Graaf van Altemps, de eenige Zoon van de Zuster van Paus PIUS DEN IV, hebbende, van zijnen ouderdom van negen jaaren, in den krijg, aan ’t huis van Oostenrijk, aan KAREL DEN V en aan FILIPS, groote diensten beweezen, in Africa, Duitschland, Italië en Nederland. Wij beschouwen hem, zo verre hij daar toe betrekking heeft.
Als een der Oversten van de Duitsche Regimenten, onder bevel van den Hertog VAN PARMA, werd hij, in ’t jaar 1578, door den zelven gelast, met de zijnen in Bourgondie te blijven, om de bedrijven van ’t Volk van ALENÇON te verhinderen. Deeze, 3000 in getal, een inval in Bourgondie gedaan, en reeds eenige Steden bemagtigd hebbende, werden door ANNIBAL daar weder uitgejaagd en verstrooid; waarop hij zig met zijn Regiment bij PARMA voegde. In ’t volgende jaar bestond hij het beleg van Weert te voltrekken; ten dien einde ontbood hij VALDEZ met zijne Spanjaarden; de Stad gaf zig aan den laastgemelden over; doch de Soldaaten hielden het Slot nog in, besloten met Vesten, meer sterk in schijn, dan in der daad. ALTEMPS deed, na het veragten zijner boden, het zelve met zwaarder geschut aantasten; veele plaatsen daar van werden, met weinige moeite, ter neder geworpen; en de bezettelingen, te laat de aangebodene voorwaarden willende aanneemen, werden, na de inneeming van ’t zelve, opgehangen.
In dat zelfde jaar 1579 bevond hij zig, met tien Vaandelen der zijnen, onder de troupen, die, op den 8sten van de maand April, tot den algemeenen storm op 's Hertogenbosch verordend waren; zo wel als de anderen, wierd hij aldaar mannelijk ontvangen. Meer dan eens heb ik, in ’t gedrag des Konings, als iet berispelijks aangemerkt, eene soort van afgunst, jalousij, of wantrouwen tegen zijne grootste Veldheeren, bijzonder als hun ’t geluk diende, en zij de zaaken zodanig bestierden, dat zij eenig voordeel behaalden: want als dan scheen deeze Vorst bekommerd te zijn, dat zij te groot zouden worden. Om hunne magt te breidelen of paalen te zetten, was ’er voor hem geen beter middel, dan hun gebrek aan nodige penningen, ter betaaling van het Krijgsvolk, te doen hebben; zonder te bezeffen, dat de Legerhoofden als dan niet alleen werkloos moesten zijn, maar dat de Soldaat aan ’t muiten sloeg, en zij veel meer verlooren, dan zij gewonnen hadden.
Men behoeft niet zeer ervaaren te zijn in ’s Lands geschiedenissen, om te weten, dat zo PHILIPS, hier omtrent, onder ’t bestier van PARMA, anders gedacht hadde, deeze Veldheer mogelijk de eenigste zoude geweest zijn, die de Nederlanden weder onder de magt des Konings zoude gebracht hebben. Doch de schulden, waarmede de Hertog beladen was, waren op dit pas zo groot, dat hij geen gelds genoeg bezat om één Regiment, van allen, die om betaaling riepen, aftedanken. De somme, die het volk van ALTEMPS te eisschen had, beliep boven de 30,000 guldens ’s maands. En op de bede, die PARMA aan den Koning deed, kwamen niet dan schoone beloften, maar op verre na geen voldoende penningen. Geen wonder dan dat ze aan ’t muiten sloegen, wederstrevende Maastrigt innamen, en ’t gansche Land, daaromtrent, verwoestten. Men kreeg hun ook tot geen stilstand, dan met het betaalen van zes maanden soldij, en belofte van twee maanden na de Frankfortsche Mis, en de overige agterstallen, binnen drie jaaren, op zekere voorwaarden te betaalen.
In ’t jaar 1586 bevond hij zig in ’t gevecht bij Warnsveld, daar zo hevig gevochten werd, dat het zelve in ’t geheugen, zo van de Staatschen, Engelschen als Spanjaarden en Waalen, lang gevestigd bleef. PHILIP SIDNIJ en ANNIBAL ontmoetten elkander als twee onverzaagde helden; doch ANNIBAL werd van ’t paard geworpen, en zo zwaar gekwetst, dat de zijnen hem onder de dooden rekenden. In ’t jaar 1574 was hij allereerst in deeze Landen verscheenen, met een Regiment van 4000 voetknegten, welke hij uit Duitschland aanbragt, en die aan Don LOUIS DE REQUESENS, (die hem, om zijne getrouwheid, zeer hoog schatte), aangenaamer waren, dan aan de Nederlanders. Te welkomer was zijne komst voor den gemelden Landvoogd, wijl zig reeds een gerucht verspreid had, dat hij onderwegen, met alle de zijnen, geslagen en gedood was; welk gerugt veroorzaakt was, door dien hij, met een weinig Volk, op de grenzen van Nederland gekomen zijnde, was vooruitgereeden, en vervolgens omsingeld van 600 Soldaaten, die uit den Veldslag op de Mookerheide kwamen. Dan niettegenstaande hij reeds twee wonden ontvangen had, baande zijne dapperheid hem eenen weg door ’t midden van hun: waar op hij als een bewaarder van Braband geagt werd.
Na den dood van REQUESENS, de Hoogduitsche en Spaansche Soldaaten ieder weder om ’t hardst betaaling eischende, (zijnde de penningen van nieuws even schaars), zo vond de Raad van Staate dienstigt, om ’t Land van uitlandsch Krijgsvolk te ontheffen, het Hoogduitsche Regiment van den Graave VAN ALTEMPS te betaalen en aftedanken; en ook om reden, dat tusschen hem en den Gouverneur van Antwerpen, FREDRIK PERENOT, Heer van Champignij, raakende de bezetting van die Stad, eenig verschil ontstaan was, waar uit zij vreesden, dat meerder nadeel voor de gemeente ontstaan zou. ALTEMPS zeide hier op, in den vollen Raad van Brussel, dat men hem niet afdankte om het gevaar van Antwerpen, of om dat zijn Volk misnoegd was om de agterstallige soldij: want dat hij bereid was, het zelve nog zes maanden, op zijn eigen beurs, te onderhouden; maar dat het alleen geschiedde, uit een ongegronden haat van den Heere VAN CHAMPIGNIJ, die met het afdanken van dit Krijgsvolk, ’t welk aan den Koning het meest verknogt was, niets anders zogt, dan de Spaansche partij te verzwakken, en Antwerpen dus te ligter aan ORANJE over tegeeven.
Dan de muiterij van ’t Volk van MONDRAGON maakte het des te noodzaaklijker, dat aan ALTEMPS en de zijnen hun geld en paspoort werden gegeeven. Weinig bericht is mij verder van deezen vermaarden Krijgsman, de Nederlanden betreffende, voorgekomen, dan dat hij, in ’t jaar 1578, zig in Duitschland heeft bezig gehouden, met het werven van Krijgsvolk, voor Don JAN VAN OOSTENRIJK.
Zie STRADA en andere Schrijvers van dien tijd.