Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

ARKEL, Jan de XIIIde van

betekenis & definitie

Zoon van OTTO en ELISABETH, was de XIII en laatste Heer van Arkel, van de Stad en ’t Slot van Gornichem, Hagestein, Leerdam en Pierepont, en Stadhouder en Thesaurier Generaal van Holland. Hij had ter Vrouwe JANNE of JOHANNA, eenige Zuster en vermoedelijke Erfgenaame van Hertog REINOUD van Gelder.

Geduurende het leven van zijnen Vader, was hij in zo een blaakende gunst bij Hertog ALBERT van Beijeren, dat, toen deeze naar Henegouwen trok, om de huldiging te ontvangen, hij, geduurende ’s Vorsten afweezigheid, tot Gouverneur of Stadhouder van Holland, hoewel tegen den zin van zijnen Vader, werd aangesteld; vreezende OTTO, schoon hem bekwaam genoeg kennende, dat hij, in dien zwaarwigtigen post, ligtelijk door het een of ander in ’s Graven ongenade zou vallen. Na dat hij een tijd van tien achter een volgende jaaren het ampt van Thesaurier of Generaal-Ontvanger had waargenomen, zonder ooit eenige rekening te doen, eischte Hertog ALBERT zulks, die hier toe opgestookt was door deszelfs Zoon, Graaf WILLEM van Oostervand. ARKEL, trotsch op zijne verrichtingen, wijl hij niet lang te vooren, met de voornaamsten van zijne Bloedverwanten, de Friezen aan de Hollanders onderworpen had, weigerde rekening te doen; met bijvoeging van die te zullen geeven aan zijne Vijanden, de Hoekschen, waarvan, zo als bekend is, WILLEM het hoofd was.

Sterk steunde hij, als hoofd der andere partij, op de magt van zijnen behuwd-Broeder, Hertog ARNOUT van Gelder. VOSSIUS noemt hem WILLEM van Gelder. De genegenheid van ALBERT, hierdoor geen kleinen krak gekreegen hebbende, wijl hij zig hierdoor in zijn gezach onteerd zag, beval aan zijnen Zoon, hier over wraak te neemen. Deeze geen aangenaamer bevel kunnende ontvangen, dan om de Kabeljaauwschen nadeel toe te brengen, verklaarde ARKEL terstond yoor een Vijand van het Vaderland, en met een zijne Goederen Haastrecht, Vilst, Stolkwijk, enz. voor verbeurd. ARKEL hierdoor getergd, was zulks oorzaak, dat door hem aan Hertog ALBERT, op het zelfde pas, de Oorlog, in het jaar 1401, werd aan gezegd; tegelijk ondernam hij eenen aanslag op Oudewater, die hem mistukte; doch Giessenburg, Alblasserdam, en meer andere plaatsen in Zuid-Holland, stak hij in brand, veroverde Nieuwpoort, en deed het door de vlam verteeren.

Doch deeze verwoesting geschiedde niet alleen door ARKEL: Hertog WILLEM woedde in de Landen van Heere JAN, en toonde hem, hoe veel nadeel den onderzaaten kan worden toegebracht, door een onberaaden stap van oorlogzuchtige en dwingelandische Overheeren. Ook belegerde ALBERT Gorkum, met een groote magt van Volk, uit Holland, Zeeland en Friesland; doch naar maate van die magt, was ook de tegenstand. Die van de Stad verweerden zig dapper, deeden eenen uitval op de Zeeuwen, waarvan ’er een menigte sneuvelden; onder de Gevangenen bevonden zig FLORIS VAN BORSSELEN, NICOLAAS ROMERSMAAL, FILIPS VAN EVERINGEN, en andere Mannen van aanzien. Een tweede aanval op het Kwartier van die van Kleef, was voor hun niet min voordeelig; maakende zij tot hunne gevangenen, Heer WALRAVEN VAN BREDERODE, GILLIS SCHENK, HUGO POST, en anderen.

Intusschen bewerkte JAN de Elect, of verkooren Bisschop van Luik, Zoon van Hertog ALBERT, met behulp van Heere ARENT VAN LEIJENBERG, ARNOUD HAAK VAN OUDHEUSDEN en anderen, dat ’er, na een beleg van Gorkum van twee en twintig Weeken, waarbij de Hertog geen geringe schade geleeden had, een verdrag getroffen werd, op voorwaarde, dat Heer JAN, op zijne bloote knieën, den Hertog om vergiffenis zoude smeeken, en, geduurende een ganschen dag, een Vaandel van den Hertog van het Kasteel doen waaijen.

De hardste en grootste vijand der Kabeljaauwschen, Graaf WILLEM, na zijns Vaders overlijden, tot de Regeering gekomen zijnde, handelde hij met die van Rotterdam, Dordrecht en Gorkum, als met openbaare Vijanden. Heer JAN bediende zig van Boden en Brieven; maar de eerste werden door WILLEM niet gehoord, en nog minder de laatste geleezen. In tegendeel deed hij die van Gorkum, welke hij, bij hunnen inval in ’t Nedersticht, gevangen bekomen had, naar Woudrichem voeren, om hen, tegen over Gorkum, op raderen te doen zetten. Doch ARKEL deed, ter hunner verlossing, Woudrichem, door WILLEM VAN IJSSELDOORN, bij verrassing inneemen. Alle de driften van den Graaf hierop gaande wordende, ondernam hij, met hulp van die van Utrecht, de verovering van Gasparn, Hagestein, Everstein en meer anderen; het welk hem gelukte.

Die van Gorkum, al hun voorigen rijkdom ziende verkeeren in armoede, begonnen te morren, wijtende hunnen Heer het onheil, dat hen kwelde. WALRAVEN VAN BREDERODE, die zig nog in de kluisters van zijnen Vijand (schoon zijnen Bloedvriend) bevond, liet niet na den Graaf hier van te berichten; die hierop niet zuimde hem aantespooren, om dit smeulend vuur verder in vlam te zetten. Geld, groote beloften en wat meer dienen kon, verspilde BREDERODE; en hier door kreeg hij op zijne zijde, eenigen der aanzienlijkste Burgers, en ARKELS Raadsmannen: COENRAAD, JAN, AART en GERRARD VAN HERLAER; JAN VAN DER DONK; BROENIS DE VERWER en JOHAN GERARDIN, Proost van Gornichem, van arme ouders te Haastrecht gebooren, doch, door Heer JAN VAN ARKEL, tot een Man van aanzien gemaakt: JAN VAN DER DONK was de Zoon van een Bastaard van ARKEL.

Aan deeze beloofde de Graaf van Holland, bij eenen bezegelden Brief, 80000 Fransche Kroonen, en groote verheffing, indien zij zig meester van Gorkum maakten. De list, waar van zij zig bedienden, was de verspreiding van een verzonnen Brief, waarin de Graaf zou gemeld hebben, nooit vrede met Heer JAN te zullen maaken, maar wel met zijnen Zoon WILLEM. Twee oogmerken wierden met deezen list bedoeld: eerst om de Gemeente tegen Heer JAN optezetten; en de andere, om hem ook bij zijnen Zoon gehaat te maaken; die ook kort daar na bewilligde, dat zijn Vader gevangen, en naar Kortrijk in verzekering gebragt zou worden.

Na, die bewilliging, werd de Regeering Jonkheere WILLEM in handen gegeeven, en allen, die den ouden ARKEL getrouw bleeven, afgezet, en de Verraders in hunne plaatsen gesteld; het zelfde geschiedde te Leerdam, en op het slot Arkel. JAN, die geduurende het pleegen van dit verraad afweezig was, hier van de weet krijgende, begaf zig, bijna alleen, naar Gornichem; doch de Poorten werden voor hem geslooten; het zelfde wedervoer hem elders.

Jonkheer WILLEM, wien door anderen het schandelijke hier van werd voorgesteld, voelde ras de werking der natuur, en de kracht van ’t bloed. Spoorslags reed hij uit Gorkum naar ’s Hertogenbosch, om zig met zijnen beledigden Vader te verzoenen; deed beloften van hem niet alleen zijne Goederen, maar ook zijne Verraaders ter hand te stellen. Den zaamgezworenen werd, door een anderen Verrader, en wel door den Geheimschrijver van den Heer VAN ARKEL, van deeze onderhandeling kennis gegeeven. Dus verbooden zij aan Jonkheer WILLEM, bij zijne terugkomst, mede binnen Gornichem te komen, en riepen, in plaats van hem, Graaf WILLEM binnen. Deeze hier mede zijn oogmerk bereikt hebbende, leide daar een sterke bezetting binnen, en stelde tot Gouverneur Ridder FILIP VAN DORP.

Jonkheer WILLEM, hierdoor in toorn ontstoken, kwam, in eenen duisteren nacht, met een deel Gelderschen, voor de Stad, plantte aanstonds de stormladders, en werd ’er, met weinig moeite, meester van, doch niet van het Kasteel. Graaf WILLEM rukte hierop spoedig aan, belegerde de Stad, met eene groote menigte Hollanders, Zeeuwen en Stichtenaars. De Hertog van Gelder trok vervolgens met een magtig Leger tegen den Graaf, om de Stad te ontzetten: de Graaf bood den Hertog eenen Veldslag aan, waarin deeze bewilligde. Doch in plaatse van te slaan, bediende hij zig van het opbreeken van WILLEM, werpende een deel van zijn Volk in de Stad, en trok daarna af.

JAN VAN ARKEL, nu meenende van ieder verlaaten te zijn, en ook dat het den Hertog geen ernst was, om hem zijne goederen te doen herwinnen, verkocht alle zijne landen aan hem, op voorwaarde, dat ze nooit van het Hertogdom Gelderland zouden mogen gescheiden worden; dit deed hij in het vooruitzigt, dat na den dood van REINOUT dezelve wederom op zijnen Zoon zouden moeten komen. Jonkheer WILLEM word gezegt, zijnen Vader hier toe te hebben aangespoord; ten minsten deed hij aanstonds den Hertog voor Heer uitroepen, en drong de Burgers aan hem den eed van getrouwheid te doen. Daarop begon de Hertog, met meerder ijver dan voorheen, den oorlog tegen Graaf WILLEM aantevangen, en aan zijn gewoon gebruik van verwoesten den ruimen teugel te vieren, tot op het jaar 1412, wanneer partijen den oorlog moede schijnen te zijn geworden.

De voorwaarden, waar op zij den vrede slooten, bestonden hierin: De Hertog zou, schoon tegen het verdrag met ARKEL gemaakt, Gorkum, Workum en het gansche Land van Arkel aan Graave WILLEM overgeeven; waar tegen de Graaf aan den Hertog opbrengen zou, 100,000 Fransche Schilden, (andere schrijven Kroonen): aan Jonkheer WILLEM VAN ARKEL, 50,000 kroonen, te zamen aan het Land van Born en het geene ’er aan behoorde. Heer JAN VAN ARKEL zou jaarlijks, uit den tol op het Lobeth, 1500 Rhijnsche guldens trekken, behalven dat aan hem zou worden afgestaan het Slot van Oijen, met zeven goede aangrenzende Dorpen. Jonkheer WILLEM VAN ARKEL zou, binnen Wijk te Duurstede, voor Graaf WILLEM moeten verschijnen, en voor hem, en zijne nakomelingen, afstand doen van Gorkum, 't Land van Arkel, Leerdam en Schoonderwoerd uitgezonderd.

Graaf WILLEM schonk, bij zijne huldiging, nieuwe voorregten aan die van Gorkum, waar in Jonkheer WILLEM wel, maar Heer JAN niet bewilligde. Jonkheer WILLEM, die zo min van iets afzag, als Heer JAN iets toestemde, werd daarom, op bevel van den Graave, bij zijn vertrek uit Brussel, gevangen genomen, en van de eene plaats naar de andere gevoerd; in welke omzwerving de Hoekschen niet nalieten hem schandelijk te bespotten: zelfs werd hij als een misdadiger gepijnigd. Tot meerder smaad, deed ook de Graaf den Keizerlijken Burgt van Arkel tot den grond toe afbreeken, waar na hij kort daarop kwam te overlijden.

De getrouwe Historieschrijver COMINES leert ons, hoe de Graaf veele Vorsten op den tuil hield, met het Huwelijk van zijne Dogter JACOBA VAN BEIJEREN, om nu door belofte aan deezen, en dan aan geenen, zijne onbegrensde heerschzucht des te beter te voldoen; maakende dus de ongelukkige Vrouw JACOBA tot den speelpop zijner vooruitzigten.

Onder anderen was deeze Jonkheer WILLEM VAN ARKEL, dien hij haar als man had toegedacht. Ligt begrijpt een Historiekundige, dat dit met de belangen der Hoekschen gansch niet strookte, wijl als dan, na ’s Graaven dood, Jonkheer WILLEM, die hun gezwooren vijand was, veel te hoogen sprong doen, en Graaf zou geworden zijn. Zij wisten dat Graaf WILLEM nergens door te verzetten was, dan met zijne hoogheid te vleijen: dus bragten zij hier tegen in, dat hij veel te gering voor ’s Graaven Dogter was; dan men ziet, uit het antwoord van Graave WILLEM, zijne oogmerken: „Hij zou zijne Dogter niet geeven aan eenen jonker van Arkel, maar aan eenen toekomenden Hertog van Gelder en Gulik.” ’Er zijn ’er, die hier bij voegen, dat de drift der Hoekschen, om dit te beletten, zo verre ging, dat zij, na onderricht te zijn, dat AREND VAN LEIJENBURG heimelijk gezonden was, om met Jonkheer van ARKEL hier over te spreeken, middel wisten, om de Fontenel, die Graaf WILLEM in zijn dije had, te doen opdroogen, dat dat dit, natuurlijker wijze, zijnen dood zou hebben veroorzaakt.

Dit zij zo het wil; men vindt gemeld, dat JACOBA op VAN ARKEL zeer verliefd was. Nogthans werd haar alle hoop benomen. Want na dat Jonkheer WILLEM, door een zonderlingen aanslag, zig meester van Gorkum gemaakt had, werd het, door MARGRETA, Weduwe van Graave WILLEM, met de Hoekschen weder belegerd: zij deed ’er eenen geweldigen storm tegen aanvoeren, wanneer de verraderij van Jonkheer WILLEM VAN DRUTEN, die, geduurende het gevecht, met 1500 Kabeljaauwschen doorging, de oorzaak was dat Jonkheer VAN ARKEL, op den 1sten December 1417, verslaagen werd.

De oude JAN VAN ARKEL zat toen nog gevangen; doch Hertog FILIPS van Bourgondien bracht, door den Heer van WEESEMALE, en door zijne Oorlogsmagt, zo veel te weeg, dat hij, omtrent agt jaaren na den dood van zijnen Zoon, uit de hegtenisse van den Heere VAN ZEEVENBERGEN ontslagen werd. Daarna deed hem FILIPS weder huldigen te Leerdam en Schoonrewoerd, als Heer van der Lee; doch de vervulling der belofte, om in zijn gansche bezit hersteld te worden, heeft hij niet beleefd; hij stierf zeer onverwagt; het welk word toegeschreeven aan het onmaatig eeten van een ongemeenen Aal. Alle de onheilen, hem overgekomen, worden doorgaans aan zijnen al te grooten hoogmoed toegeschreeven, en ook door anderen beschouwd, als een regtvaardige straffe, wegens het slegt gedrag, doorhem zijne Moeder aangedaan.

Het Land van Arkel dus aan Holland gekomen, werd, van het jaar 1409 tot 1424, door JAN VAN BEIJEREN, Bisschop van Luik, in Lijftocht bezeeten, en daar na aan zijne Weduwe ELISABETH, Hertogin van Luxemburg, die hij ter Vrouwe genomen had, na dat hij afstand van zijn Bisdom had gedaan. In vervolg van tijd (Ao. 1447) kwam Gorkum met het Land van Arkel, aan Heere JACOB VAN ABCOUDE, Heer van Putten en Strijen, die Ao. 1459, zonder Kinderen, overleed; waar door toen alles aan het Graafschap van Holland verviel. Hertog FILIPS van Bourgondien beleende Heer JAN VAN LANNOIJ daar mede, dien hij tot Stadhouder van Holland had aangesteld. Na deszelfs dood, schonk hij Gornichem en het Land van Arkel aan zijnen Zoon, Graave KAREL VAN CHARLOIS, die zig op het Kasteel, dat hij zeer versterkte, met zijne Vrouwe ISABELLA VAN BOURBON, zo lang hij in zijns Vaders ongenade was, onthield. De verzoening tusschen Vader en Zoon deed het groot ontwerp, van het leggen van eenen steenen Brug over de Maas of Merwe, staken.

< >