Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

CALLENBERG, GERARD

betekenis & definitie

Luitenant-Admiraal van Holland en Westfriesland, geboren in de Willemstad, in het jaar zestien honderd twee-en-veertig, op den agtsten April. Na dat hij, in minder rang, den Lande manhaftig gediend had, werd hij, in ‘t jaar zestien honderd vijf-en-zestig, Kapitein, onder het Collegie ter Admiraliteit op de Maaze; in zestien honderd drie-en-zeventig Schout bij Nacht; en vervolgens, in zestien honderd vierenzeventig, onder het Collegie resorteerende onder Amsteldam, Vice-Admiraal, en aldaar, in zestien honderd twee-en-negentig, Luitenant-Admiraal.

Na het overlijden van den Heere PHILIP VAN ALMONDE, in zeventien honderd elf, werd hij Luitenant-Admiraal van Holland en Westfriesland. Zijne dapperheid en groote krijgskunde ter zee heeft hem, meer dan zijne geboorte (trouwens, dit heeft de Heer CALLENBERG, met de voornaamsten van onze beroemdste Zeeoversten, gemeen gehad) tot de bovengemelde aanzienlijke waardigheid doen opklimmen. Laaten wij eenige zijner bedrijven hier ter nederstellen. In het zeegevecht, omtrent den berg Etna, in ‘t jaar zestien honderd zes-en-zeventig, was hij één der eerste Kapiteinen op het Schip van den Admimiraal DE RUITER, toen die gadelooze Zeeheld de eerste kwetsuur van aanbelang, die hij, den gantschen tijd zijns levens, gehad had, ontving, en waaraan hij, eenige dagen daarna, overleed. CALLENBERG liet niet na, ieder tot zijnen pligt aantespooren; stellende, binnensboords, zodanige orders, omtrent de Officieren, Matroozen en Soldaaten, dat vriend noch vijand merkte, dat de Admiraal gewond was. Ook werd het gevecht, op zijn Smaldeel, met den zelfden moed en dapperheid, gaande gehouden, inzonderheid op zijn eigen Schip. Hij hield zig altoos digtst bij het Schip van den Graave VAN STIJRUM, dat het meest in gevaar was, doordien de vijanden, met agt Schepen, en daar onder twee Schouten bij Nacht, het meest daarop aanhielden. Doch de dapperheid en vlugheid van CALLENBERG, en van andere Bevelhebberen, was zo groot, dat de vijanden hun verlaaten moesten. Het Schip van DE RUITER bleef, daags na den slag nog zee houden.

Na dat zij de Franschen uit het gezicht verlooren hadden, en de wind sterker werd, liep de Vloot naar Saragosse, alwaar de groote DE RUITER, op den negen-en-twintigsten April, overleed. Na verloop van eenige dagen zeilde de Vloot van daar naar Palermo; wordende de Admiraalsvlag gevoerd door DE HAAN, de Vlag van Vice-Admiraal door CALLENBERG, en die van Schout bij Nacht door MIDDELLAND. De Franschen begaven zig wederom in zee, kwamen, den eersten Junij, in ‘t gezicht van Palermo, en, na dat eenigen van hunne Bevelhebbers de ligging der Spaansche en Hollandsche vloot beschouwd hadden, den volgenden dag, op hun af. Met vermaak zagen ze, dat de Spaansche Vice-Admiraal, zonder eenigen wederstand te bieden, zijne kabels kapte, en dat de overige Schepen, zo wel de Spaansche als Hollandsche, in wanorde geraakt waren. Zij bedienden zig wonder wel van dit voordeel, verbrandende eenige Hollandsche Schepen, ‘t Schip de Eendracht, waarin het Lijk van den Admiraal was, liep zelfs groot gevaar; doch de moed van CALLENBERG bezweek niet: hij hield het, meer dan anderhalf uur, uit schietende zelfs zodanig, met muskaten, op de Franschen, dat zij eindelijk afweeken. DE HAAN was in dezen slag gesneuveld; dus voerde CALLENBERG de vlag als Admiraal.

In het jaar zestien honderd negentig, als Vice-Admiraal, op het Schip Westfriesland, in Duins zijnde, ontving hij eenen brief van Koning WILLEM DEN DERDEN, waarbij aan hem het gebied over de vloot, in afweezen van den Luitenant-Admiraal CORNELIS EVERTSEN, opgedragen, en vergund werd, wanneer gemelde Luitenant-Admiraal op de vloot zoude gekomen zijn, de tweede stem en zitting in den Krijgsraad te hebben.

In de maand Junij van dat zelfde jaar, voerde CALLENBERG, bij de vereenigde Engelsche en Hollandsche vloot, het bevel over het eerste Smaldeel, en sloeg, met zijne bijhebbende Schepen, bij Bevevesier, tegen de Franschen; in welken slag hij zig als een man van eer gedroeg, en de Hollandsche vloot uit een oogschijnelijk gevaar redde. In het volgende jaar (zestien honderd een-en-negentig) bevond hij zig, met dezelfde vlootelingen, op het Schip Medenblik, voerende zes-en-tagtig stukken kanon, waarmede hij, benevens negen Hollandsche Schepen en twee Branders, onder zijn bevel staande, naar Spanje gezonden werd. De waardigheid van Vice-Admiraal, voor het Collegie van de Maaze, in de maand Maart van den jaare zestien honderd tweeen-negentig, bekomen hebbende, was hij, met het bovengemelde Schip, in de gecombineerde Engelsche en Hollandsche vloot tegenwoordig, en wel op dien tijd, toen dezelve, onder het opperbevel van den Engelschen Admiraal RUSSEL, in de maand Mei van het gemelde jaar, omtrent Barfleur, door de Franschen aangevallen werd; waarbij, echter, de Hollanders, staande onder bevel van den Luitenant-Admiraal ALMONDE, door de kalmte van den wind, weinig deels aan het gevecht konden krijgen. CALLENBERG voerde, in deze actie, het bevel over dat gedeelte der Hollandsche Schepen, ‘t welk den voortogt had; volgens zijne gewoonte, ontving hij de Franschen zo wel, dat zij spoedig afhielden.

Met het einde van de maand Januarij des jaars zestien honderd vier en-negentig, kwam onze Zeeheld, benevens den Engelschen Admiraal WHELER, met omtrent dertig Oorlogschepen, en een groote vloot Koopvaardijvaarders, die zij naar Italien en de Levant moesten geleiden, te Cadix, vanwaar zij de Baai van Gibraltar aandeeden. Met het begin van de maand Maart wederom in zee gestoken zijnde, werden zij, door eenen vreezelijken storm, verzeld met zulk een zwaar onweder, beloopen, dat de oudste en bevaarendste zeeman, in dien oord, nooit iet dergelijks ontmoet had. De gemelde Admiraal WHELER werd, met zijn Schip van tagtig stukken kanon, en al het volk, uitgezonderd twee Mooren, onder de woedende golven begraaven. CALLENBERG bleef gelukkig bewaard. Met het Schip de Ridderschap, van twee-en-zeventig stukken kanon, vertoefde hij, aan de Spaansche kust, tot de maand Julij; toen ging hij over op het Schip de Beschermer, van negentig stukken kanon, en begaf zig daarmede, benevens zijne bijhebbende Schepen, omtrent de Straat van Gibraltar, bij de zamengevoegde Engelsche en Hollandsche vloot, bestaande uit veertig Engelsche Schepen, onder bevel van den Admiraal RUSSEL, drie-en-twintig Hollandsche en tien Spaansche. Het opperbevel, over alle de Hollandsche Schepen, was onzen Held toevertrouwd. Het oogmerk dezer vloot was, om Barcelona, ‘t welk door de Franschen, te water en te land, belegerd was, te gaan ontzetten, en het overige gedeelte van Kataloniën te behouden; het welk ook gelukkig ten uitvoer gebragt werd.

Voor deze zijne verrichtingen werd CALLENBERG, door de Regeering van Barcelona, beschonken met een zilver verguld Lampet en Schotel, waarop het Stadswapen gedreeven was, benevens twee zilveren fruitschotels. Ook was de Koning van Spanje, over den bijstand der Hollanderen, zo wel voldaan, dat hij den Vice-Admiraal CALLENBERG een diamanten kruis tot een vereering zond.

In de maand November van het volgende jaar, kwam CALLENBERG, benevens den Admiraal RUSSEL, met bijna dertig, zo Hollandsche als Engelsche Schepen, en een menigte Koopvaardijvaarders, in Engeland.

In de maand Junij van den jaare zestien honderd zes-en-negentig, hielp hij, voerende het Schip de Zeven Provintiën, van negentig stukken kanon, met de Engelsche en Hollandsche vloot, eene landing doen op de Fransche kust, bijzonderlijk op de Eilanden Heizant; waarna hij zig, in de maand Julij van ‘t zelfde jaar, met de gemelde vloot, wederom op de Fransche kust vertoonde, en niet een van de minsten was, die de Stad St. Martin, op ‘t Eiland Ré, de uitwerking der bomben deed gevoelen.

In den jaare zestien honderd zeven-en-negentig, werd hij verheeven tot Luitenant-Admiraal voor het Noorderkwartier, en diende, in dien aanzienlijken rang, op het Schip Hollandia. In het jaar zeventien honderd twee, op de meergemelde vereenigde vlooten, waarvan de Engelsche Admiraal ROOKE, en de Hollandsche Admiraal ALMONDE, de Opperbevelhebbers waren, was hij mede tegenwoordig in den vruchtloozen togt naar Cadix; daarna bij de roemruchtige overwinning op Vigos: waar omtrent aanmerkelijk is, dat CALLENBERG, ten zelfden dage, dat de Spaansche vlooten, in de Baai van Vigos, aangevallen en vermeesterd werden, op verzoek van den Admiraal ALMONDE, wegens deszelfs onpasselijkheid, het gebied voerde; als mede, dat door hem zijn stiefzoon BAREND VAN DER POT, Kapitein voor het Collegie op de Maaze, met het Schip Dordrecht, op den vijand afgezonden werd, en hij alleen vier Spaansche Gallioenen veroverde.

Gelukkig werd CALLENBERG, andermaal, behouden, in een ontzachtlijken orkaan, die, in den jaare zeventien honderd drie, op deze kust ontstond. Hij werd, met een vloot Oorlog- en Transportschepen, die men, uit Texel, voor de Maaze verwachtte, op de kusten van Noorwegen gedreeven, vanwaar hij, den eersten Januarij zeventien honderd en vier, te Spithead aankwam, en dus als bewaard werd, om, in dat jaar, den Aartshertog KAREL VAN OOSTENRIJK, toen reeds bekend bij den naam van KAREL DEN DERDEN, Koning van Spanje, naar Portugal overtebrengen; voorts een aanslag op Barcelona te doen, en de Stad Gibraltar te helpen inneemen. Met het Schip, de Albemarle genaamd, voerende vier-en-zestig stukken kanon, en drie honderd vijf-en-zeventig koppen, verlichtte hij, met de gecombineerde Engelsche en Hollandsche vloot, onder het opperbevel van den Admiraal ROOKE, het eerstgemelde, in de maand Maart, en kwam, den zeventien van die maand, met de groote vloot, op de rivier van Lisben, alwaar Koning KAREL aan land trad, en de troupen ontscheepte. In de maand Mei geschiedde de aanslag op Barcelona; wordende, op den dertigsten, met zestien honderd man; onder bevel van den Prins van HESSEN DARMSTAD, de landing gedaan, en gedekt met agt Schepen en drie bombardeergaljooten, welke, ’s daags daaraan, hunne bomben en carassen wierpen.

Doch, alzo de Stad te wel bezet was, werd het volk, den eersten Junij, wederom ingescheept. Het derde, naamlijk het inneemen van Gibraltar, werd ondernomen op den eersten Julij. Bijna twee duizend Zeesoldaaten, aan land gezet zijnde, rukten aan, tot op den afstand van een kanonschoot van de Stad, alwaar de gemelde Prins bij hen kwam, en Gibraltar, door een brief, deed opeisschen. Intusschen waren de Schepen digter onder de Stad gebragt, en begonnen, den dertienden, na bekomene weigering van overgaave, hunne bomben te werpen, terwijl de Engelschen de Sterkte aan de haven, bezuiden de Stad, beklommen. Den vierden kwamen ’er Gijzelaars, en de Stad werd, bij verdrag, overgegeeven. Den zesden kwam de Prins van HESSEN DARMSTAD aan boord van den Admiraal CALLENBERG, om hem, uit naam van den Koning, te bedanken, voor den beweezen dienst. Voorts zeilde de vloot, den twaalfden, naar de Barbarijsche Kust. CALLENBERG ontving daarna eenen eigenhandigen brief van den Koning, van dezen inhoud.

Cher Chevalier Amirall

Comme c'est avec plaisfir que je viens d'entendre la prise de la ville & du havre de Gibralter, je vous conteste par la present la grande satisfaction, que vous m’avez donné en cette occasion par le grand zele, que vous avez fait paroitre pour le bien de la cause commune & des mes interets particuliers. J'en aurai toujours une reconnoissiance proportionée a votre merite, que vous avez acquis dans cette heureuse entreprise, & pendant que je desire que je attends encore avant l'accomplissement de la Campagne d'entendre plusieurs dautres agréables nouvelles de votre bonne conduite & de la valeur de vos Officiers & gens de Marine a la gloire des Etats Generaux vôtres Maittrès & de vous en propre, je vous assure de la benne affection & de l’estime que je garde constamment pour votre personne.

a Pombal ce 25me Août 1704.

CHARLES.

Na deze verrichting geraakte CALLENBERG, met de achterhoede van de vloot, bestaande uit twaalf Hollandsche Schepen, op den vier-en-twintigsten van de gemelde maand Julij, omtrent Mallaga, slaags, met de Fransche vloot, waarin het Schip de Albemarle twintig dooden en vijf-en-veertig gekwetsten bekwam, en zodanig doornageld werd, dat het buiten staat was, de vlag te kunnen voeren. Hierom ging CALLENBERG, voor eenigen tijd, over op het Schip Katwijk, gevoerd bij den Kapitein SCHRIJVER. De Voorzienigheid spaarde hier door, van nieuws, op eene zonderlinge wijze, zijn leven: vermits het gemelde Schip Albemarle, op den middag van den zeven-en-twintigsten, door eigen kruid aangestoken, in de lucht sprong, waarvan slechts negen Matroozen, door den Commandeur ROMBOUTS, wien de post op het Schip was toebetrouwd, opgevischt werden. De Admiraal leed daarbij, in zijne goederen, groote schade; doch, ‘t geen hem, voor zijn persoon, het meeste speet, was, het verlies zijner dagregisters.

Eindelijk, na zo veele gevaaren doorgestaan, en zo veele blijken van dapperheid gegeeven te hebben, werd CALLENBERG, ter belooninge zijner getrouwheid, door H. H. M. de Staaten Generaal, op den veertienden Februarij des jaars zeventien honderd negen, in plaatse van den Heere PHILIPS VAN ALMONDE, als Luitenant-Admiraal, voor het Ed. Mog. Collegie ter Admiraliteit resideerende te Amsteldam, aangesteld, en, den negentienden Februarij zeventien honderd elf, in den zelfden rang, voor het Collegie op de Maaze; waarna hij te Vlaardingen zijne dagen in vrede heeft doorgebragt.

Hij bekleedde aldaar de aanzienlijkste posten van regeering; zijnde hij, in zestien honderd agt-en-zeventig, Vroedschap geworden. Ook heeft hij ’er, meer dan eens, de Burgemeesterlijke waardigheid bekleed. Van deze ampten werd hij, op zijn verzoek, in het jaar zeventien honderd elf, zo om ’s Lands dienst, als om zijne klimmende jaaren, ontslagen. Hij stierf, op den agtsten van de maand October des jaars zeventien honderd twee-en-twintig, en werd in gemelde Stad begraven. Zijn wapen, versierd met een gouden scheepskroon, is, boven zijn grafkelder, in de Kerk aldaar, nog heden te zien.

CALLENBERG had ten huwelijk gehad LUCRETIA BOSCH, Pieters dochter, die eerst ten man gehad had GIJSBERT VAN DER POT, Kapitein, of Schipper, van een Vlaardinger koopvaardijschip. Onze Held liet na drie dochters: REBECCA, gehuwd met ANTHONIJ BAARTMANS, dien zij een zoon baarde, Mr. GERRARD CALLENBERG BAARTMANS, in zijn leven Ordinaris Raad in de Kamer van Justitie van Vianen en Ameide, midsgaders Dijkgraaf en Penningmeester van de Landen van Vianen, en eene dochter, HESTER ADRIANA CALLENBERG BAARTMANS, die gehuwd is geweest met JACOBUS DE GROOT, Predikant te Utrecht. De twee andere dochters van den Admiraal, ADRIANA en GEERTRUI, zijn ongehuwd gestorven.

’s Mans albeeldzel is tweemaal in prent gebragt: het groote door P. TANJÉ, naar de tekening van A. SCHOUMAN, vervaardigd naar het origineele schilderij van den ouden VOLLEVEN; en het kleine door J. HOUBRAKEN.

Zie Leven van de Ruiter. Beschrijving van Vlaardingen, enz.

< >