Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

COEBERGER, WENSELAUS

betekenis & definitie

[/i]was Schilder van den Aarts-Hertog ALBERTUS, en algemeen bewindsman van de Bergen van Barmhertigheid (Banken van Leening) te Brussel. LE COMTE, en vóór hem VAN MANDER, zegt, dat hij een leerling was van MARTEN DE VOS, die overleden is in het jaar zestien honderd en vier. De eerste voegt ’er bij, dat COEBERGER verliefde op de dochter van zijnen Meester, en dat hij, om die drift te verzetten, een reis naar Rome deed, welke naar zijn zin uitviel.

Van Rome trok hij naar Napels, alwaar hij verliefd werd op de dochter van FRANCO, een vermaard Brabandsch Schilder, die hij ook ter vrouwe kreeg. Hij keerde met haar naar Braband te rug. COEBERGER schilderde, te Antwerpen, in de Kapel van de Arbalentiers, een overheerlijken levensgrooten STEPHANUS, enz. Hij was bovendien een bekwaam Bouwkunstenaar, en een kenner van Medailles; waardoor hij in gunst van den Aarts-Hertog geraakt was, tot wien hij zig van Antwerpen naar Brussel begaf. Menigvuldige overheerlijke gebouwen, in Braband en Vlaanderen, strekken als nog ten blijke zijner bekwaamheid.

Zie VAN MANDER, LE COMTE en HOUBRAKEN.

< >