Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

CALLIDIUS, CORNELIUS

betekenis & definitie

Crysopolitanus, een verdichte naam, waaronder CORNELIS LOOS, een Hollander, zig bedekte. Hij was Kanunnik in zijne geboortestad Gouda, alwaar zijn vader Schepen en Raad was.

De twist, tusschen de Roomschgezinden en Protestanten, noodzaakte hem, in het midden der zestiende eeuwe, zig naar elders te begeeven; waarover hij, door veele vinnige en scherpbijtende schriften, zijne gramschap toonde. Een van die kwam, in ‘t jaar vijftien honderd negen-en-zeventig, ten voorschijn, onder den tijtel van Spiritus vertiginis utriusque Germaniae in religionis dissidio vera origo, progressus ac indubitatus curandi modus; waarin de Protestanten zeer vinnig doorgehaald werden. Niet minder heftig toonde hij zig tegen zekeren CHRISTIAAN FRANK, die de Orde der Jesuiten verlaaten, en zig tot de Hervormden begeeven had.

Maar allermeest is hij bekend geworden, door zijn boek de vera & falsa Magia, ‘t welk hij, heimelijk, aan een’ Boekdrukker te Keulen had gezonden. Hij, als de Schrijver daarvan, ontdekt zijnde, werd, op last van den Pauslijken Nuntius, in het Klooster van St. Maximus, te Trier, in bewaaring genomen, en gedwongen, het geschrevene openlijk te herroepen, en, bovendien, genoodzaakt, Trier te verlaaten. Vandaar begaf hij zig naar Brussel, alwaar hij tot een der kerklijke Vicarissen werd aangenomen.

Doch, niet lang daarna, aangeklaagd zijnde, van, in zijne voorige gevoelens, bij de Roomsche Christenen ondraaglijk, te volharden, werd hij, voor de tweedemaal, in gevangenis gesteld, en verkreeg, langen tijd daarna, niet dan met veel moeite, zijne vrijheid. De Geestlijkheid wilde, ten derdemaale, die beschuldiging hervatten; en hij zou, zo de dood, in het jaar vijftien honderd zeven-en-negentig, hem daarvoor niet beveiligd hadde, het dreigende gevaar niet ontkomen zijn. Onder zijne overige schriften komt meest in aanmerking zijn Catalogus illustrium utriusque Germaniae Scriptorum; waarvan de Jesuit LABBE, in zijne Bibliotheca Bibliothecarum, zegt dat, in dit boek, de levens en werken, de doorgeleerdheid en godsvrucht, der doorluchtige mannen, die, ten dienste van Hoog- en Neder-Duitschland, de letterkunde en wetenschappen, zedert het jaar vijftien honderd tot vijftien honderd een-en-tagtig, hersteld, en de geloofsleer, tegen de nieuwgezinde Leeraars, verdeedigd hadden, beschreven waren.

Wat zijn boek, de vera & falsa Magia betreft, hetzelve was, zekerlijk, met een goed oogmerk geschreven: want in Duitschland zijnde, zag hij de zogenaamde gerechtsplaatsen rooken en branden, van ten vuure gedoemde Heksen en Tovenaars. Hij was, in de leere der Kerke, te wel onderwezen, om niet te gelooven, dat de H. Schrift, de gewijde en ongewijde overleveringen, de kerk- en burger-wetten, ja, zelfs de ondervinding van vroegere eeuwen, overtuigend bewezen, dat ’er toverijen plaats gehad hadden; maar zijn Hollandsche mededogende aart kon niet dulden, dat, ten zijnen tijde, een menigte van onnoozele en onschuldige menschen, van duivelskonstenarijen beschuldigd, en (zo men zeide) overtuigd, ten vuure gedoemd werden.

Zijne gedachten waren, dat onnozelen het meest daarmede beticht werden; dat ’er veelen van die, door zwaarmoedige gedachten, zig wezenlijk inbeeldden, dat zij konden toveren, zonder te weeten, wat eigenlijk toveren was; dat de pijnbanken, veeltijds, onschuldige bekentenissen afpersten; dat het ten vuure doemen en branden dezer menschen een nieuw middel der Scheikunde was, door onrechtvaardige geldzuchtige Rechters uitgevonden, om goud uit ’s menschen bloed te trekken. Deze gedachten, die, zeker, niet ongerijmd waren, deeden hem dit werk, over de waare en valsche Toverkunst, schrijven, en in de opgemelde ongelegenheid geraaken. Nogthans moet men erkennen, dat zijn al te ontmaatige ijver hem veele onbescheidene zaaken heeft doen ter nederstellen. Volgens zijnen laatsten wil, werd hij, te Brussel, op een Kerkhof, begraaven.

Men zie van zijne schriften verder VAL. ANDREAS en

FOPPENS.

< >