of, gelijk anderen schrijven, BENTINCK, ook BENTANG, een oud en vermaard Geslacht in ‘t Hertogdom Gelder, en het Landschap van Overijssel. In de veertiende Eeuw was het reeds in groot aanzien, en, gelijk ook in ‘t vervolg van tijd, en nog tegenwoordig, beleend met aanzienlijke Goederen en Heerlijkheden, onder anderen met die van Berinkhuizen, Aller, ‘t Loo, Westerhof, de Tienden in Engeland, Werkeren, Diepenheim, Schoonheten, ten Velde, enz.
Onder dit Geslacht hebben, van vroeg af, uitgemunt, Mannen, die onder de eerste Voorstanders der Edele Vrijheid moeten geteld worden; Mannen, die de voortreffelijkste ampten en waardigheden, zo in Staats- als Stads-regeering, bekleed, en niet minder in Krijgsbedieningen uitgemunt hebben, zo als op de GESLACHT TAFELS kan gezien worden.
A. ALEXANDER BENTINK. Deeze was het, die, nevens GILIS PIEK en JOACHIM LIERIE, als Gemagtigden van de Provintie Gelderland, de Unie van Utrecht aannamen en ondertekenden. Zie BOR, XIII. Boek, fol. 90. Colom 1. N. BONDT, Historie van de Unie, in ‘t Eerste Deel van p. p., bl. 23. Deeze ALEXANDER BENTINK komt ook voor, als de ondertekenaar van het Renversaal der nader Unie. VAN DEN SPIEGEL, Bundel van onuitgegeevene Stukken van 5 en 6 Maart 1579, bl. 295. Zie van hem de Geslacht-Tafel, Colom 7.
B. HENRIK BENTINK, was de derde Zoon van ALEXANDER BENTINK en van JOHANNA VAN ZUILEN, (zie de Geslacht-Tafel, Colom 6). De Heer J. TE WATER en anderen, noemen hem Drossaard van Woudrichem en Kuilenborg, en meenen dat zijne Huwelijksvermaagschapping met den Huize van Kuilenborg hem nadere gelegenheid gegeeven heeft, om zig bij de Edele Bondgenooten (1566) te voegen. Ook bekleedde hij het Ampt van Dijkgraaf des lands van Altena, waarvan hij in 1571 afstand deed; wordende daarin, op last van ALBA, door PIETER VAN CLOOTWIJK opgevolgd. Zie Sententien van Alba, bl. 433 en 4844. Historie van ‘t Verbond der Edelen, II. Stuk, bl. 191.
E. JAN WILLEM BENTINK, wiens ouders op de tweede Tafel, Colom 9, gemeld staan, begaf zig, al vroeg, als Paadje, in dienst van Prinse WILLEM DEN DERDEN, en werd, kort daarna, door den zelven tot Kamerjonker verhoogd. In het Jaar 1675, won hij, door een bedrijf, dat zo wel zijnen moed, als zijne liefde en rouwe voor den Prins te kennen gaf, de hoogste achting, welke die Vorst immer aan iemand zijner gunstelingen betoond heeft.
De Ridder TEMPLE verhaalt, tot BENTINK’S lof, dat hij Drossaard van Lingen, en Kamerheer van gemelde zijne Hoogheid was; dat hij, geduurende de Kinderziekte van den Prins, zig dag en nacht aan deszelfs bedde bevond, Hem alles, wat hij begeerde, met eigen hand toediende, en wel met zulk eene onvermoeidheid en veronachtzaming van zig zelven, dat de Prins naderhand verklaarde, niet te weeten, of BENTINK geslaapen of gewaakt had; maar wel, dat hij, in zestien etmaalen, niet geroepen had, of hij was terstond door dien getrouwen Dienaar beantwoord geworden.
Naauwlijks was de Prins hersteld, of BENTINK, die zig, om uitterusten, huiswaards begeeven had, werd allerfelst door dezelfde ziekte aangetast, zo dat zijn leven groot gevaar liep. Pas hersteld zijnde, was de raad van den Prins zelven niet magtig, hem te bewegen, om den Veldtogt niet bij te woonen. De Heer BENTINK, de Heerlijkheid Drummelen, en daarna die van Rhoon verkregen hebbende, werd, door den Prins, in 1667, in de Orde der Ridderschap van Holland, zelfs vóór den Heer van VOORSCHOOTEN, beschreven. Ook hield Hij hem als zijn geheimsten Vertrouweling en eersten Minister; waarvan de blijken te zien zijn, in zijne afzending naar Engeland in 1677 en 1685; in de onderhandelingen, die hem toevertrouwd werden in 1688, zo met de Heeren van Amsteldam</i>, den Keurvorst van Brandenburg, de Hertogen van Lunenburg, Zelle en Wurtenburg, als met den Landgraave van Hessen, wegens het groot ontwerp van den overtogt naar Engeland, waarin hij allergelukkigst slaagde.
Niet minder ijverig toonde hij zig in zijne handelingen met de Engelschen, zelfs na dat Prins WILLEM; aldaar geland was. Zijne Hoogheid Koning geworden zijnde, werd BENTINK, op den 9den April 1689, tot Pair van ‘t Rijk verkoozen, en met de Tijtels van Graaf van Portland, Vicomte van Woodstok, in het Graafschap van Oxford, en Baron van Cirencenster beschonken; zijnde hij, reeds het Jaar te vooren, tot eersten Edelman van ‘s Konings Kleer- en Bedkamer benoemd. In het Jaar 1690 werd de Heer BENTINK, door Koning WILLEM, naar Holland afgevaardigd, om, als Lid der Ridderschap, zitting in hun Ed. Gr. Mog. Vergadering te neemen; waarover, ten dien tijde, door den tegenstand van Amsteldam, groote oneenigheden ontstonden, die vergezeld gingen met verschillen, ontstaan over het zenden der Nominatien van Schepenen; welke verschillen, na verloop van eenigen tijd, beslist werden; waarop BENTINK, kort daarna, naar Engeland wederkeerde. Schoon deeze Heer een zo dapper Krijgsman als ervaaren Staatsman was, werd hij, echter, door het belang, dat de Koning in hem stelde, meest in de laatstgenoemde hoedanigheid gebruikt.
De Engelsche Geschiedschrijver BURNET weidt breed uit in den lof, dien BENTINK, door zijne getrouwheid aan zijnen Vorst, verworven heeft, gaande dezelve zo verre, dat de Koning die naauwlijks wist te vergelden. Dezelfde Schrijver geeft ook niet onduister te kennen, dat BENTINK het was, die, door eene hem aanbevolene Briefwisseling, met den Marschalk DE BOUFFLERS, den grond tot den Rijswijkschen Vrede gelegd had. Na het sluiten van dien Vrede, werd hij, als Ambassadeur, naar ‘t Hof van Frankrijk gezonden, alwaar hij verscheen met al den luister en pracht, waarmede zig ooit Afgezant vertoond had; beloopende de kosten daarvan, in den tijd van vijf Maanden, agtmaal honderdduizend Hollandsche Guldens. Doch voor deeze somme werd de achting voor Koning JACOBUS, aan het Fransche Hof, genoegzaam geheel vernietigd, en die voor Koning WILLIAM bij veelen gevestigd.
BENTINK had, in ‘t Jaar 1700, grootlijks zijn aandeel in het sluiten van ‘t Tractaat van Partage, wegens de Spaansche Monarchie; waaruit de Nijd, in ‘t volgende Jaar, eenige gronden van beschuldiging meende te kunnen trekken; doch BENTINK wist, zonder veele omwegen, zijne handelingen zo duidelijk aan den dag te leggen, dat dezelve spoedig verstomde.
Koning WILLEM, in ‘t Jaar 1702, overleden zijnde, verliet BENTINK kort daarop het Hof, en begaf zig op zijn Landgoed Bulstrode, in Burkshire, alwaar hij, den 4den November 1709, in den ouderdom van 64 Jaaren, overleed, nalaatende de Kinderen, op de Geslacht-Tafel gemeld.
Zie van hem breeder D’AVAUX; BURNET; Vaderl. Historie, XIV. XV. en XVI. Deel, enz.
F. WILLEM BENTINCK, Heer van Rhoon en Pendrecht, beschreven in de Orde der Ridderschap van Holland, Deeze, zo ik mij niet bedriege, is de Zoon van JAN WILLEM BENTINK, of het derde Kind van deszelfs tweede Bed. (Zie de tweede Geslacht-Tafel, Colom 9). Een Man, die, door de groote Staatsverandering, in ‘t Jaar 1747 en 1748, zeer berucht geworden is, en van wien men aangetekend vindt, dat hij de eerste was, die Prinse WILLEM DEN VIERDEN kennis gaf van zijne verheffing tot de Stadhouderlijke waardigheid.
Bij de inleiding van den Prins in den Raad van Staaten deed hij eene aanspraak, die toen veel geruchts maakte, en waarover de Franschen zig zeer gebelgd hielden, bijzonderlijk over de uitdrukking, daarin voorkomende, van eenen heerschzuchtigen en trouwloozen nabuur, die met de goede trouw, en met de plegtigst bezwoorene verdragen, openhaar den spot dreef. Waarvan, zo men wil, de Heer BENTINCK zig zou verschoond hebben, met te zeggen, dat hij geoordeeld had, bij zulk een plegtige gelegenheid, dus te moeten spreeken, om het Volk te overtuigen, dat hij geen aanhangeling van Frankrijk was; een hoon, die veele braave Regenten, in dien tijd, werd aangewreeven. In dat zelfde Jaar werd de Graaf, als der Staaten Gezant, naar Engeland gezonden, en sloot aldaar eene overeenkomst, ten opzichte van den Veldtogt voor het volgende Jaar, waar in hij een der Afgevaardigden was tot de Vredehandeling te Aken.
Ook bediende de Prins Stadhouder zig van hem, om, ware het mogelijk, de ontruste gemoederen binnen Amsteldam tot bedaaren te brengen; dan hierin verrichtte hij niets anders, dan dat hem te kennen gegeeven werd, dat men de belangen aan den Prins verblijven wilde, zo als de Regeering reeds bij Missive aan Zijne Hoogheid had te kennen gegeeven. BENTINCK overleed den 22sten December 1759.
Zie Vaderlandsche Historie, XX. Deel. MILOT, Algemeene Waereldlijke Geschiedenissen, X. Deel, bl. 81 en 82. Nederl. Jaarboeken.
G. WOLTER JAN GERRIT, Baron Bentinck, Schout bij Nacht Extraordinair van Holland en West-Friesland, resorteerende onder het Edel Mog. Collegie ter Admiraliteit van Amsteldam, en Adjudant Generaal van zijne Doorl. Hoogheid WILLEM DEN VIJFDEN, als Admiraal Generaal. Op de Geslacht-Tafel, No. III, Colom 7, hebben wij gezien dat hij de derde Zoon was van BEREND HENRIK BENTINCK, en van Vrouwe BONNE ELISABETH JURRIANA DU TERTRE, geboren in ‘t Jaar 1745.
Naauwlijks had hij den ouderdom van dertien Jaaren bereikt, of hij begaf zig in ‘s Lands Zeedienst, en deed, in 1758, zijnen eersten togt, als Kadet of Adelborst, onder het bevel van den Wel Ed. Gestr. Heer Kapitein COETSE, met wien hij nog verscheidene togten gedaan, en zig zodanig gedragen heeft, dat hij niet alleen van groot en klein bemind en geacht, maar ook, om zijne bekwaamheid, tot den rang van Kapitein bevorderd werd. In deeze hoedanigheid werd hem het bevel op het Schip de Batavier aanbetrouwd, waar mede hij, benevens andere Zeehelden, onder het bevel van den Wel Ed. Gestrengen Heer JAN ARNOLD ZOUTMAN, als Schout bij Nacht, ter vervulling van den wensch van alle oprechte Nederlanders, ter redding van de geschondene eer der Natie, en ter beteugeling van onzen zo trotschen Vijand, als ongetrouwen Bondgenoot, op den 9den Julij des Jaars 1781, in Zee liep, sterk zijnde vijf Schepen van Oorlog, twee Fregatten, en nog een kleiner gewapend Vaartuig.
Men bleef, tot het einde der gemelde Maand, in Zee kruissen, om en bij den Hollandschen Wal, met oogmerk om zig met de uit Zeeland en de Maas komende Schepen te vereenigen. Doch deeze te vergeefsch gewacht wordende, keerde het gemelde Escader naar ‘t Vlie te rug, werpende voor het gat van de Haven, de Hollepoort genaamd, op den eersten van de maand Augustus, het Anker. Op dien zelfden morgen, ten negen uuren, vereenigden zig aldaar met hun nog één Schip van Oorlog, vier Fregatten, en drie kleine gewapende Vaartuigen. De Vloot was dus in alles sterk zestien Zeilen, die, benevens zeventig Koopvaardijvaarders, welke zij onder hunne bescherming namen, op den zelfden dag, uit het Vlie zeilden. Vier dagen in Zee geweest zijnde, ontdekte de Kotter d'Ajax, die gevoerd werd door den Graaf VAN WELDEREN, een groote Vloot, gedekt door den Engelschen Vlootvoogd PARKER.
Wat, op deeze ontdekking, door de onzen, verricht werd, kan men zien uit het volgend Raport, van den Schout bij Nacht J. A. ZOUTMAN aan Zijne Doorl. Hoogheid, als Admiraal Generaal, gezonden met den Heer Graave VAN WELDEREN, gedagtekend 10 Augustus 1781.
„Op Zondag den 5den Augustus, ‘s morgens met den dag, tusschen drie en vier uuren, zagen wij een groot getal vreemde Scheepen in het N. N. O. van ons, maakten ons in alles gereed en slagvaardig: De wind was Noord-Oost met een Bramzeils koelte, laagen om de Noord-West, deeden het Sein van rangeeren in linie van Bataille agter den anderen op de distantie van een Kabel lengte, en voor den Kapitein van Rijneveld, om zig met het Convooij te verweideren: De Cotter de Ajax, gecommandeerd door den Graave van Welderen, kwam ondertusschen raport brengen, dat de Vloot die wij zagen, een Vijandelijk Convooij was, dat den 26sten passato uit de Zond was gezeild, onder geleide van elf Engelsche Oorlogschepen en vier Cotters; om zeven uuren toonden gemelde Engelsche Oorlogschepen haare Engelsche Vlaggen, waaronder een Vice-Admiraal was, en kwamen na ons afhouden, blijvende haar Convooij in de Wind ophangen.”
„Ik liet het Sein van wenden doen, en dus kwamen wij gerangeerd in linie van Bataille te liggen O. en O. Z. O. en lieten onze Koopvaarders om de West afzakken: Zagen agt Engelsche Oorlogschepen, die in linie op ons afkwamen houden, voor Scheepen van 60, 70, 90 en een van 40 stukken aan; om agt uuren de Engelsche Vice-Admiraal mij dwars te loefwaarts zijnde, draaide met ons heen begon de Bataille, op welk moment wij van weerkanten heevig vuur maakten, en de geheele linie geëngageerd raakte; bestaande onze linie uit de Scheepen den Erfprins, den Admiraal-Generaal, de Argo, de Batavier, den Admiraal de Ruiter, de Admiraal Piet Hein en Holland; wordende ik zeer sterk door twee Scheepen assidu beschooten.”
„Het gevecht duurde tot half twaalf uuren in de voordemiddag, en was zeer sterk en bloedig; als wanneer mijn Schip en onze andere Scheepen zeer ontramponeerd raakten en schaade hadden gekreegen, zo dat niet langer konde manoeuvreeren, en de Engelsche Vice-Admiraal moet ook zijn portie gekreegen hebben; want stak als toen bij den wind op, om de Oost, en om twaalf uuren haalden wij het Sein van engageeren neer, en hielden af om de West, om onze schaden en Scheepen, zo veel mooglijk te herstellen; zijnde alles bitterlijk beschadigd, in een zo lang geduurd hebbende continueel vuur en gevegt. Wij zagen ook, dat de Engelsche Vice-Admiraal om half een uuren met zijne Scheepen om de Noordwest wendde, en te drijven lagen om zijne schade mede te herstellen; onder gemelde Scheepen zagen wij het Driedeks Schip zijne groote Steng over boord vallen.”
„Wij stonden dien middag met ons bestek op de Noorderbreedte van 55, 56. volgens dien den hoek van ter Neus in Noorwegen N. N. O., een derde Noord, 30 mijlen van ons.”
„Deeden ook, vermits alle Oorlogscheepen buiten staat van defensie waren geraakt, het Sein voor het Convooij met de Fregatten Medenblik en Venus om te ontvlugten; en zig na de omstandigheden van ‘t gevaar te redden, om niet genomen te worden, of in ‘s Vijand handen te vallen. In het afhouden raakte de Batavier, die met zijn Fokke-Raa in het hol lag en zijn Kruissteng verlooren had, omtrent aan boord; zijn Officier riep ons toe, dat zijn Kapitein gekwetst was, en het Schip zo gehavend, dat men het zelve niet kon regeeren. Zond een van de Fregatten, of wel twee om het zelve te assisteeren, en des noods te sleepen; doch eer dezelve nog bij de Batavier, die in onmagt had geleegen, kwamen, raakte hij voor den wind om en kwam bij ons.”
„De Kapitein Kinsbergen zond een Chaloup met den Kapitein Abrezon, waar by was de Kapitein Staring, om raport te doen, dat deerlijk gehavend waren; ik hebbe hun gezegd, dat zo dra wij ons maar eenigzins hadden gered, dat wij de Scheepen konden regeeren, ik Sein zoude doen van opduwen om binnen te komen; de Kapitein Dedel deed Sein van zwaare schaade; de Kapitein van Braam van ongemak: Seinde het Fregat de Zephir van agter om, die mij raporteerde, dat den Kapitein van Braam gesproken en dezelve eenige grondschooten hadde; ik detacheerde dezelve direct om zo aan den Kapitein van Braam als Dedel alle mogelijke hulpe en assistentie te doen.”
„Ondertusschen deed de Kapitein Dedel verscheide noodschooten, en stelde cours aan de Zuid na de Hollandsche Kust. Ik Seinde den Kapitein van Woensel om te spreeken, en detacheerde hem na den Kapitein Dedel, om denzelven te assisteeren en bij hem te blijven en een Haven te zoeken; om vier à vijf uuren deede het Sein van op te duwen, waar op alle de bij ons zijnde Scheepen, na den Kapitein Kinsbergen het Sein gerepeteerd te hebben, zo goed als konden afdraaiden, met die Zeilen die zij konden gebruiken. Praaide den Kapitein Braak, die ons toeriep dat verscheide grondschooten hadde gehad, en veel water in gekreegen; doch dat het bij de Pompen merkelijk minderde; des avonds zagen wij, dat alle Scheepen met ons heen lagen; de Admiraal de Ruiter heeft veel Gekwetsten en Dooden, en zo wel als alle de Scheepen aan Romp, Rondhouten, loopend en staande Wand beschaadigd; zo dat hoope de geleegenheid ons zal begunstigen onder Gods Zeegen, een Haven van de Republiek te kunnen bereiken.”
„Zende deezen af met den Heer Kapitein Graave van Welderen, die uwe Doorl. Hoogheid in persoon ampeler van alles rapport zal kunnen doen.”
„Ik hebbe de eere mij in de hooge gunstige Protectie van Uwe Doorl. Hoogheid aan te beveelen, terwijl met eerbied de eere hebbe mij te mogen noemen,
Doorlugtige Hooggebooren Vorst en Heer
(Onderstond)
Uwe Doorlugtige Hoogheid Onderdanige en Gehoorzaame Dienaar
(Geteekend)
J. A. ZOUTMAN.
In ‘s Lands Schip den Admiraal de Ruiter, zeilende in de Noordzee, den 7 Augustus 1781. Kijkduin Z. ten O. 18 Mijlen van ons.
„NOTA. Op alle de Scheepen hebben de Officieren en het Volk een onophoudelijke Courage betoond, en als Leeuwen gevogten, zo wel als op mijn eigen Schip, daar ten alleruiterste content van ben geweest, in zo ver toe nog toe ben geinformeerd.”
De Linie van Gevecht, zo als dezelve, op order van Zijn Wel Ed. Gestrenge, geformeerd was, kan men zien uit het tegenovergestelde Plan; doch daarbij gelieve men aantemerken, dat de menigte van het geschut der Engelschen op het gemelde Plan gesteld is, naar hunne eigene opgave. De meerderheid, boven dat der Hollanderen, kan men zien uit deeze volgende Missive, geschreeven aan boord van ‘s Lands Oorlogschip de Admiraal Generaal, gecommandeerd wordende door den toenmaligen Wel Ed. Gestr. Heer Kapitein JAN HENDRIK KINSBERGEN.
„Scheepsmagt der Engelschen, welke geslaagen hebben:
Een Schip van 94 Stukken.
De Vice-Admiraal Parker 84
Drie Scheepen, ieder a 74
Twee van 60
Een van 44
„Boven Winds laagen:
Een schip van 54 Stukken
Drie a vier Fregatten 36
En eenige Cotters van 18, 20 a 24
„Scheepsmagt der Hollanders, zo als dezelve in Linie van Batailie laagen en geslaagen hebben:
Capt. BRAAK 54 Stukken
KINSBERGEN 76
STAARINGH 40
BENTINCK 54
S. B. N. ZOUTMAN 68
W. VAN BRAAM 54
DEEDEL 68
„Buiten de Linie en tot dekking van ‘t Convooi, laagen de volgende:
Capt. DEKKER, Bellona 54 Stukken
WIERTZ, Zephir 36
MULDER, Dolphijn 24
WELDEREN,Ajax 24
v. WOENSEL, Amphitrite 36
BOURITIUS, Eensgezindheid 36
REGTEREN, Venus 24
BOTGER, de Zwaluw
STUTGER, de Spion
„De Engelsche Vice-Admiraal begon het gevegt tegen den S. B. Nagt. Een Schip van 44 stukken, tegens d’Argo; en een van 74 stukken, tegens den Admiraal Generaal; welke laatstgenoemde een weinig tijds naast dezelve geleegen hebbende, zijne Zeilen bijhaalde, daar door voor bij raakte, en naast Kapitein Braak kwam, met welke dezelve eenige tijd in gevegt was, dan het te kwaad krijgende, stak hij bij de wind op, en zeilde vooruit; ‘t welk door Kapitein Kinsbergen zoude zijn belet geworden, zo niet d'Argo genoodzaakt was geweest om uit de Linie te gaan, waarop de Zeilen van den Admiraal Generaal wierden tegengebrast, en dezelve door die bewerking in plaats van d'Argo kwam te leggen, waarop die na een wijle tijds te hebben geslaagen ook afbraste; wanneer wij zagen dat het eerste Schip van 74 stukken, ‘t geen voor uitgeloopen was, reeds gewend en weder na ons toekwam, passeerende al vegtende de Kapitein van Braak, en kwam weder naast de Admiraal Generaal, die na dat beide de Schepen eenige reizen hunne Batterijen gelost hadden, stak den Engelschman op; wordende door den Engelsche Commandeur Sein gedaan; waarop ‘t gemelde Schip achter den Engelschen Commandant kwam te leggen; de overige Engelsche Schepen lagen verder agter uit, tegens de Kapiteinen Bentinck, van Braam en Dedel."
„De S. B. Nagt Sein gedaan, zig weder in Linie van Bataille te herstellen, ‘t welk geschiedde, kreeg den Admiraal Generaal op zy, een Schip van 74, de Vice-Admiraal Parcker van 84, en een Drie Deks-Schip van 94 Stukken Kanon, waarmede dezelve in gevegt raakte, onder een allerijsselijkst en gestadig vuur, zijnde omtrent elf uuren in de voormiddag, doch dezelven wierden zo wel ontfangen, dat de een na den ander, zijne Zeilen bijzette en bij de Wind opstaaken, verlaatende ons al vlugtende; wanneer wy zagen dat de eene, zijnde de grootste, welke zijne groote Steng door den Admiraal Generaal aan stukken was geschooten, van boven neder viel, als ook dat zijn Kluifhout was afgenomen, het Schip van den Vice Admiraal Parcker, scheen eenige suffisante grondschooten te hebben gekreegen, alzo zijn lijzijds Geschutpoorten zeer nabij het Water scheenen te komen; blijvende de gemelde Schepen boven Winds van ons leggen, wanneer wij na de Schout bij Nacht (welke zig met de andere Schepen had laaten afzakken), mede na dezelve toehieuwen, en met de Marszeils tegenbrasten, of somtijds de Engelsche noch lust hadden, ons een derde visite te geeven, en alzo twee uuren bleeven wagten, intusschen wij ons repareerden, zo veel mogelijk was, dog zij kwamen niet weder opdagen, ziende hunne Schepen in de volgende situatie boven Winds van ons, als:
Een Schip zonder groote Steng.
Een dito zonder Fokke-Raa.
Een dito zonder Bramsteng en Fokke Raa.
De Vice-Admiraal, dito, zonder groote Raa en ‘t Kluifhout aan stukken.
Een dito zonder Kruissteng.
Een dito zonder Voorbramsteng.
Rehalven nog twee dito, vier Fregatten en eenige Kotters.
„Schaade bij ‘t gevegt bekomen.
6 Dooden.
1 Daags na ‘t gevegt aan zijne bekomen wonden overleden.
41 Zwaare en ligte Gekwetsten.
„Aan ‘t Schip.
Een schoot in de groote Mast even boven Deks, en een onder de Mars.
Een in de groote Steng.
Een end van de groote Raa bakboordszijde afgeschooten, de Boegspriet aan stukken, en twee kogels in dezelve. Een kogel in de Langzaaling van de Kruismars. Een dito onder ‘t Rak van de Fokkemast. Een dito door de Voormarsse Raa bakboordszijde, aan de bovenkant. Een dito in de Voorbramzaling. Een dito in de Voorsteng op de Koebrug. In de groote Chaloup twee schoten boven Water, een Kogel voor in de Boeg. Twee door de Schagh. In de bakboords Buitenhuid, of door dezelve 63 schoten. Zeven grondschoten. Verders alle onze Zeilen doorschoten, zo dat dezelve met een menigte van gaten zijn voorzien, en meestal het Wand of Touwwerk aan stukken; dog welk laatste meest gerepareerd of gesplitst is.
„In deeze Actie
Zijn door ons gedaan 1054 Kanonschoten, daar toe gebruikt een gelijk getal Kogels van 36, 18, 12 en 8 pond.
In Schrootzakken 2300 à 1 pond.
Dito 1500 à half pond.
Druiven tot de 36 ponders 34 stuks.
Dito tot de 12 ponders 12 dito.
Dito tot de 18 ponders 40 dito.
Dito tot de 8 ponders 34 dito.
700 pond Loode Kogels van caliber als Snaphaan Kogels, verdeeld in houte Bossen, ‘t geen men Schrootkokers noemt.
180 IJsere Staaven of Schietbouts, mede verdeeld in zakken ter caliber van het Kanon.
NB. De Konstapel mist 12 Koevoeten, die apparent door ‘t Volk in de Actie zijn weggeschooten.
Het Kruit dat verbruikt is, bedraagd 7481 ponden.
„ Lijst van Dooden en Gekwetsten.
De Admiraal de Kuiter 43 Dooden en 90 Gekwetsten.
De Admiraal Generaal 7 Dooden en 41 Gekwetsten.
De Batavier, de Heer Baron
Bentinck gekwetst 18 Dooden en 48 Gekwetsten.
De Argo 11 Dooden en 87 Gekwetsten.
De Dolphijn 3 Dooden en 12 Gekwetsten.
Holland 64 Dooden en Gekwetsten.
De Admiraal Piet Hein 9 Dooden en 18 Gekwetsten.
Schoon uit deeze twee verhaalen en het bijgaand Plan de Leezer zig een volledig denkbeeld van deeze roemwaardige Actie maaken kan, zo verbeeld ik mij, dat het derde verhaal daar toe mede van grooten dienst zijn zal, zijnde aan boord van een der Schepen geschreeven.
„Extract uit een Brief, geschreeven door een Officier, aan Boord van een van ‘s Lands Schepen, aan zijnen Vriend te Amsteldam.
WAARDE VRIEND!
„Dewijl UEd. zekerlijk nieuwsgierig zult zijn, wat of de reden is van onze wederkomst in Texel; zo hebbe ik gedagt, om aan dezelve te voldoen, en te melden, dat, na wij eenige dagen met ons Convoij waren zijl geweest, wij op den 5den dezer ‘s morgens met het aanbreeken van den dag, zijnde circa 2 uuren op de Noorderbreedte van 55 gr. 40 min., 23 mijl bewesten Dodenberg in Jutland, een Vloot van in de 50 Schepen in het N. Oosten ontdekten, het welk door signaal aan den Schout bij Nacht Zoutman, ons Escader commandeerende, te kennen gegeeven wierd, welk signaal ogenblikkelijk door denzelven wierd beantwoord.”
„Weinig tijds daarna zagen wij, dat elf Schepen en vier Kotters uit deeze Vloot op ons afkwamen, waar op de Schout bij Nacht het signaal deed van te rangeeren in linie van Bataille; agter den anderen over bakboord met Stuurboords halzen toe.”
„Wanneer onze linie zo een wijl geleegen had, vond den Schout bij Nacht goed, de linie over de andere boeg te doen veranderen, en lag circa half zes gerangeert om den Vijand af te wagten. Intusschen naderden ons de Schepen met blaauwe Engelsche Vlaggen, waar onder eene, welke het teeken van Vice-Admiraal voerde, en het sein van rangeeren in linie van Battaille agter den anderen had waaijende.”
„Ons wat nader gekomen zijnde, zagen dat dezelve vrij sterker dan de onzen waren, als zijnde een Driedekker met vijftien poorten in de laag, vier zeventigers, één zestiger, en zo het scheen één vijftiger, nogthans deed den Schout bij Nacht het sein van met den Vijand te engageeren, welk engagement, zo dra den Engelschen Admiraal onzen Schout bij Nacht op zijde gekomen was, een aanvang nam, zijnde ‘t toen 10 min. voor agt uuren, en men schoot met zo veel hevigheid aan weerskanten, dat het geleek als of het kogels reegende; den Schout bij Nacht had in ‘t eerste abord met een zeeventiger, en een driedeks Schip te doen, den eenen als den anderen verpoosden malkander, en had somtijds tegen vier gelijk te doen; zo dat UEd. ligt na kunt gaan hoe dapper dien braaven Man geslaagen heeft.”
„In deeze situatie omtrent een half uur geleegen hebbende, zagen wij dat ‘t voorste Engelsche Schip, welke met ons voorste Schip in engagement lag, met kragt van zeijl vooruit uit de linie liep, hebbende zijn kruissteng van boven neer, en mogelijk meer innerlijke schadens bekomen, nogthans werd hij door Capitein Braak, welke de voorste was, sterk van agteren beschooten.”
„Zo een diergelijk ongeval, ’t welk niet te verwonderen was, gebeurde den Capitein Staringh (welke met een veertiger tegen een zeeventiger sloeg), want wierd meede genoodzaakt onze linie na voorafgaande order, welke ik merken konde, hem door een onzer Fregatten was toegezonden, te verlaaten, en zigonder de leij van Capitein Kinsbergen te begeeven; die van zijne omstandighedens verwittigd zijnde, hem ook deeze order had afgezonden, dit maakte eene schoone baan open voor onzen Engelschman, die anders mogelijk wel was gedwongen geworden te strijken, want kreeg ruimte om te loopen, om dat Capt. Kinsbergen zig verplicht vond, de opene plaats door Capt. Staringh in onze linie gemaakt, wat te sluiten, ‘t welk hij met zijn groot Marszeijl tegen te halen, deed.”
„Een groot half uur daarna kwam denzelven wederom, en liep boven Winds van de Vloot weder heen, in het passeeren onzer linie wierd hij mede mooij begroet, maar zijn snelheid van zeijlen deed hem veel vuur ontgaan, en kwam dus tot bijna agter in zijne Linie; wendende met dezelve mede, maar scheen nogthans geen lust te hebben weder voor in te komen.”
„Den Engelschen Admiraal op zijde van den Schout bij Nacht het te warm vindende, vond goed, om op zijde van den Capitein Bentinck, welke door verlies van zijn Kruissteng, zijn Schip niet aan de Wind konde houden, te loopen, en met behulp van een negentiger, zo ‘t mogelijk was hem te noodzaaken de Linie te verlaaten, maar deeze meening gelukte niet.”
„Verder avanceerende kwam op zijde van Capt. Kinsbergen, die het grootste Schip had, en dus de partij sterker, als wel op zijde van een vijftiger, maar wierd zo wel als zijn bijhebbende negentiger, zo deerlijk gehavend, dat gedwongen was de Linie te verlaten.”
„Nu scheen het dat den Eigelsehman de lust opgaf, en zijn bekomst van onze Schepen hadt gekreegen, ook dunkt mij, dat ’t een goed Hagje was, drie uuren en 36 min. over Tafel te zitten, om gebraaden Grauwe Erwten te eeten; ‘t bleek, want heel schielijk wierd dat roode Tafellaken, alias Engageer-Vlag, bij den Engelschman ingehaald, en nogthans had ons Volk nog honger, want zij bleven met hunne Servetten voor, en het Tafellaken uitgespreid zitten, om den Engelschman op het dessert te onthalen.”
„Zo als even gezegd hebbe, bleef onzen dapperen Schout bij Nacht, nog ten minsten eeu groot halfuur in de linie leggen, voor en aleer hij dezelve liet breeken, en de Engelschen kroopen intusschen Windwaards op, gelijk als te vooren de Wind van ons Escader gehad hebbende.”
„Wanneer dan het gevegt geëindigt was, zo konde men beter dan voorheen (het welk door vuur en rook verhinderd wierd), bespeuren, de schaden, welke de Onzen als tegenpartij gekreegen hadden.”
„Een der Engelschen viel zijn groote Steng na het gevecht over boord, een was beide de Bramstengen kwijt, twee hunne Kruisstengen, en een zijn Fokke Raa; bij ons waren twee Schepen hunne Kruisstengen kwijt, en een deszelfs Fokke Raa van boven neer, wat of verders in de Schepen aan hunne Rondhouten, Masten, Stengen of Raa’s beschaadigd is geworden, kan ik UEd. niet wel opgeeven, ook niet de Dooden of Gekwetsten, welke de Onzen, of Tegenpartijders gekreegen hebben, maar Vriend Lief, UEd. kunt ligtelijk nagaan, daar men zo vreesselijk kapt, ook sterk Spaanders vallen moeten.”
„Enfin Vriend, onzen Schout bij Nacht, wiens Schip genaamd was de Admiraal de Ruiter, heeft niet alleen den naam van dien roemwaardigen Man doen herleeven, maar ook in alles de dapperheid van denzelven getoond; en in ‘t generaal, ik als Spectator oordeeldeele en zegge, dat ‘t gantsche Corps, bij deeze Actie geweest, getoond hebben braave Lieden te zijn; en twijffele geensints, of onze Vijanden zullen ‘t zelfde moeten zeggen, als hebbende hunne Eer, en die van het Vaderland ten vollen verdeedigd, en daarenboven, ‘t Slagveld, schoon zwakker dan de Vijanden, in hun bezit behouden, schoon men rekenen kan, dat wij tegens een dubbelde kragt geslagen hebben, het welk UEd. ook wel na kunt gaan uit onze Magt, welke ik hier opgeeve, als zijnde: Een Schip van 70, twee van 60, drie van 50 en één van 36 stukken Kanon, welke de Linie in het gevecht hebben geformeerd, en de grootte van het Geschut en caliber, surpasseerde verre de onze.”
„A propos, ik had vergeeten UEd. hier nog iets bij te voegen, ik voor mij heb altoos gemeend, dat den Engelschman een raisonnabel Caracter bekleedde, maar zoude thans wel moeten gelooven, dat zij van reedelijkheid ontbloot waren, wijl zij zig niet van de Wapenen van eenen regten billijken Vijand, maar eerder die van Zeeschuimers hebben bediend, als hebbende Glas, Porcelein, Peper, Spek, en veele andere Materiën bij geen Christen Natie in gebruik, op ons afgezonden, waardoor onze Manschappen veel meerder, dan anders, aan hunne ontvangene Wonden te lijden hebben.”
Tot slot van dit alles doen wij hier volgen, het verhaal van den Slag, zo als hetzelve door den Vice-Admiraal PARKER naar zijn Hof (geaddresseerd aan den Heer STEPHENS), gezonden is, gedagtekend 6 Augustus, uit het Schip de Fortitude.
„Mijn Heer! gisteren morgen ontmoeten wij, op de Hondsbank (DQGGERSBANK *), het Hollands Escader met een groot Convoij. Ik bespeurde met vermaak, dat ik den wind van ‘t zelve hadt; anders zoude het groot getal Fregatten mijn Convoij in gevaar gebragt kunnen hebben. Na dat ik mijne Oorlogschepen van mijne Koopvaardijschepen hadt afgezonderd, en een sein gegeeven aan de agtersten om den wind te behouden, naderde ik den Vijand, met sein te geeven om jagt op hem te maaken. De Vijanden vormden hunne dagorde, bestaande uit agt Schepen, en het onze uit zeven, de Dolphijn daar onder begreepen. Men schoot geen eene schoot aan weerzijde voor dat men op den afstand van een halve musketschoot bij elkanderen was.
* Men heeft het, als iets zonderlings, aangemerkt, dat deeze Zeeslag van den 5den Augustus juist op DOGGERSBANK is voorgevallen; dezelve ligt in de Noord-Zee, nabij de Oostkust van Groot Brittanjen, waar de Hollanders gewoon zijn met de Haringvloot te visschen.
„De Fortitude was toen tegen over de Hollandsche Admiraal en het gevecht begon, aanhoudende met een toeneemend vuur, drie uuren en veertig minuten lang; na dien tijd waren onze Schepen niet meer in staat om te vechten. Ik deed eene pooging om een dagorde te maaken, met oogmerk om het gevecht van nieuws te beginnen; maar het was niet mogelijk. De Bienfaisant hadt zijne groote Mast, en de Buffalo zijn Spriet verlooren; de andere Schepen waren niet minder beschadigd in hunne Masten, hun Wandt en hunne Zeilen. De Vijand scheen in even slegten staat te zijn. De beide Escaders bleeven een langen tijd in elkanders gezigt; wanneer eindelijk het Hollandsche met zijn Convoij na Texel zeilde, en wij waren niet in staat om het te vervolgen.”
„De Officieren en het Volk van Zijne Majesteit hebben zich zeer dapper gedraagen, en de Vijanden hebben geene mindere blijken van dapperheid gegeeven. De Fortitude werdt uitsteekend wel onstersteund door den Kapitein Marcartneij, van de Princesse Amelia; maar hij werdt ongelukkiglijk in ‘t begin van ’t gevecht gedood. Zijn Luitenant verdient lof, dewijl hij de plaats van zijnen Kapitein zo dapper vervuld heeft. Ons verlies bestaat in 104 dooden, en 339 gekwetsten; dat der Hollanders weeten wij niet: Alleenlijk zegt men, dat een hunner Schepen, van 74 stukken Kanon, den volgenden dag na het gevecht gezonken is.”
Dit Engelsch bericht doet ons zien, hoe zij ontvangen zijn. Wat aangaat het getal der Schepen, ‘t welk PARKER, aan zijnen kant, op zeven, en aan die der Amsteldamschen op agt stelt, het is genoeg bekend, dat dit bezijden de waarheid is. Doch genoeg is het voor de eer van onze Zeehelden, dat hunne Schepen niet meer in staat waren te vechten; dat hij wel pooging gedaan had om het gevecht op nieuw te doen beginnen, maar dat zulks niet mooglijk was; dat de zijne zig dapper gedragen hadden, maar, dat de Vijanden geen mindere blijken van DAPPERHEID gegeeven hadden. Deeze dapperheid, welke de Vijand heeft moeten erkennen, verwierf niet alleenlijk de goedkeuring van alle rechtgeaarte Nederlanders, maar de Stadhouder zelf betoonde daarover, in de volgende Missive, ten hoogsten voldaan te zijn.
COPIE MISSIVE, geschreeven door ZIJNE DOORL. HOOGHEID, aan de Equipagie van ‘s Lands Schepen.
„Edele Gestrenge Vroome, Onze Lieve Getrouwe,
„Wij hebben met het uitterste genoegen vernoomen, dat ‘s Lands Esquader, onder het bevel van den Schout bij Nagt Zoutman, op den 5den deezer, ofschoon veel zwakker, in Schepen, Kanon en Manschappen, dan het Engelsche van den Vice-Admiraal Parker, deszelfs aanval zo manmoedig heeft wederstaan, dat de Engelsche Esquader, na een allerhardnekkigst gevecht, dat van ‘s morgens ten agt uuren tot over half twaalf heeft geduurd, verpligt is geweest af te houden, en zig te retireeren.
„De Heldenmoed waar mede gemelde Schout bij Nagt Zoutman, de Kapiteinen, Officieren, Dek-en Onder officieren en gemeene Matroozen en Soldaaten, die deel aan de Actie gehad, en onder den Zegen van God Almachtig zig in deeze Zeeslag zo wel gekweeten hebben van hunnen pligt, verdiend allen Lof, en Onze bijzondere Goedkeuring, waarom wij bij deezen goedgevonden hebben, uw aan te schrijven, om uit Onzen Naame, den gemelden Schout bij Nagt, Kapiteinen, Officieren, Dek- of Onderofficieren, en gemeene Matroozen en Soldaaten, met voorleesinge van deezen, op ieder Schip, dat deel aan de Actie heeft gehad, en wiens Kapiteinen en Equipagie daar in met zoo veel moeds en dapperheid gestreeden hebben, opentlijk daar voor te bedanken, en eene door den Secretaris van ‘s Lands Vloot geauthoriseerde Copie ter hand te doen stellen, zo aan voornoemde Schout bij Nagt Zoutman, als aan de Commandanten, van deszelfs onderhebbende Schepen, over wier gedrag, de gemelde Schout bij Nagt reeden heeft gehad om vergenoegd te zijn, met verdere betuiging, dat Wij niet twijffelen, of zij, en alle verdere ‘s Lands Officieren en Gemeenen, zullen bij voorkomende gelegenheden, blijken geven, dat het den Lande aan geene Verdedigers van het Lieve Vaderland en deszelfs Vrijheid ontbreekt en dat de oude Bataafsche Heldenmoed wederom herleeft, en niet uitgedoofd zal worden.
Waar mede, Edele Gestrenge Vroome, Onze Lieve Getrouwe,
Wij UE. beveelen in Gods heilige Protectie
UE. Goedwillige Friend
(is getekend)
W. PR. V. ORANGE,
(onderstond)
Ter Ordonnantie van Zijne Hoogheid
(is getekend)
T. J. DE LARREY.
In ‘s Gravenhage, den 14 Augusti 1781.
Deeze goedkeuring bestond niet alleen in woorden, maar in zulke bewijzen van erkentenis, die in staat waren de Helden verder aan te moedigen. De Heer Schout bij Nacht J. A. ZOUTMAN werd aangesteld tot Vice-Admiraal Extraordinair van Holland en Westfriesland; en tot Schouts bij Nacht Extraordinair, de Heeren Kapiteinen SALOMON DEDEL, JAN HENDRIK VAN KINSBERGEN, HENDRIK RIETVELD en WILLEM VAN BRAAM; zijnde de Heer KINSBERGEN daarenboven nog benoemd tot Adjudant Generaal van Zijne Hoogheid, als Admiraal Generaal: allen onder het Collegie ter Admiraliteit, ressorteerende binnen Amsteldam.
Hunne E. M. ter betooning van hunne goedkeuring, wegens het gehouden gedrag, zo der Opper- als Onder-Officieren, Matroozen en Soldaaten, in bovengemelde Actie, beslooten, aan den tegenwoordigen Vice-Admiraal J. A. ZOUTMAN te vereeren eene Gouden Medailje (zodanig als H. H. M. gewoon zijn aan de Buitenlandsche Gezanten, bij derzelver vertrek, te geeven), met een Goudene Keten (*), en aan de Heeren Kapiteinen, in de Actie tegenwoordig geweest zijnde, een Gouden Medailje, hangende aan een Lint; den Heeren Luitenanten en andere Officieren, een Zilveren Medailje, en aan de gemeene Matroozen en Soldaaten, ieder twee Maanden Gagie.
(*) Waar mede het Portrait van zijn Wel Ed. Gestrenge, door mij uit gegeeven, versierd is.
Dan, hoe veel stoffe tot gejuich deeze overwinning, op een vermetelen Vijand behaald, ook verschafte, ging, echter, dezelve verzeld met de smartlijke tijding, van de wonden, die de Edele BENTINCK, in ‘t heetste van het gevecht, door een schuiftang, in de slinker schouder bekomen had, en die hem wel de krachten, maar niet den moed en trouwe voor zijn Vaderland benamen: want gewond wordende, en slaags zijnde met twee grootere Engelsche Schepen, die hem van alle kanten hevig beschooten, gaf Zijn Hoog Ed. aan zijnen eersten Officier bevel, het gevecht met moed staande te houden. Doch deeze, hoe dapper anderzins,vreezende dat de overmagt der Vijanden hem zou doen bezwijken, liet andermaal nader orders van den Heer BENTINCK afvragen: het antwoord, dat hij ontving, bestond in deeze Heldentaal: eerder alles te moeten wagen en vergaan, dan afdeinzen.
Deeze woorden, voortgebragt uit den mond van een geliefd Kapitein, met moordgeweer, door een verraderlijken Vijand, zwaar gewond, bezielde al het Scheepsvolk met een moed, die alles te boven streefde, en deed hun zweeren, eerder in den grond geboord te willen worden, dan zig over te geeven, of voor den Barbaarschen Engelschman te wijken; waarin zij ook getrouw hun woord gehouden hebben, gedraagende zig zodanig, dat de Vijand zelf met schade en schande moest afhouden.
Onze gekwetste Held werd, zo dra de Vloot op de Rede van Texel gekomen was, van het Schip de Batavier, naar Amsteldam getransporteerd, ten Huize van den Wel Ed. Gestr. Heer en Mr. BOREEL Fiscaal. De bekwaamste Artsen, en de kundigste Heelmeesters, deeden alles wat de kunst vermog, om, ware het mogelijk, Zijn Hoog Ed. Hoog Geboren te doen herstellen. Maar noch hunne kunst, noch alle onafgebrookene zorgen en oppassingen, die Zijn Hoog Ed. aan het huis van zijnen Hartsvriend genoot, noch alle de voorbiddingen, waren niet in staat eenige hulpe te geeven.
Dit voorrecht genoot, echter, het Edel slagtoffer onzer Vijanden, dat hij zig in alles naar den wil des Almachtigen konde schikken; dat hij, wat zijnen moed en dapperheid betrof, door Zijne Doorl. Hoogheid, met toestemming van H. H. M., bekroond werd met de waardigheid van Schout bij Nacht, en Adjudant Generaal der Marine, geduurende zijn leven; en, na zijn Hoog Ed. overlijden, het eenpaarig getuigenis dat hij als een Held gestreden, en dat meer is, als een Christen gestorven was. Van dit smartlijk sterfgeval gaf Zijn Hoog Ed. Hoog Geborene Vrouw Moeder, Douariere BENTINCK, met de volgende Missive, kennis aan allen, dien het aanging.
Het heeft den Almagtigen GOD behaagt, mijn tedergeliefden Zoon, den Hoog Wel Geboren Heer BARON WOLTER JAN GERRIT BENTINCK, Schout bij Nacht van Holland en West-Friesland, onder het Ressort van het Ed. Mog Collegie ter Admiraliteit te Amsteldam, beneffens Generaal Adjudant van Zijne Doorlugtige Hoogheid den Heere Prince Erf-Stadhouder als Admiraal Generaal, in den nagt, tusschen den 23 en 24 dezer, in den ouderdom van bijna 36 jaaren, door de gevolgen der zwaare quetsuure, welke zijn Hoog Welgeboren, in het Commando van ’s Lands Schip van Oorlog, de Batavier, geduurende den Zeeslag, op den 5 Augustus laetstleeden had bekomen, van mij op te eisschen, en dit wisselvallig Leeven, zo ik hoope en op goede gronden vertrouwe, met de bestendige Gelukzalige Eeuwigheid te doen verwisselen; welke bittere droefheid het Moederlijk Hart allersensibelst treft; dog de bewustheid, dat zijn Hoog Welgeb. zijn leeven in zijn plicht, en voor zijn Vaderland heeft opgeoffert, doet mij egter in ’s Hemels altoos heilige wille berusten. Vertrouwende dat ( ) in dit voor mij zo hartgrievend verlies wel eenig deel zult gelieven te neetnen, heb ik niet willen afzijn ( ) daar van kennisse te geeven, in hoope dat den Allerhoogsten ( ) voor alle smertelijke gevallen zal bewaaren.
Waar meede de Eer hebbe mij met agting te noemen ( )
Bedroefde Dienaresse,
B. E. J. Douariere BENTINCK, Geb. DU TERTRE.
Schoonheeten, den … Aug. 1781.
‘s Lands Vaderen, Zijne Doorl. Hoogheid, en het Edel Mogende Collegie ter Admiraliteit, konden nu niet meer verrichten, om hunne achting voor den overledenen Held te betoonen, dan het gestorvene deel, door een plegtigen Uitvaart, onsterfelijk te maaken; gelijk dan ook, ten koste van de Admiraliteit, alhier geschiedde op den 28sten Augustus, in de Nieuwe Kerk, en dat op de volgende wijze, ten aanschouwen van duizenden van Menschen (*).
(*) De Afbeelding deezer plegtige Begraavenis heb ik naar het leven doen tekenen, en naderhand, ter gedachtenisse van den Edelen BENTINCK, in ‘t Koper brengen, in die grootte, dat dezelve hier in kan geplaatst worden.
Na dat alle de hier toe genoodigden aan het Huis van den Wel Ed. Gestr. Heer en Mr. BOREEL vergaderd waren, en men gereed was deeze Staatsie te volvoeren, geschiedde zulks in deeze orde:
De Train werd geopend door zes Aanspreekers.
Hierop volgde het Wapen van den overleedene, dat gedraagen werdt door den Heer Schrijver WILLEM PYLANDER.
Hierna de Staf van Commando, dien de Heer Luitenans BASTIN droeg, en daarna de Degen, die gedraagen werd door den Heer Luitenant HARTSINK, beide met zwart Floers bekleed.
Toen volgde de Lijkkoets, met twee Paarden bespannen, waarin gezet was het Lijk, zijnde overdekt met een kleed, voorzien met agt Wapens. Aan de rechter zijde van dezelve gingen de Ed. Gestrenge Heeren Schouts bij Nacht PIETER MEYTENS en WILLEM VAN BRAAM, en aan de linkerzijde de Ed. Gestrenge Heeren Schouts bij Nacht QUIRYN DABENIS en de Ridder JAN HENDRIK VAN KINSBERGEN; maakende deeze vier Heeren de Slipdragers uit.
Achter de Lijkkoets ging eerst de Lijfknecht van den Overleedene, benevens 16 Dragers, welke het Lijk in de Koets gezet, en aan de Kerk gekomen zijnde, daar in gedraagen hebben.
Daar achter kwam de Kapitein Geweldige met zijn Sponton, zes Helbaardiers, benevens de Luitenant-Geweldige, allen in Uniform, draagende deeze hunne Geweeren het onderste einde vooruit, en zijnde dezelve alle met zwart Floers behangen.
Nu volgden twee Kamerbewaarders en agt Boden, de Bussen op hunne borst hebbende, allen in ‘t zwart.
Toen werd deeze Train gevolgd door dertien Koetsen, welke de Staatsie uitmaakten, en waarin zig bevonden de volgende aanzienlijke Heeren:
In de eerste Koets, de Heer Jonkheer DIRK VAN BOETZELAAR, Heer van Kijfhoek, enz. enz, en de Heer WILLEM VAN HEEMSKERK, Burgemeester der Stad Amsteldam, enz.
In de tweede Koets, de Heer DANIEL WILLEM LESTEVENON, Heer van Schonauwen, Burgemeester en Raad der Stad Gouda, enz. enz. en de Heer Mr. GERARD BEELDSNYDER, Burgemeester en Raad der Stad Edam, enz. enz.
In de derde Koets, de Heer Mr. PAUL HURGRONJE, Gecommitteerde Raad wegens de Provintie Zeeland, en de Heer Jonkheer VAN DER CAPELLEN, Heer van Schonauwen, Gecommitteerde wegens de Provincie Utrecht.
In de vierde Koets, de Heer Mr. JACOB BOREEL, Raad en Advocaat Fiscaal van ‘t Ed. Mog. Collegie, en de Heer Mr. CORNELIS BACKER KORNELISZ. Secretaris van ‘t Ed. Mog. Collegie, te Amsterdam.
De vijfde Koets was ledig, doch in de terugkomst bevonden zig hierin de Ed. Gestr. Heeren PIETER MEYTENS en QUIRYN DABENIS, Schouts bij Nacht.
De zesde Koets was, even gelijk de vijfde, ledig; doch te rug gaande, waren hier in de Ed. Gestr. Heeren WILLEM VAN BRAAM, en de Ridder HENDRIK VAN KINSBERGEN, Schouts bij Nachts.
In de zevende Koets zaten de Hoog Geb. Heeren RUDOLPH BENTINCK en DIRK BENTINCK.
In de achtste Koets, de Hoog Geb. Heeren CAREL BENTINCK en BAREND HENDRIK BENTINCK.
In de negende Koets, de Heeren ANDRIES HARTSINK en PIETER HENDRIK REYNST, Vice-Admiraals.
In de tiende Koets, de Heeren JOHAN ARNOLD ZOUTMAN, Vice-Admiraal, en SALOMON DEDEL, Schout bij Nacht.
In de elfde Koets, de Heeren PIETER DE VEER en SIMON FRYKENIUS, Kapiteins ter Zee.
In de twaalfde Koets, de Heeren Graaf VAN WELDEREN, Kapitein, en ALBERTUS CORNELIS SCHUYT, Luitenant ter Zee.
De dertiende Koets was ledig; doch in de terugkomst bevonden zig daarin de Heeren, die het Wapen, den Degen en Staf gedragen hadden, wordende hier mede de Train geslooten.
Na dat deeze Train in order gerangeerd was, is dezelve, van voor bovengemelde Huis, gereeden den Fluweelen Burgwal langs tot het Oudezijds Heeren Logement, aldaar de Brug over, de andere zijde tot aan de Halfsteeg, daar weder de Brug over, de Oude Doelestraat en Hoogstraat door tot aan den Colveniersburgwal; dien langs, de Doelestraat door, tot op het Schapen Plein; van daar de Kalverstraat in, tot den Dam, en dien over tot aan de Nieuwe Kerk, alwaar het Lijk uit de Koets genomen en op een Baar gezet werd; voegende de Heeren Slipdragers zig toen bij de Lijkkoets. Alle de voorgemelde Heeren uit hunne Koetsen hier achter getreden zijnde, werd het Lijk gebragt op het Hooge Choor, vervolgens in het Graf gelaten en met bovenstaande Kleed overdekt, en het Wapen, Degen en Staf gezamentlijk bij elkander op het Graf neergelegd. Hier na traden alle de Heeren weder in hunne Koetsen, als ook de Heeren, Slip-, Wapen-, Staf- en Degen-dragers.
Naderhand hebben hunne Edel Mogende van het Collegie ter Admiraliteit binnen Amsteldam beslooten, ‘s Mans naam en daad te vereeuwigen, door de oprichting van een Monument, zedert in het Choor der Nieuwe Kerk, boven het Graf van Zijn Hoog Ed. Gestr. geplaatst.
Tot slot voegen wij van een onzer Dichteren deeze volgende regelen hier nevens:
Wild gij een Grafzuil voor den Braaven BENTINCK bouwen?
Fondeer hem met den voet op Dond'rende Kartouwen,
Behang hem rondsom met Lauwrieren en Trophée,
Vertoon hoe Englands Magt geblixemd werd uit Zee.
Dat Neerlands roem zoo ‘t scheen geheel en al begraaven,
Werd wederom hersteld door die doorlugte Braaven,
Die tot zijn Eeuw'ge Eer en Parkers Eeuw'ge schand,
De Britten overwon, en stierf voor ‘t Vaderland.
L.