Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

ASSEN (Dorp)

betekenis & definitie

een Dorp, genoegzaam in ’s middenpunt des Landschaps Drenthe, en daar door met recht bekwaam gekeurd tot de Hoofdplaats, waarin de Zetel der regeering, al in vroegere tijden, gevestigd was. Zo als het ook, tot heden toe, de vergaderplaats der Heeren Gedeputeerde Staaten, en der Leden van den Loflijken Etstoel, gelijk met der Christelijke Sijnode deezes Landschaps is.

Men verbeelde zig Assen niet als een Stad, maar als een Vlek, dat van buiten ten eenemaale onbemuurd en onbewald is; schoon het van binnen eenigermaate de gedaante en het aanzien van een kleine Stad heeft; men vindt ’er welgelegde straatwegen, in orde gebouwde huizen, waar onder ’er zijn, die den naam van fraai mogen dragen.

In vroegere tijden bestond Assen, als een gehucht, uit weinige huisjes. Haare voornaamste opkomst moet men toeschrijven aan de stichting van eene Abtdij of Nonnen-klooster van de Orde der Bernardinen, aldaar geschied in het jaar 1234, tot boete voor den begaanen moord, 1227, aan Bisschop OTTO DEN II, bij ordonnantie van Bisschop WILLEBRAND. Volgens overeenkomst, tusschen gemelden WILLEBRAND en de Drenthenaars, zou dit Klooster hebben moeten staan op die plaats, daar OTTO was omgebragt; naamlijk, tusschen Koeverden en Schoonebeek, aan een watertje de Aa (zie het geen hier voor gezegd is op Anem) alwaar de opbouw werkelijk begonnen was; dan de slechte grond het voltrekken niet toelaatende, begaf men zig van daar naar Duirse bij Rolden, en kwam eindelijk te Assen.

Bij de oude Schrijvers, die van de stigting der Kloosters hebben verslag gedaan, vindt men hieromtrent verschillende gedachten; die wij hier volgen, zijn HEDA en BEKA. LINDEHORN, bijgebragt door VAN RHIJN en HEUSSEN, mannen van geen geringen naam in deezentak van geleerde Oudheidkunde, spreekt (Hist. Daventer, C. V. fol. 261), van een Klooster van de Benediktiner Orde, dat ter deezer gelegenheid zou gesticht zijn, tusschen Zwolle en Hasselt, welk het Zwarte Water, en ook Mariaa’sberg genaamd was; waar uit men dan zou moeten besluiten, dat uit den begaanen moord, aan gemelden OTTO, twee Kloosters zijn voortgekomen, als Assen en Mariaa’sberg.

Weder anderen zijn van oordeel, dat, ter boeting van die misdaad, door den Kastelein van Koeverden, of wel uit zijne goederen, de bekostiging van Mariaa’sberg, en dat van Assen, door de Drenthenaars moest geschieden. Ook verschillen zij, of dit verdrag wel aan meergemelden WILLEBRAND, dan aan deszelfs opvolger OTTO DEN III moet worden toegekend. Dit schijnt niet vreemd, als men nagaat, dat de laatstgemelde, gesterkt door de magt van Holland, Zeeland en Friesland, in het jaar 1233, die van Drenthe bedwongen en Koeverden onder zijne gehoorzaamheid gebragt heeft. (Men zie SCHOTANUS Friesche Hist. bl. 126).

Laat ons hier nog een derde verschil bijvoegen, wegens den opbouw deezes Kloosters ontstaan, uit een oud Handschrift, ’t welk men zegt gevonden te zijn in de Abtdij van Aduwart. Hier boven hebben wij, als het jaar der stichting, gemeld 1234. Van RHIJN, in de Oudheden van Groningen, bl. 579 hier van spreekende, zegt: „Het regte jaar dat hier eerst begonnen is, heb ik gevonden in de ongedrukte Levens der Abtens van Aduwert, daar in het begin der stichting gesteld word op het jaar 1258. Dit zijn de woorden van dat Handschrift: Deeze Eppo de zesde Abt van Adewert heeft het Nonnenklooster op St. Mariaa's-Kamp te Assen gesticht, in het eerste jaar, dat hij Abt geworden was, in het jaar des Heeren 1258. Dit verhaal geeft niet alleen het rechte jaar der stichting te kennen, maar ook wie de waarachtige stichter en aanlegger geweest is, te weeten Eppo de VIde Abt van Adewert.

Deeze vaste verzekering doet hij, om een misslag, (zo als hij zegt) door WINSEMIUS begaan, te wederleggen. Dan, zijn niet min kundige Aantekenaar merkt hier op aan; „Ik zoude ligt gelooven dat Eppo, in die ongedrukte leevens, voor den stichter opgegeeven word, om dat hij het met Bernardijner Nonnen heeft bevolkt. Hij kan ook iets tot den opbouw geschoten hebben; maar de regte en voornaamste Stigters waren de Drenthenaars zelf; die hadden het Bisschop OTTO den IIden moeten beloven, die hadden ’er verscheide goederen en landerijen toe gegeeven. Al werd het Klooster verplaatst, de oude giften en landerijen bleeven in hun geheel, en de Drenthenaars bleeven de regte en eerste stichters; hoewel Eppo het Stichten en opbouwen kan bekostigt hebben, en dus voor den Stichter kan gehouden worden. Eppo zal ’er ook eenige Nonnen naar toe gezonden hebben, en dat den Levensbeschrijvers, hem den stigter hebben doen noemen; maar men kan ook eenige jaaren vroeger met de timmering begonnen zijn.”

Laat ons eindelijk nog aanmerken, dat zo die ongedrukte Levensbeschrijving een waarachtig verhaal opgeeft, zo als VAN RHIJN zegt, dit klooster niet onder WILLEBRANDT, die leefde en regeerde van 1226 of 1227-1233, noch onder GOZEWIJN DEN III, van 1233-1249, noch onder GOZEWIJN VAN AMSTEL, 1249-1250, maar onder HENDRIK DEN I, die Bisschop was van 1250-1267, moet gebouwd zijn. Zie onze Tafel achter het I Deel; waar uit dan blijkt, dat dit zeggen zo vast niet gaat, wijl het zeker is dat de aanvang vroeger geweest is.

Volgens PIKART, was dit Klooster een heerlijk, en meer een Koninklijk dan een geestlijk gebouw, van Benthemer en gebakken steenen opgemetzeld, en dus niet zonder groote kosten, wijl de gemelde steenen, van daar, op kosten van die van Drenthe, met wagens moesten gehaald worden; gelijk ook de gebakken steenen, ten deele te water en ten deele met wagens, door Ossen getrokken, van Groningen wierden aangevoerd. Dit gebouw kreeg den naam van Mariaa’s-Kamp te Assen, ter onderscheiding van een ander van dien naam, bij Esinge, in het wester gedeelte der Groninger Ommelanden.

In den oorlog tusschen Hertog GEORGE van Saxen, en den Graave EDZARD van Oostfriesland, was dit Klooster, door den eerstgemelden, een tijd lang in bezit genomen, door hem met wallen en graften omringd en met krijgsvolk bezet; waar door het de gedaante eener vesting gekreegen had. In de eerste tijden der Hervorming, en staande de binnenlandsche beroerten, toen men gebouwen noch menschen, in woedende drift, verschoonde, werd het onder den voet gesmeten, en even als veele onschuldige slachtoffers vernield. De goederen der Nonnen, en ook der Abtdij, zijn, na het uitsterven der bewoonsters, in beslag genomen, en worden, door een bijzonderen daar toe aangestelden Rentmeester bestuurd.

Ligt vermoed men, zo dra het tot stand gebragt was, dat het gelegenheid gaf tot den aanbouw van verscheidene huizen, die daarna tot een Dorp, en eindelijk tot een aanzienlijk vlek zijn aangewassen; waar toe mede veel toebragt, de verkiezing der Landstenden, of Staaten, om aldaar, toen het in welstand was, bestendig hunne vergaderingen te houden; zo als het ook naderhand, van onder de puinhoopen gehaald en herbouwd zijnde, en nog tot op deezen tijd, tot het Gemeene Landshuis verstrekt, waar in alle de Kollegien, ten bestemden tijde te zamen komen, en ook de Archiven en Registers bewaard worden. In het jaar 1723 en 1724, is de Vergaderzaal der Staaten deezes Landschaps merklijk verbeterd en vergroot.

Dit Assen dus den Zetel der regeering zijnde, is zulks oorzaak dat verscheidene Amptenaaren, als de Ontvanger Generaal der Staaten, Geheimschrijver, de Klerken, enz. ’s Landshuizen aldaar bewoonen; ’t welk aan de plaats geen klein aanzien geeft.

De nieuwe Vaart, welke men, voor eenige jaaren, begonnen heeft van Meppel, midden door Drenthe, naar het Hoorndiep te graven, is tot aan Assen en nog verder voortgezet; waar door aan dit Vlek eene bekwaame gemeenschap, niet alleenlijk met Meppel, maar ook met Groningen verschaft is.

De Regeering bestaat uit één Schultus (Schout) en vier gevolmagtigden, welker verkiezing jaarlijks geschied, uit de meest gegoede en aanzienlijkste lieden; schoon ’er voorbeelden zijn, dat door gebrek van dien, een Bode van een der Kollegien daar toe benoemd is.

De Gereformeerde Gemeente word ’er bediend door één Predikant. De overblijfselen van bovengemelde Klooster zijn, door STELLINGWERF, in 1664, naar ’t leven getekend.

Zie de reeds genoemde Schrijvers, en verder BACHIENE, Geographie der Nederlanden.

< >