Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

AITZEMA , FOPPIUS VAN

betekenis & definitie

Ridder, eerste Resident van den Staat der Vereenigde Nederlanden te Hamburg, Oom van den hier na te noemenen LIF.UWE VAN AITZEMA. Van Hamburg werd hij, Ao. 1610, gezonden aan den Hertog van Fridland, en Grave van Tilly, om een verdrag van wederzijdsche onzijdigheid met die beiden te sluiten; doch zijne onderhandeling liep vrugtloos af.

In dat zelfde jaar ontstonden eenige twisten tusschen de Deenen en de stad Hamburg, over eenen nieuwen tol, welken de Koning te Glukstad vorderde; de laatstgenoemde verzocht om de bemiddeling der Algemeene Staaten: deeze, belang hebbende in een vrijen vaart op de Elve, zonden AITZEMA naar Denemarken, om den Koning te beweegen den opgelegden tol weder afteschaffen; maar dit was vruchteloos: dewijl de twisten, tusschen den Koning en gemelde Stad, reeds tot daadelijkheden waren gekoomen. In 1636 werd hij aan den Keizer te Weenen gezonden, om van hem te verzoeken eene stipte onzijdigheid in den Duitschen Oorlog, die de Staat, van zijnen kant, aanbood. Ook was hij, door de Koninginne van Boheemen, gelast, om haare zaaken aan het Hof van den Keizer te behartigen, gelijk hij ook, in ’t geheim, van den Prins Fredrik Hendrik bevelen had ontvangen, om te onderstaan, of zijne Keizerlijke Majesteit dien Prins met het Graafschap Meurs zoude willen beleenen, en voorts verlof geeven, om zijne goederen, onder ’t Rijk geleegen, aan zijne vrouwelijke en mannelijke Erfgenamen, bij uitersten wil, te mogen nalaaten. AITZEMA scheen in den beginne te zullen slagen: de onzijdigheid werd hem genoegzaam beloofd: ook sprak men van Meurs, ten gunste van den Prins, tot een Vorstendom te zullen verheffen. Doch de Spaanschen en Franschen staken een spaak in ’t wiel: zo dat AITZEMA niets verrigtte. Daar zijn ’er die zeggen, dat zijne reize nog een verder oogmerk hadt, dan om het Hof van Weenen te polzen. Geduurende zijn verblijf aldaar, werd hij, uit aanmerking van de diensten, door zijne voorzaten aan ’t Rijk beweezen, van den Keizer tot Vrijheer van ’t Rijk gekozen. Deeze zijne reize, en de daar op volgende ontvangene gunstbetooning, gaven aan Frankrijk groote ergernis: te meer, daar de Staaten, bij het laatstgeslooten verbond, beloofd hadden te zullen breeken. De Staaten bedienden zig van deezen argwaan, om AITZEMA, in het volgende jaar 1637, te rug te ontbieden, onder voorwendzel, dat hij zig van de beschuldiging, ten zijnen laste, zoude verantwoorden. Doch het waare oogmerk was, om van de gesteldheid van het Hof onderricht te zijn: en, om de zaak meerder schijn te geeven, benoemde men Commissarissen om hem te ondervragen. Het verslag daar van behelsde, dat aan Commissarissen grblreken was, hoe de geruchten , ten zijnen nadeele verspreid, waren voortgekomen van eenen MENZELUS, Keizerlijken Commissaris te Hamburg; waarop bij de Staaten verstaan werd, de verdediging van AITZEMA aanteneemen, met begeerte dat hij in zijne posten getrouw zoude volharden. Even te vooren was, bij de Staaten, besloten, eene bezending te doen aan de vergadering van den Neder Saxischen Kreits , en met een goedgevonden, den HEER AITZEMA daar toe aftezenden, om, ware ’t mooglijk, de Leden van die vergadering tot eensgezindheid te beweegen.

Door AITZEMA (zegt men) onderhielden de Staaten een heimelijk verstand met de Keizerlijken, om daar door tot eene afzonderlijke onderhandeling met Spanje te koomen; zommigen zelfs wilden hem geduurig aan dit Hof houden. Ook werd hij, in den zelfden zomer, met een geheime boodschap, aan den Zweedschen Kancelier, die zig te Maagdenburg bevond, gezonden. Hoe veel belangs men dus in zijnen dienst scheen te stellen, was hij, echter, bij veelen gehaat. De Prins van Oranje, die hem beschouwde als oorzaak, dat zijne geheime zaaken ruchtbaar geworden, en daar door verijdeld waren, trachte al het kwaad daar van hem te wijten. De Franschen, die alle de gangen der Zweeden naspoorden, beschuldigden hem, dat hij den Keizer en Spanje meerder dienst deedt, dan den Staat. AITZEMA had, nevens anderen, en daar onder twee Heeren uit de Regeering van Holland, het Eiland Ameland van den Keizer ter leen ontvangen ; dit werd met den naam van Omkooping bestempeld; en de gemelde Heeren geraakten daar door in grooten haat van ’t gemeen. AITZEMA kreeg hier van, door brieven, te Hamburg kennis: Hij schreef daarop, den 20sten Maart, aan de Staaten, dat hij Hamburg, bij zijne komst, vervuld had gevonden met zeer kwaade betigtingen tegen zijn Perzoon; dat hij zig, den 19den Maart 1637, op weg had begeeven, om aan H. H. M. M. van zijne verrigtingen mondeling verslag te doen; dat hij te Oldenburg zijnde, als door een Mirakel, was onderricht, dat zijn Logement was gereed gemaakt op de Voorpoort in den Haag, dat men zeide, dat hij in twintig of dertig pointen den dood verdiend had; dat zijne zagtste straffe zoude zijn, in vier kwartieren gelegd te worden: verzoekende verders vrijgeleide, en, wegens zijne onpasselijkheid, eenig uitstel. De zaak van Ameland, die zo veel gerucht maakte, werd onderzocht, en daarin niets gevonden, dat met de eerlijkheid van een getrouw onderdaan streed; en ook niets diergeljks ten aanzien van de Heeren BEAÜMONT en VAN WAVEREN, die, te gelijk met hem, beticht waren; deeze werden dus mede vrijgesproken.

De Staaten besloten, den 15den April, Commissarissen naar Hamburg te zenden, met last om aan AITZEMA eenen Brief van H. H. M. M. over te leeveren, behelzende eene vermaaning en nodiging om in den Haag te koomen, en na de Ieezing hem te verzekeren van de achting, die H. H. M. M. voor hem hadden; en dat zij Commissarissen gekoomen waren tot zijne geruststelling, met verzoek, dat hij ten spoedigsten met hen naar Holland wilde vertrekken; doch indien dit niet gelukte, dat zij als dan aan de regeering van Hamburg zig zouden vervoegen, en verzoeken, dat AITZEMA gevat, en nevens zijne papieren, aan hen zoude worden overgeleverd; en indien de Perzoon mogt worden geweigerd, dan te zien meester te worden van de papieren. AITZEMA, van deeze bezending te vooren verwittigd, nam de vlugt naar Praag, daar hem zijn groote ijver voor de Neutraliteit verweeten werd: men zeide dat hij zijn loon kreeg. Dus kon hij bijna nergens veilig zijn: in Frankrijk, Spanje, Zweeden en Engeland, was men op hem vergramd. De Honing van Denemarken hield hem voor den drijver van ’t afschaffen van den Glukstadschen Tol; om 't welk te bewerken, hij door de Staaten gelast geweest was. Die Vorst gaf hem, in een brief aan de Staaten, den stekenden tijtel van Baron van Ameland. Zijne landgenooten de Friezen, waren het sterkste op hem gebeeten: schrijvende de Staaten van die Provintie aan H.H. M. M. dat men hun de pointen van zijne beschuldiging zoude toezenden: zij zouden intusschen op zijne goederen procedeeren, bij aldien zijn Perzoon afweezig bleef. Men zond hun de stukken: doch zij riepen telkens om andere, en om dat ’er niets met zekerheid in de bezwaaren gevonden werd, deeden zij ook niets. AITZEMA, dus zwervende, vlugtte van Praag naar Weenen , alwaar hij kort daarna overleed, en in de Kerk der Predikheeren, dewijl hij, zo men zeide, den Roomschen Godsdienst had aangenoomen, begraven werd.



Vadert. Hist.
XI Deel, bladz. 121. 129. 140 en 241. AITZEMA, Zaaken van Staat en Oorlog, II Deel, fol, PUFFENDORF.

< >