Joost van Trappen, gezegd, geboortig van Vlissingen, had dit met veele andere groote Zeehelden gemeen, dat de vereeuwiging zijns naams meer aan zijne dapperheid, dan aan den luister zijner geboorte moet toegeschreven worden. Het eenigste verlies, dat onze Landgenooten hier bij lijden, is, dat, door de geringheid dier geboorte, de afkomst der Helden duister is.
JOOST VAN TRAPPEN, dien men, hoewel zonder zulks met zekerheid te kunnen zeggen, voor den Vader van den straks te melden Heere ADRIAAN BANKERT houd, is, door zijne bekwaamheid, allengskens, van een gering bootsgezel, tot het ampt van Kommandeur over de kust van Zeeland opgeklommen. Schoon men het jaar zijner geboorte niet kan bepaalen, weet men, echter, uit gehoudene aantekeningen in Zeeland, dat hij, in het jaar 1624, Kapitein onder het Kollegie van de Admiraliteit dier Provintie geworden is. Toen, in het jaar 1628, de vermaarde PIETER PIETERSZOON HEIN den Spanjaarden de Zilvervloot ontweldigde, voerde BANKERT, als Vice Admiraal, het Schip de Neptunus, gewapend met agt metaalen en zestien ijzeren stukken, en bemand met 100 matroozen en 55 soldaaten.
In dien zelfden rang verzelde hij den Generaal HENDRIK LONCQUE, in den togt naar de West-Indien, om, volgens het oogmerk der Kompagnie, den aanslag op Phernambucq te onderneemen, die, in het jaar 1629, gelukkig volbragt werd.
BANKERT was, den 17den Mei, nevens anderen, met zijn Schip de Princes Emelia in Zee geloopen, onder zig hebbende de Kapiteinen SAMUEL LUCASZ, JACOB HUIJGEN, CORNELIS LONCQUE, ADRIAAN KNAAP en MARINUS DIRKSZ. Hunne verrichtingen zullen onder het Art. LONCQUE (Hendrik) moeten gemeld worden.
In het jaar 1637 bekleedde BANKERT den rang van Kommandeur. In die waardigheid met vier Staatsche Schepen in Zee geloopen zijnde, ontmoetten hem zeven Oorlogschepen van Duinkerken, waar van hij, na een hevig gevecht, twee en een Fregat veroverde; zijnde het eene schip van oorlog de St. Fransciscus, voerende 130 man, 14 metaalen en 11 ijzeren stukken; het tweede de Wassende Maan, bemand met 110 koppen, en voerende 6 metaalen en 16 ijzeren stukken. Het Fregat de Gulde Zon had op, 113 man en 19 stukken geschut. BANKERT bragt dezen zijnen buit te Vlissingen binnen, alwaar het volk gevangen gezet werd.
Geen minder aandeel had die Held, in het volgende jaar, in het gevecht tegen de Duinkerkers, schoon de L. Admiraal M. H. TROMP toen het opperbevel voerde. Hoe hij zig daarin gedragen had, bleek hier uit, dat aan hem, zo wel als aan den Admiraal, een gouden keten, ter waarde van twee duizend guldens, vereerd werd, en zij, boven dien, ieder een eereloon van agt honderd guldens ontvingen.
Ook deelde BANKERT in den roem der overwinning, die TROMP, in het jaar 1639, op de groote Spaansche Vloot, onder Engeland behaalde.
BANKERT, die, in de schriften van zijnen tijd, als een der vermaarde Mannen vermeld wordt, had, nog Kapitein zijnde, reeds dien naam verworven, en zig daardoor den weg gebaand om tot hooger posten verheven te kunnen worden, voornaamlijk door het gevecht, welk hij alléén uithield tegen dertien Duinkerkers, waar van hij drie in den grond schoot. Doch ’t geen hem den grootsten lof deed behaalen, was, dat hij, hoe doornageld zijn Schip ook ware, de handen zijner Vijanden wist te ontkomen. Ook wordt van hem eene daad van de grootste stoutmoedigheid verhaald, hierin bestaande.
Hij bevond zig, aan beide zijden, zodanig van vijandlijke Schepen bezet, dat dit het ontkomen onmogelijk scheen te maaken. Om hem, met de zijnen, het leven te laaten, boden zij het hem, meer dan eens, aan, op voorwaarde van zig overtegeeven; ja zij verzochten en baden hem daar zelfs om. Doch BANKERT, in plaats van daar aan gehoor te geeven, stelde zijnen oudsten Zoon (waarschijnelijk ADRIAAN), met den brandenden lont, bij het Buskruid, met bevel om ’er den brand in te steeken, zo dra hij zulks beval, onder bedreiging van hem den kop te zullen klooven, indien hij nalaatig was; hier door omkwam hij ook in dit geval zijne vijanden.
Door zulke en dergelijke bedrijven, zig reeds vermaard gemaakt hebbende, verkoos hem de Westindische Maatschappij, in het Jaar 1645, tot Admiraal over eene Vloot, die zij voorhad naar de Westindien te zenden, met oogmerk om de vervallene zaaken in de Brazil te herstellen. Hij ging daarmede, in de maand Februarij des Jaars 1646, onder zeil, doch had te veele ongelukken, om aan het oogmerk te kunnen voldoen. Twee Schepen van de Vloot leeden in Duins schipbreuk. Naauwlijks uitgeloopen zijnde, dreef een storm hem terug in Engeland, alwaar de Vloot, door de ongestaadigheid der winden, negen weeken werd opgehouden. Na het doorstaan van andere ongemakken, verzeld van oneenigheid onder de hoofden, en muiterij onder het gemeen, kwam de Vloot eindelijk aan het Recif van Olinda, alwaar BANKERT alles in den droevigsten toestand vond. Gebrek aan leeftocht deed de aldaar overgebleevene Nederlanders, over de aankomst der Vloot, ten uitersten verheugd zijn; doch die vreugde werd ras verminderd, door de vermeerdering van de oneenigheden onder de Vlootelingen.
BANKERT, na aldaar eenigen tijd vertoefd te hebben, vertrok, met den Overste HINDERSON, en een aanzienlijke Vloot, naar Rio St. Francisco, en wierp aldaar het anker, met oogmerk om de Portugeezen derwaards te lokken. De eenigste verrichting bestond, echter, in de verovering van het Eiland Taparipa, ‘t welk geschiedde door het ombrengen van meer dan twee duizend menschen. Dit Eiland kwam kort daarna weder in handen der Portugeezen.
Gelukkiger was de Vlootvoogd ter Zee; hij nam nu en dan een Schip, of schoot ’er een in den grond. Ook tastte hij, omtrent de Baai de Todos los Santos, een uit Portugal komende Vloot van zeven Schepen aan, waarvan hij ’er één in den grond schoot; een ander ontkwam het: de vijf overigen, die geladen waren met lakens, lijnwaat, levensmiddelen en Ammunitie, waardig geschat over de twee Millioenen, werden prijs gemaakt. In het gevecht met dezelven, verdronken of sneuvelden omtrent vier honderd Portugeezen; twee honderd en vijftig, die overbleeven, werden op de kiel van het Schip gebonden of gespijkerd, en aldus naar ’t Recif gevoerd. Onder dezelve bevonden zig de nieuwe Onderkoning, de Admiraal, Onder-Admiraal, de Providoor en Regidoor van Brazil, drie Geestlijken en andere mindere Bevelhebbers.
Eenigen tijd daarna, met particuliere Nederlandsche Koopvaardijschepen versterkt zijnde, veroverde hij, onder de Linie, vier Portugeesche Schepen, met suiker geladen, waarbij hij 50, en de Portugeezen 120 man verlooren.
BANKERT, na deeze verrichting voorneemens zijnde, met vijf andere Schepen, thuis te keeren, kwam onder de Linie, alwaar hij van eene zieke en eene daarop volgende beroerte overvallen werd, waaraan hij, binnen weinige dagen, overleed, tot groot nadeel van het Vaderland, waarin zijn dood van veelen betreurd werd, vermits in het algemeen van hem werd getuigd, dat hij een der beste Zeevoogden was, die de Staaten ooit in dienst gehad hadden. Zijn lichaam werd geopend, gezouten, bewaard en dus door zijne beide Zoonen, aldaar tegenwoordig, niettegenstaande men het lichaam, wegens het toeneemend verderf, menigmaal over boord wilde zetten, in Zeeland gebragt, en begraaven.
Men vindt 's mans Afbeeldsel door UDEMAMS, en door een anderen, zonder naam des plaatsnijders, waar onder D. J. VOS dit versje gesteld heeft.
Zie hier afgebeeld naar 't leeven,
Zeelands Zeemachts Commodoor,
Spagnens vreese, Duinkers beeven.
Die in 't vechten u ook gaat voor.
Zie SMALLEGANGE, Chron. 772; Leven van de Ruiter; COMMELIN, Fredrik Hendrik, II Deel, fol. 38, 271; III Deel, 33, 34; DE LAAT, Jaarlijks Verhaal, bl. 167.