Heer in Westhoven, derde zoon van JOHAN, voor gemeld, werd in den jaare 1621 geboren, was 1651 Schepen, vervolgens Raad, en meermaalen Burgemeester zijner geboortestad Middelburg, en is ook, wegens die Stad, Gecommitteerde in de Staaten van Walcheren geweest. Boven dien heeft hij de volgende hoog aanzienlijke commissiën van Staat bekleed.
In het jaar 1656 werd hij, bij de Staaten van Zeeland, verkoozen tot het bekleeden van de commissie bij de Chambre demie-Partie te Mechelen.
In het jaar 1665 was hij één der drie Gemagtigden, die met volmagt over de Nederlandsche Vloot werden gesteld.
In 1667 werd hij, met den Heere MEERMAN, als Extraordinaris Ambassadeur, naar Engeland gezonden. Op den derden dag na hunne plechtige inhaaling hadden zij gehoor bij den Koning, in tegenwoordigheid der Koninginne, verzoekende (na algemeene gelukwenschinge over den vrede), vernieuwing van de oude eenigheid.
In 1668 werd BOREEL tot Ordinaris Ambassadeur in dat Rijk aangesteld, welken post hij bekleedde tot 1672. Men sloeg, in het zelfde jaar 1672, andermaal het oog op hem, om hem de voorige commissie op ’s Lands Vloot te doen hervatten; dan zijn dood verhinderde de uitvoering daar van. Hij was nooit gehuwd geweest, en is gestorven den 30sten Maart 1673, en te Middelburg begraven.
Zie Geslacht-Tafel. WICKEFORT. BRANDT, Leven van de Ruiter. AITZEMA, III. Deel. Notulen van Zeeland, 23 Maart 1656.