Volgens PLUTARCHUS was het reeds bij de Grieken eene gewoone plegtigheid, die ook, nog in verscheidene steden van de Nederlandsche Provintiën in gebruik is, op den keurdag, door het trekken van witte en zwarte boonen, de Magistraatsverkiezing te doen. In Groningen neemt men, onder de vier-en-twintig boonen, vijf zwarte; die in een hoed omgehutzeld zijnde, gaat men aan het trekken; die de vijf zwarte Boonen trekken, worden voor de verkozenen gehouden.
Aldaar geschied zulks op den 8sten Februarij, en op den volgenden dag verkiezen de vijf Meentlieden agt nieuwe Raadsheeren.Om nog andere voorbeelden bij te brengen, kiezen wij Rotterdam, alwaar vier-en-twintig Boonen, en daaronder mede vijf zwarte, in een pot gedaan worden; zij, die de zwarte trekken, hebben dat jaar de stem tot de nominatie der regeeringe. Bijna op dezelfde wijze geschiedt zulks te Middelburg. Te Deventer neemt men negen witte en drie zwarte Boonen; doch aldaar kunnen ook, in dat jaar, die de zwarte getrokken hebben, tot Magistraatspersoonen verkoozen worden. Te Zwolle kiest men twaalf persoonen, uit een getal van agt-en-veertig, die door Boonen getrokken zijn. Te Hoorn moeten op den gewoonen verkiesdag (goede Vrijdag) de Boonlieden, volgens privilegie van Hertog JAN VAN BEIJEREN aan die stad verleend, en inhoudende dat alle Burgers, die tien pond schot hebben en daar boven, of die tot twee honderd vijftig Nobelen gegoed zijn, of daar boven, ter lote, of, zo als men nu zegt, te Boon gaan; doch hierin is naderhand verandering gekomen, om dat veelen wel goeds genoeg, maar geen de minste bekwaamheid hadden. Dus wordt nu, met toestemminge van de Ingezetenen, aan het oordeel van de Vroedschap gelaten, wie van de geenen, die gegoed genoeg zijn, te Boon zullen gaan.
De Boonlieden op den gemelden keurdag, door een Stads Bode opgeroepen zijnde, gaan een voor een om het Choor, voorbij Schout en Burgemeesteren, die dan het getal opneemen van hun, die op de verkiezing verschijnen, waarna ’er zo veele witte boonen, en daaronder negen zwarte in een zak gedaan worden. Dit en de predikatie in de Groote Kerk verricht zijnde, gaan de Boonlieden nog eens om het Choor, en komen bij den Oud-Burgemeester, die intusschen in het midden van het Choor, op een verheven gestoelte, is gaan zitten, met den Schout aan zijne rechterhand. Dan trekken zij, in het bijzijn van de aanschouwers, ieder één Boon uit het zakje, dat door den Oud-Burgemeester vast gehouden wordt. Zij, die de witte Boonen trekken, vertoonen die en gaan tevens af; de negen, welke zwarte trekken, blijven, als zijnde de Verkiezers voor dat jaar. Vervolgens worden zij door den Schout geleid in de kamer van de Consistorie, alwaar zij, volgens de oude gewoonte, beëdigd worden, en van waar zij niet mogen scheiden, voor zij vier mannen tot Burgemeesteren (te weten drie Nieuwen, en één uit de Ouden, van de drie, die het jaar te vooren waren aangekomen), en een-en-twintig anderen, waaruit de Schout ’er zeven moet kjezen tot Schepenen, verkoozen hebben.
Onder de Boonlieden geschied de verkiezing altoos bij de meeste stemmen, hebbende zij de magt om uit het gantsche lichaam van de burgerije te kiezen, wie zij willen, zonder aan Vroedschappen, of andere waardigheden gebonden te zijn. Alleenlijk mogen zij geen vader en zoon, geen broeders noch andere nabestaanden op éénen tijd, tot een en het zelfde ampt kiezen, en ook niet iemand, die geen drie jaaren Burger geweest is. Deze verkiezing geschiedt met groote plegtigheid.
Nadat de negen zwarte boonen, zo als gezegd is, getrokken zijn, gaat de Hoofd-Officier met den Keurman, dat is, die den eersten zwarten boon heeft, aan zijn linkerhand, gevolgd door de agt andere persoonen, paar aan paar, naar den rang der trekkinge, daarna de stads Secretaris, gevolgd door twee stads Boden en vier Hellebardiers, uit het Choor naar de Consistoriekamer. Zij daar binnen zijnde, wordt de deur geslooten, en voor dezelve, door de Boden en de Hellebardiers, de wacht gehouden. Daarna gaan de Schout en de Keurmannen, ieder naar zijnen rang, kringswijze naast elkander staan, waarop de Heer Hoofd-Schout een aanspraak doet aan alle de Keurmannen, hun voorhoudende dat zij aldaar bijeengekomen zijn, om, volgens stads voorrechten, nieuwe Regenten voor het volgende jaar te verkiezen; vermaanende hun om daarin volgens eed en pligt te handelen: waarop, door den Secretaris, het formulier van den eed wordt voorgeleezen, die daarop in handen van den Schout word afgelegd, door hun, die denzelven voorheen nog niet gedaan hebben.
De eed met opene deuren gedaan zijnde, worden dezelve weder gesloten; en na dat de Schout vertrokken is, plaatsen de Keurmannen zig aan een langwerpige met groen laken bekleedde tafel, naar den rang der trekking; de President of eerste trekker aan het boveneinde van dezelve, en de Secretaris aan het andere einde tegen over hem, die alsdan het formuliergebed opleest. Voorts geeft de President met een korte aanspraak kennis van het oogmerk dezer vergaderinge, en vraagt daarop aan die hem volgt, wie hij uit de Burgemeesteren voorstelt, om in het aanstaande jaar President Burgemeester te zijn? waarop deze vraagende antwoord, wien gelieft de Heer President voortestellen? die dan weder zegt: lk stelle voor tot President Burgemeester voor het volgende jaar, den Heer N. N.
De tweede Boontrekker dan gevraagd zijnde, zegt, zo die persoon hem behaage: Ik denzelfden, schoon hij anders volkomene vrijheid heeft, om een ander Heer uit de afgaande Burgemeesteren voortestellen; dit heeft ook plaats bij de zeven volgenden, wordende hij, die de meeste stemmen heeft, tot President verkoozen, dat door den Secretaris tevens wordt aangetekend. Even zo gaat het met het verkiezen der drie andere Heeren Burgemeesteren, uitgenomen dat bij de kiezing van den derden Burgemeester de derde Keurman eerst gevraagd wordt, en bij den vierden, de vierde Keurman.
Dit gedaan zijnde, schrijft de Secretaris eenen brief aan de Heeren Burgemeesteren, die door den Stads Bode naar ’t huis van eenen dier Heeren, alwaar zij zig dan alle vier bevinden, gebragt wordt, wordende Hun Ed. Gr. Achtb. daarin bekend gemaakt, wie tot Burgemeesteren voor dat jaar verkoozen zijn. Dezen doen, met eenen Stads Bode, de verkoozene Heeren daarvan terstond kennis geeven, die zig dan ogenbliklijk naar het Stadhuis begeeven, alwaar zij, door de afgaanden, met alle plegtigheid ontvangen worden, en den eed in handen van den afgaanden President Burgemeester afleggen.
Bijna dezelfde gebruiken worden door de Keurmannen in acht genomen, tot het maken van de Nominatie van Schepenen. Geduurende dat geheele jaar behouden de Boonlieden die waardigheid; en wanneer ’er, in dien tijd, één der regeerende Burgemeesteren komt te overlijden, vergaderen zij wederom in de Consistorie, en kiezen eenen anderen in zijne plaatse. Komt ’er één of meer van de Keurmannen te sterven, dan gaan zij weder te Boon, gelijk voorheen gezegd is; wordende als dan zo veele zwarte Boonen in de zak gedaan, als ’er Keurmannen gestorven zijn.
Wanneer wij tot de beschrijvinge van Hoorn gekomen zijn, zullen, in de Geschiedenissen van die stad, eenige merkwaardige gebeurtenissen, in 1607, 1619, enz. voorkomen, hierop betrekking hebbende, gelijk ook op meer andere plaatsen.
Zie VAN DER HOUVE, Handvest Chronijk. J. DE LAAT, Beschrijving van de Nederlandsche Republiek. VELIUS, Chronijk van Hoorn. SMITS, Schatkamer, enz.