Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

CATTEN, Catti

betekenis & definitie

een volk, dat ten tijde der bevolking dezer Republiek, in of omtrent het gewest, nu het Graafschap Hessen genaamd, zijn verblijf had. Deze ondernamen, het zij om dat zij, ten aanzien van de uitgebreidheid huns Lands, te veel vermenigvuldigden, of om dat zij oneenig onder elkander waren, of mogelijk door den lust om nieuwe woonplaatsen te bezitten, waartoe die Natie, zo wel als haare nabuuren, zeer genegen was, voor een groot gedeelte, den Rhijn aftezakken, en bezit te neemen van een onbewoond, en aan niemand in eigendom behoorend Eiland; welke bezitneeming ons algemeener bekend is, onder de benaaming van de aankomst der Batavieren hier te Lande; wanneer men zegt: Vrije Volken, bezit neemende van een Vrij Land, aan niemand behoorende, hebben, volgens de regelen van ‘t natuurlijke recht, den grond gelegd tot eene Vrije Republiek.

Dit Eiland dan, genoemd het Batavisch Eiland, werd, van wederzijden, door twee armen van den Rhijn, en van vooren door de Noordzee, omvangen. Op het Art. BATAVIEREN hebben wij hier van reeds het noodige gezegd. Van het voornaamste, dat hier, bij het voorgemelde, wel diende bijgevoegd te worden, heeft men weinig zekerheids. Al wat ’er van geweeten word, en van geweeten kan worden, moet TACITUS ons leeren, van wien wij ons, op het voorgemelde Artikel, ook bediend hebben. Uit het bovengemelde ziet men, echter, ten klaarsten, dat zij, die bezit van deze Landen, of van het Eiland, namen, geene Batavieren, maar een gedeelte van de Natie der Catten waren; en dat de naam van Batten of Batavieren niet beter is afteleiden, dan van den aart van het Land, dat zij in bezit namen; dat is, van Batauwe, nu de Betuwe, dat wil zeggen, beter Land, in tegenoverstelling van de Valouwe, Veluwe, dat is, Schraalland.

Voegzaamer en met de waarheid meer overeenkomende is deze afleiding, dan zig bezig te houden met de dromerijen van BATO, dien men wil hun Vorst en Leidsman geweest te zijn, en naar wien zij dus ook genoemd zouden weezen. Minder zeker dan dit, is het, of deze Catten afkomstig van de Skythen, dan wel van een ander volk waren. Om verscheidene redenen houde ik zulks voor waarheid; als mede dat deze, langen tijd vóór de aankomst der Catten, dit Land bewoond hebben, en, door de gevolgen van den Cimberschen Vloed, genoodzaakt zijn geworden dezelve te verlaaten. De gelegenheid, om dit nader te zien, zal ons geboren worden, op het Art. CIMBEREN.

Even onzeker is het, in wat oort deze volken alhier zijn aangeland. Het denkbeeld, echter, dat het verste van de waarheid of is, is dit, dat zij zig te scheep begeeven hebbende, in het Vlie zouden geland, en van daar den Yssel opgevaaren zijn; eene stelling, uit welke die van Deventer hebben opgemaakt, dat eenigen van die volken, aldaar geland, zig op den grond hunner Stad zouden neergezet, en de plaats Avontuur (naderhand veranderd in Deventer) genoemd hebben. Geen den minsten schijn van waarheid vindt men daarvoor in het verhaal van TACITUS.

Wat aangaat den tijd; deze moet geweest zijn met den aanvang der regeeringe van JULIUS CAEZAR, of even te vooren: want, in ‘t verhaal zijner oorlogen, van deze Landen gewag maakende, spreekt hij ’er van als eerst onlangs bevolkt. Dus stelt men het doorgaans, en niet zonder grond, geschied te zijn tusschen de zestig en honderd jaaren voor de geboorte van ’s werelds Heiland. De gedachten van hun, die dit stellen geschied te zijn onder de regeering van Keizer NERO, zijn zo verre bezijden de waarheid, dat het der moeite niet waardig is, hen te wederleggen, daar gemelde J. CAEZAR, die langen tijd voor NERO regeerde, zulks genoegzaam wederlegt; hoewel het niet onmogelijk is, dat, ook onder NERO, meer andere herwaards gekomen zijn.

Daar zijn ’er, die Nijmeegen voor hunne Hoofdstad houden; anderen neemen ’er Wijk te Duurstede voor. Wat Nijmeegen betreft, zulks kan mogelijk zijn. Dan wij houden het liefst met hun, die Batenburg voor de Hoofdstad der Batavieren neemen. Ook is het niet onwaarschijnelijk, dat Castra Herculis, eene sterkte, gelegen ter plaatse, alwaar, in latere tijden, Knodzenburg gebouwd is, door hun is aangelegd.

Niet alle de Catten, ondertusschen, die hunne woningen verlaaten hadden, zetteden zig op het Eiland neder. Een gedeelte van hun trok hooger op, naar het Land van Luik, nabij hunne oude vrienden, de Tongeren. Een ander gedeelte begaf zig naar den benedenkant des Eilands, alwaar zij zig ter nedersloegen. Gantsch onkundig zouden wij van dit alles zijn, indien JULIUS CAEZAR, PLINIUS en TACITUS geene melding van hun gemaakt hadden. Hun naam is, tot op dezen dag, onder ons bekend, uit de benaaming van verscheidene plaatsen, nog in wezen, als in Holland, Catwijk op Zee en op den Rhijn, Catdijk bij Delft, Catten bij het Flie; in Zeeland, Catwouden, Cats, Cattendijk, Catshoek, Catsrak; Catszand of Kadzand in Vlaanderen; Cattenbroek in ‘t Sticht; voorts nog Catwijk, in ‘t Graafschap Kuik, Catzenellebogen in de Wettrau.

De uitgebreidheid en grootte dezer Natie vertoont ZEILERUS ons, als hij zegt, dat ze een veel grooter Land, dan eenige andere Duitsche volken, bezeten hebben; want zij besloegen dat gedeelte van Germanië, daar tegenwoordig Thuringen, Hessen en Grubenhagen ligt, als mede de helft van Paderborn, ‘t gebied van Fulda, een aanzienlijk deel van Frankenland, enz. TACITUS maakt, meer dan ééns, gewag van hunne dapperheid.

In het verhaal van de oorlogen der Batavieren hebben wij gezien, welke noodige vrienden, en gevaarlijke vijanden zij voor de Romeinen waren. CLUVERIUS wil, bovendien, al het geen CAEZAR van de Zwaaben geschreven heeft, op deze volken toepassen; waarin hij, echter, het spoor bijster is, zijnde daarin misleid door STRABO en DION CASSIUS. Zie verder, wat hunne zeden, gewoonten, enz. betreft, het Art. BATAVIEREN, en de Schrijvers daarbij aangeweezen.

< >