Bij ’t geen wij, in het bovenstaande Artikel, van hem gezegd hebben, om reden, dat de gevallen van hem en zijnen Vader zo naauw in elkander gevlochten waren, dat ze niet konden gescheiden worden, dient dit volgende hier nog van hem in ’t bijzonder gezegd te worden: te meer, daar zijn dood zo rampzalig, zijn begraavenis zo smaadelijk was, als zijne geboorte en doop prachtig geweest waren.
Toen hij, in de verradelijke verovering van Gorkum, door Vrouw MARGRETA en de Hoekschen, sneuvelde, bleef hij, eenige uuren lang, in slijk en drek liggen, van waar de Hoekschen hem, op een horde, naakt naar de Hoofdkerk sleepten, en den volgenden dag onder de aarde stopten; ter plaatze daar hij, te vooren bij de plegtigheid van zijnen Doop, door vier Baanreheeren, met veele toortsen, en alle pracht, naar de Kerk gedragen was, op de armen van Heer OTTO VAN HEUKELOM en LOVEN; wordende de doop aan hem bediend door FLORUS VAN WEVELINKHOVEN, Bisschop van Utrecht.
PONTANUS en anderen zeggen, dat hij uit den slag wel hadde kunnen vluchten, maar dat zijne sierheid hem zulks belettede; waar door hij sneuvelde, met de Jonkheeren PETERSOM en APPELDOORN, HENDRIK, Bastaard van Arkel, den Graaf van Opburg, SPLINTER, Bastaard van Nieuwenrode (de dapperste voorvegter der Kabeljaauwschen), OTTO GELLICUM, OTTO VAN HEMEN, WILLEM VAN ASPELDAM, en anderen.