Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

AITZEMA, HESSEL VAN

betekenis & definitie

In den benarden staat des Lands, geduurende den jaare 1584, waar in men genoegzaam gantschelijk besloten had, de oppermogenheid aan den Koning van Frankrijk optedraagen, bevond hij zig, tot het doen van dien veruitzienden stap, onder de Nederlandsche Gezanten, ten dien einde benoemd, wegens de Provintie Friesland, alwaar hij den rang van President van ’t Hof bekleedde. Wij zullen elders gelegenheid hebben, deezegewigtige gebeurtenis, over welker te nietloopen men in dien tijd wel rouwig was, maar naderhand stoffe had de Voorzienigheid te danken, in alle haare omslandigheden te verhaalen.

Deeze handel dan, door de weigering des Konings, te niet geloopen zijnde, vonden de Staaten goed, op nieuws, over het zelfde point, met de Koninginne van Engeland in onderhanddeling te treeden; ten welken einde, na genomen besluit, in ’t volgend Jaar, onze AITZEMA , onder anderen, naar Engeland werd afgezonden. Die Vorstin, mede haare reden hebbende, om het aanvaarden der opperheerschappij van de hand te wijzen, zo wel als de altoosduurende bescherming, werden echter met deeze bezending, eenige voorwaarden tot hand gebracht, wegens ’t verleenen van bijstand, welken de Engelschen zig duur genoeg wisten te doen betaalen. AITZEMA was, nevens NOORDWYK, VALKE en BUIS, te Londen gebleeven, en wisten de Koningin , naa het overgaan van Antwerpen, tot de vermeerdering van onderstand te beweegen. AITZEMA, nevens eenige anderen, de partij van Leicester te zeer toegedaan, werden uit den Raad van Staaten geweerd. Op ’t Art. WYBRAND VAN AILVA hebben wij gezien, hoe de misnoegde Friezen bestaan hadden, op eigen gezag, de Opperheerschappij andermaal aan Koningin ELISABETH aantebieden; hier dient nog bijgevoegd te worden, dat hessel AITZEMA, nevens zijnen Broeder en behuwd-Broeder, (als menschen, die meer haakten naar eene Koninglijke dan Vrije Staats-Regeering, om, door dien weg, ’t beleid der Friesche Landzaaken wederom als voorheen gesteld te zien) als de voornaamhe aanleiders en hoofden daar van beschouwd moeten worden. Deeze zaak, hoe gunstig bij de Koninginne aangemerkt, had voor hun een gantsch anderen keer, ten aanzien van der Staaten zijde. Want vooreerst erkenden de Staaten van Friesland hen niet als gemagtigde Afgezanten, en weigerden daarom den brief, door de Koninginne dezelve mede gegeeven, op den vollen Landdag te doen leezen; doch na dat Leicester weder te rug gekomen was, meenden AITZEMA en de zijnen, zeker spel te hebben; en om hun doel te treffen, hadden zij Dudlij, de reize naar Friesland in persoon, ten sterkste aangeraaden. Deeze dan, om hun aan de hand te gaan, had, met voorbijgaan van den Stadhouder en Gemagtigden der Staaten, aan de Grietenijen en Steden, uit Medenblik, geschreeven, dat zij eenen dagvaart beschrijven zouden, waarop hij wilde verschijnen. Doch, eer deeze Brief van uitwerking kon zijn, hadden de Gemagtigden der Staaten van Friesland den President AITZEMA eerst in zijn huis in bewaaring gestheld en naderhand van zijn ampt ontzet; en zonden verder eenen Brief aan Leicester, waar bij bij hem vertoond werd, hoe ’t alleen aan hun stond, eenen Landdag te beschrijven, dien zij thans voor ondienstig oordeelden; verzoekende dus aan hem. die reize te staaken, dewijl daar uit niet dan onrust te voorzien was. Deeze handelwijze gaf een verderen krak aan ’t daalend gezag van Lecester. Nogchans schijnt AITZEMA naderhand wederom in ’t bewind hersteld te zijn: want TE WATER meld ons, volgens bericht van den Heer U. Burmania, dat hij, op een reize, tot de Staatsvergadering te Breda, overleeden en aldaar begraven is.



Vaderl. Hist.
VIII Deel , bl. 56. 95. 97—203. 242. 249. WINSEMIUS Chronijk, bl. 650—743 en 744. BOR, X Deel, 2de Boek, bl. 491. REYD, bl. 182. 183. 186. 240. GABBEMA, Verhaal van Leeuwarden, 583—587.

< >