Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

AITZEMA, LIEUWE VAN

betekenis & definitie

mede een Friesch Edelman, gebooren te Dokkum, in het Jaar 1600, uit het Huwelijk van Meinardus Aitzema, Burgemeester aldaar, en teffens Secretaris van de Admiraliteit, en Catharina Epo van Jukema tot Sexbierum, wiens Vader Burgemeester te Franeker was. Nauwelijks 16 jaaren oud, werden van deezen Lieuwe gedrukt de Poëmata Juvenilia, in 4to. Valerius maakt hier wel gewag van, doch zegt niet dat het zijn eigen werk was.

Tot meerder Jaaren gekomen zijnde, werd hij Raad van de Hansesteden, en Resident van dezelve in 's Hage; zijn Oom, FOPPIUS VAN AITZEMA boven gemeld, hadt hem deeze waardigheid bezorgd. Ook heeft hij tweemaalen, ten behoeve van de Hansesteden, eene reize naar Engeland gedaan. Grooter en beroemder naarn heeft hij verworven, door zijn Boek, genaamd Saaken van Staat en Oorlog, beginnende met den Jaare 1621, en eindigende met 1668. De eerste uitgave van dit werk is gedrukt in 14 of 15 stukken, en, met den Vredehandel en Herstelde Leeuw, tot 16 deelen in 4to uitgedijd. PARS, in zijnen Naamrol der Batavische Schrijvers, zegt dat deeze druk van de Liefhebbers meer begeerd wordt dan die in folio; om reden dat, in dien tweeden druk, veele aanmerkelijke zaaken zijn uitgelaten, of veranderd, vermids hij goedvond, zig naar den tijd te schikken. Doch dit beslaat meer in de verbeelding dan wel in wezenlijkheid. Door eene eene naauwkeurige vergelijking heb ik bevonden, dat de voornaamste verandering bestaat, in de beruchte zaak der Utrechtsche Predikanten, die, in ’t jaar 1660, door order van de Staaten dier Provintie en de Regeering dier Stad, dezelve moesten ruimen, namelijk ABRAHAM VAN DER VELDE en JOHANNES TELING; (waar van de eerste, kort daarna, te Middelburg, en de andere te Kampen in Overijssel beroepen werd, alwaar zij beiden hun Leeven en dienst geëindigd hebben). Van deeze twee spreekt AITZEMA zeer voordeelig in den Eersten druk, en niet zeer gunstig van de Utrechtsche Regenten; maar in den tweeden druk is hij merkelijk van taal veranderd, en heeft de partij van de laatste gekoozen. Nog dient hier bij geweeten te worden, dat van den eersten druk jaarlijks één stuk uitkwam: zo dat de Schrijver, of geen genoegzaamen tijd, of te weinig oplettenheid, in ’t nazien der proefbladen, gehad heeft; waar door het werk in 4to met veele gebreken ten voorschijn gekoomen is, terwijl de tweede druk in Folio, met veel nauwkeurigheid uitgevoerd, dus meer in achting is. Daarenboven heeft men in de laatste uitgave, tot groot gemak van den Leezer, den korten inhoud der verhandelde zaaken, meest al op den kant bijgezet, met een volledig Register, ’t welk met den Vredehandel en Herstelde Leeuw, het zevende deel in Folio uitmaakt. In ’t Jaar 1653, maakte men, in de Rotterdamsche Boekzaal, bekend, dat een Hollander en beminnaar der Nederlandsche geschiedenissen voorneemens was, het groote, werk van AITZEMA dermaate te bekorten, dat het maar één stuk in Foiio zoude uitleveren. ,, Na het einde van ’t bestand (zegt die Schrijver) neemt de beroemde AITZEMA, opgevuld met stapels van gedenkschriften en oorspronkelijke bewijzen, een arbeid op den Hals, die niemant als zulk een Atlas der Historieschrijvers past. . Doch dewijl (gaat hij voort) zo groot een werk, door de meenigte van ingelaste stukken (die wij voor de ziel van ’t werk houden) tot overgroot beslag is uitgedegen, veelen onzer Batavieren te hoog in Prijs, of te lastig in ’t doorbladeren valt, heeft het mij goedgedacht, en de moeite waardig, ten dienste mijner Landgenooten, een kort en bondig begrip, van alle de zaaken van Staat en Oorlog in en omtrent de Vereenigde Nederlanden, met het uitgaan des gemelden bestands tot op * * * op temaaken enz. enz. Dan het is alleen bij dit bericht gebleeven, daar wij echter niet gelooven, dat onze Landgenooten veel bij te kort gekoomen zijn.

AITZEMA hadt, uit hoofde van zijne ampten, toegang bij de voomaamsten van onze Staatsbestierders van dien tijd, en kon dus zaaken ontwaar worden, daar andere onbewust van bleeven. Hier kwam bij, dat hij, door zijnen vlijt en vlugheid, zig meester van veele geheime schriften wist te maaken, van Acten, Resolutien, Beraatslaagingen, zo van de Staaten Generaal, als van de Staaten van Holland en Westfriesland, en andere Provintien. Zommigen denken, dat hij zelfs niet ontzien heeft, zig van onbehoorlijke middelen te bedienen, om dezelve magtig te worden; ja, dat verder gaat, hij is openbaar beschuldigd, van ’er meer dan eens kwaad gebruik van gemaakt te hebben. Want, toen, in ’t Jaar 1670, eenige persoonen, in den Haag, over verboden verstandhouding gestraft werden, waaronder de voornaamste was ABRAHAM KEIZER, voorheen in dienst van AITZEMA, (die reeds den 23sten Februarij des voprigen jaars overleed,) welke KEIZER, volgens zijne Sententie, beleeden had: „ Dat AITZEMA daaglijks berigt plagt te krijgen, van ’t geene ter Algemcene Staatsvergadering voorviel, al „ werd het zelfs niet in de Registers gebragt, uit den mond „ van BOOTSMA, die wegens Friesland, of uit die van de Heeren van Overijssel, namelijk PALLAND, die ter Generaliteit was afgevaardigd, en dat hij, KEIZER, en andere Klerken, hem bezorgden alle Brieven en stukken, die zij konden magtig worden”, voegde hij ’er nog verder bij, dat AITZEMA gewoon was, briefwisseling en verstand te houden, met buitenlandsche Hoven, zelfs met Engeland en den Bisschop van Munster, ten tijde van den jongsten Oorlog, en ook zelfs met KROMWELL, met de Gezanten van Spanje, Zweeden en Brandenburg: hebbende hij zelfs zeker geheim besluit, wegens de verzamelplaats van ‘s Lands Vlooten, naar Engeland willen overzenden, ’t welk hij, KEIZER, zoude belet hebben: en verder, dat AITZEMA, voor gemelde Briefwisseling, geduurende den Oorlog, 10 of 11000 guldens in ’t Jaar, van ’t Hof van Engeland, zoude getrokken hebben.”

Doch hier bij dient men aan te merken, dat dit eene bekentenis is van een schelm, die voor zijne schelmstukken gestraft is; dat hij dit zeide na den dood van AITZEMA, en dat hij zelf met den Franschen Ambasladeur POMPONS en anderen verstand hield. Hoe ’t zij, men heeft AITZEMA een werk zien ten uitvoer brengen , dat men niet alleen als een Historie, maar ook als een Staatkundig Verhaalboek moet aanmerken. Behalven die onmisbaare verzameling van Staatzaaken, vervat zijn Strijdende Leeuw al het voorgevallene in de Jaaren 1621, 1622, 23, 24 en 25, in de Nederlanden. Zijn Vredehandel behelst een Verhaal van den Munsterschen Vrede, 1648, en de Herstelde Leeuw, het voorgevallene in de Jaaren 1650 en 1651.

Eenige, meer heethoofdige dan wel oordeelkundige beoordeelaars, beschuldigen hem geweest te zijn een Man geheel zonder Godsdienst: om reden dat hij niet spaarzaam geweest is, in de Leeraars der vastgestelde Kerke, nu en dan, hevig door te strijken. ’t Is waar, dat openbaare spotters met den Godsdienst zig nooit meer verlustigen , dan met de Leeraars bespottelijk' te zien manken; en ’t is telkens waar, dat AITZEMA, doorgaans, in zijne schriften weinig achting betoonde voor Mannen, die tot de Geestelijke order behoorden. Dan, ’t zal nimmer waarheid worden, dat een Historieschrijver, de gebreken van eenigen uit die orde voorstellende, daarom een Ongodist, of een Man zonder Godsdienst zijn zal. Dat, echter, AITZEMA, aan zijne Pen wat al te vrijen loop gegeeven heeft, kan niemand ontkennen; en hij zelve schijnt ’er, op zijn doodbedde, berouw van gehad te hebben. Zie hier een geloofwaardig getuige van zijn Karakter, op ’t einde zijns leevens, in de woorden van den Haagschen Predikant S. SIMONDS, aan den Heer Karel Roorda. „ Het is zeker (zegt hij) dat groote mannen, die zig door hunne schrif„ ten vermaard maaken, aan veele oordeelen onderworpen ziin, en hunne gebreeken’t luitst uitgeschreeuwd worden; even gelijk de Eclipsen der Hemelsche Lichamen van ieder worden waargenomen; en de misdagen eener Klok in de hoogte gehangen, van ieder gehoord worden. Even zo min is het te verwonderen, dat zodanige trekken, die eenige van mijne Orde, in t werk van den Heer Resident, in geen al te gunstig licht plaatzen, niet weinig aanstoot gegeven hebben, en oorzaak ,zijn, dat na zijnen dood met al te gunstig van hem door veele gedacht word. Dan hij, na door eene Ziekte te zijn aangetast, ontbooden hebbende, na dat wij weinige weeken te vooren kennis hadden gemaakt, zo onderhield ik hem, met kracht van reeden naar tijdsomstandigheid. Hij betoonde mij, een verbrijzeld gemoed, met verzaaking van al ’t Aardsche , ja zelfs van zijne schriften, die hij voorheen, zou bekend is, zijne Kinderen pleeg te noemen, noemende die nu (Opera Putida & foetida) stinkende schriften, zig beklaagende den tijd, daar aan ten kosten gelegt. Ik melde dit niet om dezelve in verdenking te brengen, maar om aan te toonen, het berouw dat hij had, over het geene ’er hem in mishaagde.”

Niemand, echter, de Zaaken en Geschriften van ons Vaderland maar eenigzins kundig, kan ontkennen, of AITZEMA heeft door dezelve aan zijne Landgenooten, zo in ’t Historieele als Staatkundige, den grootsten dienst gedaan: want, wat heeft hij ons niet in staat gesteld om over veele zaaken te oordeelen! wat heeft hij niet al tot onze kennisse gebracht, daar wij, buiten zijnen arbeid, onkundig van zouden gebleeven zijn!

Dus dan gelaakt en gepreezen, nuttig en nadeelig geweest zijnde, betaalde hij den tol der natuur, in 's Hage, de gewoone plaats van zijn verblijf, den 23sten Februarij 1669, in den ouderdom van 69 jaaren, hebbende bijna 40 Jaaren zijn Residentplaats bekleed. Zijn afbeelding gaat in Prent uit, en in Is Hage ziet men nog zijn Grafzerk, met een fraaij Gaafschrift pronken. Zij, die hem waren toegedaan, zeggen, dat hij was, opregt, minzaam, gediestig en mildadig, van een schrandere Staatkunde, en geleerd in verscheidene taalen en Wetenschappen. Het is bekend, dat het Werk, handelende over de Sijbillen, van eenen ander, schoon denzelfden naam voerende, geschreeven is.

Zie BAILE, Art. AITZEMA. PARS, bl. 113-118. 417. Vaderlandsche Historie, XIII Deel, bl.357. Hollandsche Mercurius, 1670. bl.41-43. Brief van Simonides aan Roorda.

< >