Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

CARAUSIUS

betekenis & definitie

geboortig uit het Gooiland, en, volgens S. VAN LEEUWEN, Admiraal van Keizer MAXIMIANUS, was, omtrent het jaar twee honderd en tagtig, zeer beroemd ter zee.

Bij gemelden Keizer in ongunst geraakt zijnde, begaf hij zig naar Brittanje, en maatigde zig aldaar het hoogste gebied aan; ja wierp zig zelfs als Keizer op. Doch wij zouden hem liever houden voor een Geldersman, genaamd CARAUS, waarvoor de Romeinen CARAUSIUS geschreven hebben. Men weet, uit de Geschiedenissen van dien tijd, dat ’er, onder de regeering van DIOCLETIANUS en MAXIMIANUS, groote beroerten in het Rijk ontstaan waren, en dat hij, als Zeevoogd, de Vlaamsche kusten bewaarde, tegen de invallen der Franken en Saxen: ook, dat hij groote overwinningen en buit op hen behaalde, vermits hij, door de Batavische volken, kragtdaadig ondersteund werd; waarvoor hij hun, echter, een gedeelte van den buit moest afstaan: iets, ‘t welk hij te ligter doen kon, vermits hij geen de minste rekening aan de Romeinsche Stadhouders deed, noch iets in de schatkist van het Rijk bragt; het welk dan ook de oorzaak was, dat de Stadhouder beval, hem omtebrengen, en dat hij, dit ontwaar wordende, met de geroofde goederen, de vlucht naar Brittanje nam. DEOCLETIAAN, elders de handen vol hebbende, gaf hem, geduurende den tijd van zeven jaaren, gelegenheid om aldaar zijn rol te speelen. MAXIMIANUS, die tot medegenoot van het Rijk was aangenomen, zond CONSTANTINUS CHLORUS tegen hem; doch hij wist zig zo wel te verdedigen, dat beide de Keizers zig gedwongen vonden, een verdrag met hem aantegaan, en hem, als Keizer of Koning, in ‘t bezit van Engeland te laaten; tot dat hij, na verloop der gezegde zeven jaaren, door eenen zijner huisgenooten, ALECTUS genaamd, vermoord werd. Deze, zig het oppergezach hebbende aangemaatigd, werd, drie jaaren daarna, door ASCLEPIADORUS, Overste der Lijfwachten, mede omgebragt. Na hem kwam het gewest van Brittanje weder onder de magt der Romeinen. Behalven de gemelde ontrouw, door CARAUSIUS, ten aanzien van ‘t Rijk, gepleegd, werd hem nog ten lasten gelegd, dat hij aan de Frankische en Saxische Roovers eene vrijen doortogt in de landen, en ook in het gebied van het Rijk vergund hebbende, dezelven hunnen buit ontweldigd, en dien voor zig behouden had.

Zie VAN LEEUWEN, Bat. Ill. fol. 379. PONTANUS, Geldersche Geschiedenissen, II. Deel, fol. 20. COEFFETAEU, Romeinsche Historiën. SCHOTANUS, Chronijk van Friesland, fol. 29.

< >