tracaten, Alliantien, Verbonden met andere Prinsen, Republijken en Volkeren eertijds gemaakt.
„ Gelijk dan ook bij het laatste Artikel van het voorsz. Octrooi Uw Hoog Mogende mede duidelijk handelen van zoodanige Privilegiën, Vrijheden, Exemtien, mitsgaders Resolutien en andere Dispositien, als bij Uw Hoog Mogende van tijd tot tijd aan de voor dezen gewezen Compagnie in haar faveur zijn vergund, en niet van eene bijzondere Conventie, door de Heeren Gecommitteerde Raden van Zeeland, met een Lid van die gewezen Compagnie gemaakt, of van eenige Conditiën daar bij ten lasten van de Compagnie bedongen.
“ Zelfs word bij de nu veelmalen gemelde Conventie, zoo als reeds in den beginne dezer Missive is aangemerkt, geene de minde exclusie van de andere Ingezetenen dezer Landen met Distinctie en Oppositie tegens de particuliere Ingezetenen van de Provintie Zeeland gevonden, maar enkel het eenvoudig beding: “ De Colonie van Essequebo zal voortaan bij alle en een ieder van de Ingezetenen van Zeeland mogen bevaren, als mede door het opregten van Plantagien gecultiveerd en bewoond worden, en zullen over zulks de vrijheid hebben hunne Koopmanschappen met eige Schepen daar te brengen en hunne Retouren wederom daar en tegens van daar te halen, mits aan de Compagnie betalende de gewoonlijke Recognitie, over de grootte van hare Schepen, uitgenomen dat de Handel van Oriane Verwe alleen bij die van de voornoemde Kamer gedreven, en dien volgende voor alle andere gesloten gehouden zal worden, op poene van Confiscatie”.
„ Deze laatste periode, waar in alleen van uitsluiting gesproken word, toont aan dat zelfs de Kamer Zeeland geene andere privative Gerechtigheden zoude hebben gereserveerd, als den handel van de Oriane Verwe, die de gemelde Kamer reeds in het jaar 1685 verklaarde gansch verloren te ziin.
„ Maar het eerste gedeelte, vervattende de gesustineerde en nu zoo dikwijls gedachte voorrechten van de particuliere Zeeuwsche Ingezetenen, bestaat geheelijk in een blote Concessie en Vrijheit om de Colonie Essequebo te mogen bevaren, zonder dat aan dezelve eenige bevoegdheit gedefereerd is, om andere te mogen weren of uitsluiten, en welke dan de gevolgen dezer Vrijheit geweest zouden zijn, wanneer de meergemelde verzochte prolongatie van hef Octrooi was geaccordeerd geworden, daar door deze Conventie tot hare bestaanbaarheit geraakt, en wanneer te gelijk de generale Prohibitie van het Octrooi ten opzichte van de Ingezetenen der andere Provintien was gebleven in volkomen Effect, de gedachte prohibitife, ten opzichte specialijk van Essequebo zijnde verlaten en de vrijheit omme aldaar te mogen navigeren, sederd het jaar 1685 mede eenvoudiglijk en zonder de Zeeuwsche Naviganten eenigzins te verhinderen of te bepalen, voor de Ingezetenen der Vereenigde Provintien algemeen wezende gemaakt , zoude men, of schoon de meergedagte overeenkomst, zoo als dezelve is liggende, nog tegenwoordig eenige bestaanbaarheid konde hebben, egter aan die van Zeeland billijk mogen vragen, of zij jaloersch zijn dat andere mede Bondgenooten met hun egalijk bedeeld worden?
Zonder dat ook hier in eenige verandering kan geven dat Essequebo en Boumerona te gelijk met de Curaçaosche Eilanden zijn gesteld onder de zoogenaamde eerste Classis van des Compagnies Bezittingen, waar op de Navigatie voor alle particulieren origineelijk was gesloten, en dat ten opzichte van Essequebo en Boumerona bij uw Hoog Mogende niet is verleend diergelijke vrijheid als ten reguarde van Curaçao bij uwer Hoog Mogende Resolutie is toegestaan , want zoo op dezen grond gebouwd zoude moeten worden, hebben die van Zeeland even weinig als de Ingezetenen van eenige andere Provintie de bevoegdheid, om hunne Trafiek en Navigatie op Essequebo te mogen drijven, en de wangunst om de mede Bondgenoten niet te zien in gelijke jouissance zoude zich zelve van alle bezit priveren.
„ Doch anders zijn de gevoelens van uw Hoog Mogende, die wel ten beste van de Compagnie de onderscheidinge der Limiten, in het Octrooi nader omschreven, hebben willen vast stellen, ook dezelve in ’t vervolg tot meerder liberteit van de particulieren hebben gelieven te veranderen, maar die nooit aan de Compagnie hebben willen beletten, dat dezelve, hare Intressen vindende in het bevorderen der algemeene belangen van de aan haar verleende Vrijheid, met opzicht tot de Colonie van Essequebo en Boumerona, dewijl zulks werd geoordeeld ten nutte van de Compagnie zelve te zijn, aan de particulieren kwamen mede te deelen. En het gene thans alle bedenkingen op dit point had behooren te couperen, volgens de tegenwoordige Constitutie der zaken van de Compagnie en naar het jongst vernieuwde Octrooi en het daar bij gevoegde, mitsgaders het in den jare 1734. nader gesuccedeerde Reglement, worden zoo min in America als in Africa, eenige Plaatsen voor gesloten gehouden, en alle particuliere Naviganten mogen onder de gestelde Recognitiën vrij trafiqueren niet alleen op Curaçao, maar ook op alle verdere Plaatsen in America , en specialijk mede op Suriname, de Berbices en Essequebo, uitgezonderd alleen dat, volgens het hier na breder te melden 19. Artikel van het even gedachte Reglement op de vrije Vaart, bepaaldelijk de invoer van Slaven in de gezegde Colonien van Suriname, de Berbices en Essequebo aan de Westind. Comp. was gereserveerd, en welke uitzondering op een bepaald Artikel, doch waar van mede reeds sederd geruimen tijd gelacheerd is, de verdere algemene Vrijheid bevestigt.
„ Eindelijk hebben de Zeeuwsche Hoofd-Participanten tot soustien, was het doenlijk, van de zoo geliefde Conventie zich nog willen beroepen tot het nu reeds aangeroerde Reglement noopens de vrije Vaart op de Kust van Africa, gearresteerd den 8sten Augustus 1730. en wat meer, bij het gementioneerde 19 Artikel van dit Reglement, gesproken word van het Octrooi en de Couventie daar toe Relatief, zulks tragten te appliceren op het Octrooi van de generale Westindische Compagnie en op de Conventie van den 11 April 1670, even als of de zelve nog bij dit Reglement voor subsisterende was gehouden; maar gelijk het op zich zelve kwalijk te compareren zoude wezen, dat een Conventie, gemaakt vier jaren voor het Octrooi, en in het Octrooi niet gemeld noch geroerd, gezegd zoude worden Relatief tot het Octrooi te zijn, zoo strijd deze vinding direct en tegens het Octrooi, en tegens de Letter van de Conventie zelve; geen enkel woord word in het gansche Octrooi gesproken van eenige Privatief Recht tot het inbrengen van Slaven door de generale Westindische Compagnie in de Colonie van Suriname, of in die van de Berbices, van welke Recht echter in het gemelde 19 Artikel van het voorsz. Reglement word gehandeld ; geen woord is daar van in de gedachte Conventie van 11 April 1670 te ontdekken, maar direct en letterlijk het tegendeel; en het is naauwlijks te begrijpen, dat men tegenwoordig zoo geheel onkundig zoude wezen van welk Octrooi en van welke Conventien in het opgemelde Reglement gesproken word, daar nog niet alle, dewelke de directie omtrent het zelve gehad hebben, dezer wereld zijn overleden. Te weten het Octrooi, aldaar gementioneerd, is met het Octrooi van de Generale Westindische Compagnie in den jare 1674. verleend; maar het nadere bijzondere Octrooi of de fundamentele Conditien, onder dewelke uw Hoog Mogende de Colonie van Suriname hebben doen vallen in handen van de Bewindhebber ren van de gemelde Westindische Compagnie, gegeven den 28 September 1682. bij het 5, 6, 7 en 8 Artikel van dit Octrooi word van den inbreng der Slaven in de voorschreve Colonie, en het Recht, dat de Westindische Compagnie daartoe met uitsluitinge van alle anderen is hebbende, in het breede gesproken.
“ Na dit Octrooi is gevolgd de Conventie of Conditiën onder dewelke de Westindische Compagnie, de Stad Amsteldam en den Heer van Sommelsdijk in den Eigendom van de gedachte Colonie mede heeft aangenomen, gesloten den 21 Meij 1683; en bij het 7 en 8 Artikel van deze Conventie worden nadere schikkingen noopens den privativen invoer van Slaven in de gezegde Colonie gemaakt; vervolgens is, ten overstaan van de Heeren Gecommitteerden van de Ed. Groot Mogende Heeren Staten van Holland en Westvriesland, tusschen Bewindhebberen van de Westindische Compagnie en de Geinteresseerden in de Navigatie en Negotie op de Colonie Suriname, over het zelve subject nog nader geconvenieerd, en die Conventie ook bij uw Hoog Mogende op den 30 Augustus 1713. geapprobeerd. Zoo als mede ten reguarde van de Colonie de Berbices op Authoriteit van uw Hoog Mogende diergelijke Conventie is aangegaan, te vinden iu de Notulen van uw Hoog Mogende Vergadering onder den datum van 10 September 1714, en deze Couventien, alzoo in plurali Numero genomen, zijn het waarop bij het meergedachte Reglement geoogd word, en niet op een singuliere Conventie, zoo als echter de Hoofdparticipanten wel de Vrijheid hebben willen nemen, om het woord zelf met een bijgestelde NB, te transformeren. Ondertusschen verzoeken de Representanten en verdere Bewindhebberen, alvorens van dit point af te scheiden, nog het faveur te mogen genieten, om, tot volkomene distructien van de Sustenue der Zeeuwsche Hoofdparticipanten, het gementioneerde 19 Artikel van dit zelfde Reglement, doch geplaatst in een ander daglicht, aan de overwegingen van uw Hoog Mogende te recommanderen.
„ Het moet buiten kijf zijn, dat, wanneer in dit 19 Artikel gesproken word van de Westindische Compagnie, daardoor verstaan word de Generale Compagnie, en nier de Kamer Zeeland in ’t bijzonder; maar van deze generale Compagnie verklaren uw Hoog Mogende uitdrukkelijk, dat dezelve alleen gequalificeerd zal blijven met den privativen invoer van Slaven zoo als tot nog toe is geweest, en zulks specialijk mede in de Colonie Essequebo.
“ Ziet daar, Hoog Mogende Heeren, een Verklaring door het eminente Gezag van uw Hoog Mogende genomen uit de magt van de contradictie, en niet te min onderstaat men, onder het oog van uw Hoog Mogende opentlijk te defenderen dat de generale Compagnie tot den handel aan Essequebo niet gequalificeerd geweest is, maar dat dit gedeelte van de Navigatie aan de Kamer Zeeland in 't particulier en proprio jure is behoorende.
„ Vertrouwende dan hier mede de gronden, waar op de Resolutie van den 11 Augustus 1750 voornamentlijk is berustende, van de gemaakte tegenwerpinge genoegzaam te hebben gezuiverd, gaan de Representanten en verdere Bewindhebberen over tot de Justificatie van de andere Argumenten, bij hen bijzonderlijk uit den stand der zaken op Essequebo genomen. Dewijl volgens de Conventie van den 11 Augustus 1750. (en indien dezelve bij de nieuwe Compagnie Hand had gehouden) de Kamer Zeeland in Essequebo zoodanigen Commandeur en verdere Officieren moest stellen als dezelve zoude goedvinden, hebben de Representanten en verdere Bewindhebberen niet in een transport van ongefundeerden ijver, maar op wel berade gronden en zekerheid, gevraagd, wie den Commandeur op Essequebo stelt ? Verwagtende daarop een cordaat en rond antwoord, maar in plaatse van eenig positief antwoord te geven, beroepen zich de Zeeuwsche Hoofdparticipanten op de Resolutien der Vergadering van Thienen van den 6 en 12 December 1719. egter daar bij voegende, dat sederd eenige weinige jaren approbatie van de aanstellinge zoude zijn verzocht en verdere uitslappen, zoo men het gelieft te noemen, gedaan, ten einde alzoo de waarheid, was het doenlijk, onder een amas van onbepaalde verwijtingen te verbergen.
Om dan deze envelopes weg te nemen, zoo word erkend dat, in het jaar 1719. door de Kamer Zeeland zijn gemaakt eenige schikkingen, ten opzichte van de Commandeurs alhier genoemd en waar van nader zal worden gesproken, maar ’t gene de Representanten en verdere Bewindhebberen reeds bij hun vorige Misfive genoodzaakt wierden aan te merken, in het voordragen der zaken, renverseert men continueeli]k het Sijstema; te weten, niet de Kamer Zeeland, niet eenige andere Kameren in ’t bijzonder, maar de gemeene Compagnie of wel de Vergadering van Thienen en de Gecommitteerde Leden in deszelfs name, hebben altoos, sederd de erectie van de nieuwe Compagnie, over de aanstelling van den Commandeur gedisponeerd, zoo als de Representanten en verdere Bewindhebberen, nu bij ordre en uit de successive aanstellingen zullen betoogen. Wanneer het Opperhoofd Hendrik Bol was overleden, en in deszelfs plaats bij provisie aangesteld den Persoon van Hendrik Hars heeft de Vergadering van Thienen bij Resolutie in dato 4 Julij 1676 verklaard, zich de gemelde provisionele aanstelling, alzoo voor eerst wel te laten gevallen, doch is bij nadere Resolutie in dato 25 Julij 1678 mede door de Vergadering van Thienen besloten, ’t doenmaals tegenwoordig Opperhoofd van Essequebo niet verder in die functie te continueren, en voorts met eenpaarigheit van Stemmen, daar toe aangesteld den Persoon van Mr. Abraham Beekman.
„ Op den bovengemelden voet is door de Gecommitteerden uit de Praesidiale Kamer Amsteldam, benevens de Gecommitteerden uit de Hameren in ’t Noorder Kwartier en Stad en Lande, doch insgelijks niet anders dan in den naam van de Generale Compagnie, tot Commandeur op de Rivier Boumerona, provisionelijk aangesteld de Persoon van Jakob Pieters de Jong, als blijkt uit de Resolutie van de Vergadering van Thienen in dato 5 April 1686, reeds hier voren geinsereerd; en verre dat de Kamer Zeeland zich daar over zoude hebben bezwaard, zoo declareren de Gecommitteerde Bewindhebberen van de gemelde Kamer, dat de voornoemde Jakob Pieters de Jong, door hun met eenige Trains en Vivres was voorzien geworden, en alzoo deszelfs transport gefaciliteerd.
„ Vervolgens is, op den 30 October 1690, wederom in de Vergadering van Thienen, te Middelburg bij een gekomen , en de Kamer Zeeland presiderende, geresolveerd, den opgemelden Commandeur Abraham Beekman te licentieren , en den zelven voor zijne gedane diensten te bedanken, en is bij ordre in dezelve Vergadering van Thienen op den 2 November 1690, tot Commandeur aldaar weder aangesteld den Persoon van Samuel Berkman. Gelijk dan, wanneer de laatst, genoemde Samuel Beekman eenige tijd daar na was aflijvig geworden, en in deszelfs plaatse tot provisionelen Commandeur in de Colonie benoemd Pieter van der Heiden Reessen, het verzoek door dezen van der Heiden Reessen gedaan, om in die qualiteit geconfirmeerd te worden, bij de Vergadering van Thienen niet alleen eerst is gehouden in advies, maar dezelve mede door de genoemde Vergadering eerst provisionelijk zijnde aangesteld, is de Praesidiale Kamer Amfteldam verzocht, hier over een poinct van deliberatie in de beschrijving van de eerste Vergadering van Thienen te maken, om over het voorsz. Commandeurschap van Essequebo posltive gedisponeerd en geresolveerd te worden. En zulks wezende geschied is, op den 4 October 1710, bij de Vergadering van Thienen besloten, den meergenoemden Pieter van der Heiden Reessen absolut in dat emplooi te continueren.
„ Het is dan geene methode, sederd weinige jaren in acht genomen, dat de Vergadering van Thienen den Commandeur op Essequebo aanstelt, maar het zijn de maximes, te gelijk met deze tegenwoordige Compagnie zelve geëstabilleerd.
„ En wat nu aangaat de gevallen van het jaar 1719, zoo is het de waarheit dat de Kamer Zeeland op den 6 December 1719, door hare Gecommitteerden in de Vergadering van Thienen heeft doen communiceren dat zij genoodzaakt waren geweest den Commandeur van der Heiden Reessen, om zijne kwade conduites en gedrag uit den dienst van de Compagnie te moeten dimitteren; doch het is te gelijk waar, dat de gemelde dimissie na voorgaande deliberatien wel is geapprobeerd, maar dat Bewindhebberen van de gezegde Kamer teffens zijn verzocht, dat, diergelijke gevallen weder voorkomende, daar af als dan of aan de Vergadering van Thienen of aan de Respective Kameren , bij inschrijvinge, alvorens Advies en Communicatie mogt worden gegeven, ten einde derzelver concurrentie en goedkeuring daar omtrent te kunnen hebben; blijkende bij het Extract uit de Notulen van de meergemelde Vergadering. Voorts is het mede de waarheit, dat in Notulen van dezelve Vergadering onder den datum van 12 december 1719 word gelezen, dat door de Heeren Bewindhebberen van de Kamer Zeeland tot Commandeur in de Colonie van Essequebo , in plaatse van den evengenoemden Pieter van der Heiden Reessen, is aangelsteld de Persoon van Lourens de Heere, maar dezelve Notul door de Zeeuwsche Hoofdparticipanten, nevens hunne Rescriptie geannexeerd, doet wederom zien, hoe immediatelijk op deze zoogenaamde aanstellinge volgt, zoo is na deliberatie goed gevonden en verstaan, de voorschreve gedane aanstellinge te approberen, en den gemelden Lourens de Heere mitsdien als Commandeur op Essequebo te confirmeren, zullende de gewone Commissie voor denzelven aan de Heeren Gecommitteerden van de Kamer Zeeland worden mede gegeven.
„ En wanneer dan uit dit geval eenige regel opgemaakt zoude kunnen worden, zoude ten minsten dit buiten tegenspraak behooren te zijn, dat de Approbatie niet sederd eenige weinige jaren aan de Kamer Zeeland is opgedrongen, maar dat dezelve direct in het eenige voorbeeld, waar uit de Zeeuwsche Hoofdparticipanten het Recht tot benoeming van den Commandeur voor hunne Kamer willen vindiceren, te zien is en gevonden word, ja verre dat dit geval eenig soustien aan de begrippen der Zeeuwsche Hoofdparticipanten zoude kunnen toebrengen, worden dezelve ook daar in direct gerenverseerd. Want subsisreerde de Conventie van 11 Augustus 1670, zoo moest de Kamer Zeeland uit haar eigen Chef een Commandeur verkiezen, en aan den zelven geven zijne Commissie; maair de Vergadering van Thienen dezen Commandeur confirmerende, niet, als uit eene Condescennence van de Kamer Zeeland, maar jure en auctoritate en gevende aan denzelven de Commissie uit krachte van welke hij alleenlijk fungeert, zoo subsisteert de gedagte Conventie niet.
„ Edoch, gelijk de voorgegane en hier boven gerecenseerde aanstellinge der Commandeurs klaarlijk doen zien, dat bij de Kamer Zeeland in dit singulier geval op een singuliere wijze is gehandeld, en dat alleen de Condescendence der andere Kameren heeft willen voor bij zien de usurpatie van termen en bewoordingen niet genoeg naar het wezen der zaken geapproprieerd, zoo zullen de opgevolgde gevallen nog klaarder aantonen, dat in het meergemelde antwoord, dat beminnelijke Caracter, ’t gene de Hoofdparticipanten zich mogen eigenen, voor een gering of imaginair interest heeft moeten faccumberen; want de opgemelde Commandeur Lourens de Heere wezende verdorven, is door de Kamer Zeeland zelve in liet jaar 1729, het elfde poinct van beschrijving ingericht in dezer voegen, door het overlijden van den Commandeur Lourens de Heere, deszelfs plaatse zijnde vacant, zoo worden de Respective Kameren verzocht, de Heeren hare Gedeputeerden te authoriseren, om die plaats met een bekwaam Persoon te helpen vervullen.”
Vervolgens het gemelde elfde poinct op den 21 October 1729, in de Vergadering van Thienen te Middelburg, door den Zeeuwschen President zijnde voorgedragen, is bij die Vergadering na voorgaande deliberatien goedgevonden en verdaan, Hermanus Gelskerken daar toe aan te stellen, en denzelven te recommanderen alle zijne devoiren aan te wenden, om de voorsz. Colonie in een bloeienden staat te brengen, en de Hoofdparticipantea van de Kamer Zeeland, wier geheugen gelukkig genoeg is om de aanstelling van een Commandeur in het jaar 1719. zich te kunnen erinneren , zullen bij herdenking ook de memorie van het gedragen Consent tot de nu laatstgemelde Poinct en van beschrijvinge, en de daar op gevolgde aanstelling, wel gelieven te revoceren; doch zoo het geheugen op dit stuk mogte bedriegen, het onderwerp waar over gehandeld word en het gezonde raisonnement, dat zich in alle deliberatien de prefente constitutie van zaken moet erinneren, gedogen niet, dat de gedagten verwijderd zouden kunnen blijven van de aanstelling des laatsten
Commandeurs en door wien dezelve is geschied, maar daar op het oog slaande, zal men bevinden , dat de voornoemde Hermanus Gelskerken, zijne demissie hebbende gesolliciteerd, in het jaar 1743. wederom bij het 11. poinct van beschrijving, de respective Kameren zijn verzocht geworden, de Heeren hare Gecommitteerden te volmagtigen, om te helpen delibereren en resolveren op de voornoemde verzochte demissisie, en, in dat dezelve mogte worden geaccordeerd, een bekwaam persoon in deszelfs plaats te eligeren; en dit elfde poinct van beschrijvinge op den 17 April 1743. in de Vergadering van Thienen Voorgedragen zijnde, die, is nogmaals bij dezelve Vergadering goedgevonden, tot Commandeur in Rio Essequebo aan te stellen Lourens Storm van s’Gravenzandc, en in deszelfs plaats tot Sekretaris aldaar Adriaan Spoors. Herhalende dan de vraage, wie den Commandeur op Essequebo stelt? verhopen de Representanten en verdere Bewindhebberen, dat de Zeeuwsche Hoofdparticipanten nu wel rondelijk zullen willen antwoorden, of immers dat. zij Representanten en verdere Bewindhebberen ten genoegen van uw Hoog Mogende zullen hebben bewaarheit het antwoord, ’t gene de zaak zelve aan hun hadde gedicteerd: de Generale Compagnie. Van minder belang zijn de Artikelen , dewelke nu verder volgen, en zoo weinig opererende tot decisie van het poinct waar omtrent uw Hoog Mogende worden lastig gevallen, dat de Representanten en verdere Bewindhebberen zich omtrent dezelve zeer kort zullen konnen bepalen.
„ Dat de Bewindhebberen van de Kamer Zeeland, door Instructie en Animering van de Hoofdpanicipanien zich bij continuatie diligent toonen, op alles wat de Kamer Zeeland en de Ingezetenen van de gemelde Provintie eeuigzins zoude mogen interesseren, zal door de Representanten en verdere Bewindhebberen altoos met de uiterste aangenaamheit worden gezien en beantwoord, schoon de Representanten en verdere Bewindhebberen niet kan worden ontdekt, dat in het jaar 1713. eenige verschikkinge in de orders op het houden van de Boeken zoude zijn gemaakt, dan die met het gemeenenut van de Compagnie en het bijzonder belang van de Kameren respectivelijk is overeen komende.
„ Het gansche nieuwe Arrangement, voor zoo veel Essequebo aangaat, beslaat eenvoudig hier inne, dat Negros op Essequebo jaarlijksch vereffend zullen moeten worden, met de Lijst van daar komende, en dat de differentie gebragt zal moeten worden op een rekening van Vruchten en Lasten van Essequebo, welke rekening van Vruchten en Lasten jaarlijksch aan Winst en Verlies zal wotden gesloten.
Een waarneming, die de geringste Handelaar in een ordentelijke Directie nooit nagelaten zoude willen hebben, en waar over niemant zich kan bezwaren, als die schroomt en huiverig is den waren staat en den te rug gang zijner zaken te zien; de Reglementen van de jaren 1675 en 1076. en specialijk het tweede Artikel van het laarstgemelde door de Hoofdpartidpamen nevens hunne rescriptie gevoegd, betreffen ten principale het opbrengen der posten, zoo als dezelve van de Oude Compagnie wierden overgenomen, en de Representanten en verdere Bewindhebberen voelen zich sensibel getoucheerd, dat men, actuelijk in handen hebbende de opgemelde Reglementen en uit dezelve argumenterende, vrijmoedig durft zeggen, dat ten jare 1723. eerst begonnen zoude zijn met de Colonie Essequebo als een effect van de Generale Compagnie te considereren. Uw Hoog Mogende gelieven alleen te regarderen het tiende Artikel uit het gedagte Reglement, zoo als het zelve in de Notulen van de Vergadering van Thienen, onder den datum van 15 April 1676. is geinsereerd geworden, en zullen het zelve bevinden te luiden in dezer voegen; „ Ende op dat de Boekhouders, eerst in „ dienst van de Compagnie gekomen wezende, mogen weten wat Plaatsen ’er zijn daar de Compagnie Bedienden heeft, door dewelke de Negotie aldaar te Lande gedreven en verantwoord Word, zoo dient tot onderrichtinge, dat zij ten opzichte van de uitwerkinge van ’t gunt voorschreven is, geen Plaatsen hebben te considereren, als alleenlijk, vier op de gansche Kust van Africa, namelijk Arguin, Cabo Verde, Guiniea en Angola, en in Westindien twee, te weten Essequebo en de Curaçaosche Eilanden”, Hier vertoont zich directelijk ESSEQUEBO, niet als een privative eigendom van de Kamer Zeeland, maar gelijk het zelve in deze tegenwoordige Compagnie altoos is geconsidereerd , als egalijk nevens Curaçao tot de gemeene Bezittinge van de Generale Compagnie behorende.
„ En wat in de laatste plaatse betreft de mede directie der andere Kameren, in zaken de Colonie Essequebo aangaande, en het mede dragen in de lasten van dezelve Colonie, van dit alles hebben de Representanten en verdere Bewindhebberen alleen gesproken in die betrekking, dat zulks direct inloopt regens de begrippen dewelke zich de Hoofdparticipanten ter Kamer Zeeland formeren. Want moeten de verdere Leden van de Compagnie tot de deliberatie over het nut van de Colonie Esequebo, en wel of het aanhouden of afzetten van de geboete Colonie, concurreren, zoo moet dezelve noodzakelijk voor een gemeen effect van de Generale Compagnie worden gehouden; maar was de Colonie Essequebo, ingevolge de zoo veelmaal gementioneerde Conventie aan de Kamer Zeeland in ’t particulier overgegeven, en niet onder de eige Bezittingen van de Generale Copagnie begrepen, de Kamer Zeeland moest alleen hebben gehad de Direcie, en de Kamer Zeeland moest alleen dragen de Lasten.
“ Dit laatste , en dat de kosten thuis moeten komen bij den genen, die de voordeelen geniet, hebben zelf de regelen van het Recht uitdrukkelijk willen opgeven te zijn volgens dt natuur.
„ En gelijk hier uit op het gepasseerde een altezins wettig besluit gemaakt word, zoo kunnen de Representanten en verdere Bewindhebberen ook voor het toekomende tot geene andere gronden overgaan.
„ Daar resteert dan niets, dan alleenlijk dat de Reprefentanten en verdere Bewindhebberen met verschuldigd respect aan uw Hoog Mogende rememoreren het voorstel door hen Representanten en verdere Bewindhebberen bij hun vorig schrijven edoch onder het goedvinden van uw Hoog Mogende en van de Bondgenoten respecivelijk gedaan. Wil de Kamer Zeeland zich als nog de Rivier Essequebo en de daar aangelegene Volkplanting eigenen, en behaagt zulks aan uw Hoog Mog en aan de gesamentlijke Bondgenoten, alle de voordeelen die de gezegde Colonie, naar de flatterende gedagten van de Hoofdparticipanten bij andere directie dan de tegenwoordige zal kunnen of mogen geven, moeten komen en blijven ten bate van de Kamer van Zeeland in ’t particulier, mits dat dezelve in ’t particulier ook die Colonie verzorgt, en de Generale Compagnie indemnere van de lasten.
„ Op dien voet hebben de Representanten en verdere Bewindhebberen cordatelijk geoffereerd, voor zoo veel hun aangaat, de Colonie Essequebo aan de Kamer Zeeland in ’t particulier te willen overlaten, en de ingewikkelde verwerping van deze
Propositie, moet nu strekken tot een zekere toetse, waaraan den aart en de fourcen der gemoveerde klachten zijn te onderkennen; want had de Kamer van Zeeland een waar en reëel belang in de privative Bezitting van Essequebo? Die Bezittingg is aangeboden onder geene andere Voorwaarden, dan door de reden en de natuur zelve worden gevorderd, maar het bijzonder interest van eenige weinige particulieren, dewelke directelijk, in prejudicie van de Colonie, de Vaart en Handel op dezelve voor hun alleen verlangen, en die de vrijheit en extensie van de Trafiek en Navigatie derwaart ongaarn zien. masqueert en dekt zich met geleende namen, beoogende in het embrouilleren der zaken een aangenaam voordeel, waarom dan de Representanten en verdere Bewindhebberen zich genoodzaakt vinden, tot slot van deze hunne ootmoedige Consideratien op het erndigde te verzoeken, dat van wegens uw Hoog Mogende bij de eerde gelegenheit aan den Commandeur op Essequebo mag worden aangeschreven en gelast om alle de Schepen, varende volgens de Reglementen van de Generale Westindische Compagnie op Essequebo en annexe Rivieren re admitteren, zoo om te lossen als te laden, en aan geene Resolutien, strijdende tegens deze uwer Hoog Mogende bevelen, te defereren.
„ Waar mede verhopende ook aan de bovengemelde nadere ordres van uw Hoog Mogende voldaan te hebben enz.
(Was getekend)
THOMAS HOPE
P. VAM DEM BROECX.
Amsteldam den 31 Augustus 1751.
Kort voor dat deze bovendaande aanmerkingen ter algemeene Staatsvergadering waren overgeleverd, hadden de Bewindhebbers der Westindische Maatschappij ter Kamer Zeeland, de Algemeene Staaten ook weder een Vertoog ter hand doen komeu, waarin zij op de gronden, door de Hoofdparticipanten, te vooren gelegd, hun uitdukend recht tot de vaart op ESSEQUEBO zogten te verdedigen. Doch alzo , in dit Vertoog, de voorige redenen alleenlijk wat breder voorgesteld en nader aangedrongen worden, zonder dat ’er de redenen, in liet jongst berigt der voorzittende Kamer Amsteldam bijgebragt, wederlegd werden , zullen wij den Lezer daarmede niet vermoeijen. Men zou reden gehad hebben te vermoeden , dat alle deeze BERIGTEN en TEGENBERIGTEN de Staaten en zijne Hoogheid zouden in staat gesteld hebben, om over het geschil eene volkomene uitspraak te doen, en dit zou ook waarschijnlijk gebeurd zijn, hadde niet de dood van Prins WILLEM DEN IV en eenige andere bijkomende omstandigheden dit verhinderd, en het verschil onafgedaan gelaaten.
Zie DE LAAT, Jaarlijks verhaal van de WestIndische Comp. LA RUE, Staatkundig Zeeland. Hedendaagsche Hist. I Deel. Vaderl’ Hist. XX Deel. Nederlandsche Jaarboeken van het Jaar 1750 en 1751.