was van geboorte een Hollander, als zijnde een natuurlijke zoon van den ouden Heer VAN CALSLAGEN, een getrouw aankleever van Prins WILLEM DEN EERSTEN, en onvertzaagd, als de dienst van ’t Vaderland ’er mede gemoeid was. Hiervan gaf hij openlijke blijken in het jaar 1574, ten tijde dat gemelde Prins van oogmerk was, om, met goedvinden van de treffelijksten der Burgeren, zig van Antwetpen meester te maaken.
Deze zaak kreeg in zo verre haar beslag, dar ’er twee duizend Soldaaten, zo wel als hunne Officieren, in andere kleedingen, op de Marktdagen binnen gekomen waren, die heimelijk bij de Burgers gehuisvest werden, meest echter in de Brouwerijen in de nieuwe Stad. De vermaarde RUICHAVER was een van de voornaamste Kapiteinen, en eenige weinige dagen vóór den aanslag binnen gekomen. Vijf honderd man van de zijnen lagen in de Brouwerij, de drie Snoekjes genaamd, met kennis en toestemming van COPIER, van welke Brouwerij hij Zegelaar was. Hij deed meer; hij voorzag dezelven, ten zijnen koste, van spijs en drank.
De aanslag, door Don LOUIS, ontdekt zijnde, werden eerst vier Soldaaten van den Prins gevangen genomen, als ook COPIER zelve. De Soldaaten terstond op de tortuur gebragt zijnde, bekenden dat zij in dienst van den Prins VAN ORANJE waren; dat zij hadden gelegen in de drie Snoekjes, met kenniss van den eigenaar; dat COPIER VAN CALSLACEN hun spijze en drank verschaft had, enz. na welke bekentenis zij, op order van den Markgraaf, daags daaraan, werden opgehangen, zonder dat zij eenigen van de hunnen verder openbaarden.
ANDRIES COPIER werd, bij den Provoost CAMARGO, op ’t kasteel gebragt. Gevraagd zijnde naar zijne omstandigheid, bekende hij die geene te zijn, waarvoor wij hem hier gemeld hebben; met bijvoeginge, dat de oudste dochter van den Heer VAN CALSLAGEN, die Mr. WILLEM MARTINI, Griffier, ten man had, de voorspraak geweest was, op welke hij tot Zegelaar van gemelde Brouwerij bevorderd was. Deze verklaaring was oorzaak, dat hij tot tweemaal toe op den pijnbank werd gebragt, om te onderzoeken of gemelde Griffier geen deelgenoot van den aanslag was. Men had COPIER zo hevig gepijnigd, dat hij in de zijde gescheurd was; het welk, zig tot zweeren zettede, hem den dood veroorzaakte.
Geduurende zijne bedlegering zig zo zwak bevindende, dat hij de gewoone spijze niet konde nuttigen, gaf men aan zijne huisvrouw vrijheid, bij haaren man te gaan, om hem iets ter versterking te brengen. Dit geschiedde, en was oorzaak, dat de gevangene middel vond, om onder op den bodem van de pot, met een nesteling, eene waarschouwing voor den Griffier te krabben, en hem naderhand te doen weeten, dat zekere MICHIEL VAN DE WIELE bekend had, dat de Heer MARTINI mede van den aanslag bewust was. Niettegenstaande deze waarschouwing, werd dezelve, als te veel op het gezach van de Magistraat vertrouwende, naderhand mede gevat, en niet, dan na het doorgaan van de zwaarste tormenten, ontslagen.
Zie BOR, VII Boek, p. 586 en 587.