de Hoofdstad van het zo even gemelde Landschap, geleegen 7 uuren van Mechelen, 6 van Brussel, en 5 van Gend, tusschen beide de laatstgemelde Steden; zij draagt den naam naar een oud Kasteel, ‘t welk wel eer plagt te staan achter het Gasthuis beneden de Kerk, nu den Berg van Plaisance genaamd, welk Kasteel door de Gothen, in ‘t Jaar 489, zou gebouwd zijn. Deeze Stad is vereerd geweest met een Burggraafschap, alwaar men ook voortijds geld plagt te slaan, welk Muntregt van daar naar Gend, door Graaf Guido of Guij, is verplaatst.
Ook was hier een Canonikale Prebende van St. Gaugericus, nevens twee Mannen- en één Vrouwen-Klooster. Tegenwoordig is ’er maar een Kerspel Kerk, die ook tevens eene Kollegiaale Kerk is; haar Kapittel bestaat uit twaalf Kanunniken, eenen Proost en eenen Deken. In een der Kloosters ziet men het Graf van Dirk Martijn, aan wien door sommigen word toegeschreeven, dat hij de verbeterde Drukkonst uit Duitschland in Nederland zou gebragt hebben, en wiens nageslachtenis door Erasmus, die zijn Vriend was, met een Grafschrift vereeuwigd is.
De Burgers van Aalst genieten nog heden een Privilegie, nevens die van de vier Ambachten, om in de eene en andere Jurisdictie vrij te mogen vaaren; welk voorregt men zegt, hun geschonken te zijn, om dat zij, in het Jaar 1453, zig manlijk gedragen hadden tegen die van Gend; verhaalende hunne schade, die zij door dezelve, in 1830, geleeden hadden. Deze Stad is mede berugt geworden, door den dood van den Noorman Willem, die voor haare muuren werd doodgeschooten, terwijl hij Graaf Dirk van Vlaanderen, die daar binnen was, belegerde. In 1483 werd binnen Aalst een Landdag gehouden, waar op Maximiliaan, Roomsch Koning, genoodzaakt werd, zijne Dochter Margreet ten Huwelijk te geyen aan Karel den VIII, Koning van Frankrijk.
Geduurende den Spaanschen Oorlog, heeft deeze Stad daar van mede rijkelijk de wrange vrugten gesmaakt. Doch vermits het een der Roomschgezinde Schrijvers gelust heeft, in ‘t verhaal hier van, eenige van onze Nederlandsche Schrijvers van onwaarheden te beschuldigen, zullen wij hem zelfs hooren: te meer, daar hij zegt: dit is het waarachtig verhaal, door Mr. Pieter Gundeele, Griffier der Stad, die oog- en oorgetuige van alles geweest was, mij toegezonden, en nog in leven, toen hij ‘t volgende schreef.
Meerbeek dan zegt: „De Spanjaarden, na dat Zierikzee aan des Prinsen zijde was overgegaan, waren, volgens de voorzegging van Juliaan de Romero, aan ‘t muiten geslagen, en kwamen af naar Braband, niet zonder geweld te doen op de Dorpen daar zij doortrokken: want zij toen uitmaakten een getal van 6600 Mannen, en daar liep eene maare, dat zij die van Antwerpen, Mechelen of Brussel waren dreigende, om hunne betaaling te krijgen. De Raad van Staate zocht alle middelen, om de Muiters te paaijen; dan wat hun ook werd voorgesteld, zij eischten volle betaaling hunner achterstallen, of dat zij anders eenige Stad of Sterkte zouden inneemen, en houden tot zij ten vollen zouden voldaan zijn. Brussel en andere omliggende Steden waren op haare hoede, om niet overvallen te worden, en de beroerte was overal groot. De Muiters waren ook op hun behoud bedagt, wijl zij zagen, dat de groote Steden overal in de Wapenen waren. Op den 25 Julij 1576, kwamen zij voor de Stad Aalst, tot op een vierde van een mijl, aan de Rivier de Dender, daar eene Brug lag, in een Parochie, Eerembodegem genaamd, alwaar een groote hoop Landlieden vergaderd was, om hun den weg te beletten, beginnende ten dien einde de gezegde Brug aftebreken: zij bezig zijnde om met de Landlieden, wegens den vrijen doortocht te handelen, kwam ’er een Spanjaard aan de Brug, om met eenen N. Boccart te spreeken, en na eenige woorden wisselens, stekende na denzelven, schoten zijne medegezellen naar de Landlieden, en joegen die op de vlugt; dus voor de stad gekomen, begeerden zij van de Burgers, die zig op de Vesten begeeven hadden, te worden binnen gelaten; maar deeze antwoordden, dat hun zulks van ‘t Hof en van de Staaten verboden was, doch boden alle nooddruft en eetwaaren aan; dan de Spanjaarden hier mede niet vergenoegd, trokken rondom de Stad, zoekende eene onsterke plaats, om binnen te komen, die zij ook ten laatsten, aan de Rivier, daar bijna geen water in was, vonden. Zij voor een gedeelte binnen zijnde, trokken recht naar de Markt, en stelden zig daar in dagorde, zonder dat die van binnen eenige tegenweer meer boden, behalven eenen ouden Burger, Zeger Bololop, die daar bij het leeven liet.”
Doch verder ontkent Meerbeek, dat die muitende Spanjaarden de Stad geplonderd hebben, zo als men bij Baudart en anderen leest. Ook ontkent hij het ophangen van eenen van ’s Konings Dienaars, voor de muuren der Stad. Doch het zijn niet alleen van Meteren en Baudart, die ons dit verhaalen, maar Strada zelfs maakt geen zwarigheid, om dit te boek te stellen. (Zie ’t I. Deel, in 8vo. bl. 572.) alleen wil hij, en is genoodzaakt toe te stemmen, dat zij eenen Peter…. uit wraak hadden opgehangen, en, geduurende hun verblijf, zig van de Burgers de kost deeden geeven.
Bekend is ’t, dat deeze oproerigheid der Krijgsknegten de zaak der Spanjaarden merkelijk deed te rugge gaan, wijl de haat van Roomschen en Onroomschen hier door des te meer tegen hen ontstoken werd; veele Grooten vielen hierom de zijde van Oranje toe. Met het Jaar 1581, zocht de Heer van Aux, Broeder des Graven van Bossu, Bevelhebber van Aalst, deeze Stad aan Oranje, wiens partij hij gekoozen had, te doen overgaan; doch dit gelukte niet voor het Jaar 1582: terwijl Parma voor Oudenaarde lag, maakten de Heeren van Merode en Olivier van den Tempel een aanslag op de Stad, die zij aan de zwakste zijde begonnen aantetasten; doch de gantsche bezetting daarop toegeschoten zijnde, om Merode te keer te gaan, deed van den Tempel de Stad, door de zijnen, aan de sterkste zijde beklimmen.
Eenigen zijner Soldaten, binnen geraakt zijnde, openden de Brusselsche poort, en deden de overigen insgelijks binnen komen; waar op tusschen
beide partijen een hevig gevegt ontstond, waar in het grootste gedeelte der Spaansche bezetting in de pan gehakt werd. Dus kwam Aalst aan der Staaten zijde. De Heer van Merode werd daarin tot Gouverneur aangesteld, en de Stad van behoorlijke bezetting voorzien. Aalst werd door die van Vlaanderen, onder opzicht van den Kapitein en Ingenieur (Johan van den Corput) van Breda met veele Bolwerken versterkt.
Naderhand werd de Stad voorzien van eene bezetting van Engelschen, die om gebrek van betaaling, eerst eenen opstand verwekten, en daarna, in de maand December van het Jaar 1584, de Stad aan Parma, voor 30,000 Ducaten, overgaven; van toen af, is zij op de zijde des Konings gebleeven.
In ‘t Jaar van 1671, werd Aalst, als niet voldoende voor een Frontierstad, van zijne werken ontbloot. Lodewijk de XVI, in de maand Maij des Jaars 1676, Bouchain genoegzaam verzekerd achtende, gaf, op den 20 dier maand, bevel, dat zijn leger zoude opbreken; ‘t welk diensvolgens zijnen weg nam door ‘t Land van Aalst. De Prins van Oranje trok den 22 mede op, naar ‘t zelfde Land, en nam zijn Hoofdkwartier te Asschen: en vermits van alle kanten bericht werd, dat de Koning voorneemens was Aalst aantetasten, en de Stad te versterken, wilde de Prins, met Villa Hermosa, daarin voorzien.
Deeze zonden dan alle hunne Dragonders, en 8 Esquadrons Ruiters, onder den Spaanschen Luitenant-Generaal Don Antonio d'Ageurto, om zig van alle de Passen en Bruggen, over den Stroom de Dender, zelfs in ‘t gezicht der Franschen, te verzekeren. Straks zonden de Franschen op den voortocht van deeze troupen vier Esquadrons af; doch zij werden in een klein gevecht op de vlugt gedreeven, zo dat de Dragonders, op de Passen naar Aalst, zig behoorlijk konden verschansen, tot dat het gantsche Leger aankwam; ‘t welk zig langs den gemelden stroom of Rivier den Dender, tusschen Aalst en Dendermonden, nedersloeg; de Prins van Oranje deedt binnen de Stad 4 Regimenten Spanjaarden, en 6 Hollandsche in bezetting leggen.
In ‘t Jaar van 1708, stond het Leger der Bondgenooten, op den 6 Julij, mede te Assche, hebbende tot Bevelhebbers de groote Krijgshelden, Eugeen en Marlborough, dat der Franschen lag tusschen Aalst en Ninove. De gemelde Generaals der Bondgenooten zochten alle middelen, om den vijand tot een gevecht te noodzaaken, en braken in den nacht, tusschen den 8sten en 9den, op, en met den morgen te Herslingen gekomen zijnde, sloegen daar hunne tenten neder, en kwamen de Franschen al nader en nader bij; doch deeze braken op, en trokken over de Schelde, waar door Aalst, en deszelfs gebied, van de beide Legers ontlast werd.
Na dat de Franschen, den 10 Julij van ‘t Jaar 1745, zig van Gend, bij verrassing, hadden meester gemaakt, veroverden zij, niet lang hier naa, Brugge en Aalst; doch deeze Stad werd, in de maand October daarop volgende, weder door de Franschen verlaten, en vervolgens door de Huzaaren en vrij Compagnien bezet.
Van deze Stad heeft men in Prent, een profil van ‘t Jaar 1617, als mede een platten grond.
Zie GUICIARDIN, Beschrijv. van de Nederl. bl. 329. BENTIVOGLIO, Nederl. Oorlogen, bl. 239. STRADA, Nederl. Oorlogen, I. Deel, 8vo, bl. 572. Ibid, II.
Deel, bl. 207, 335. MEERBEEK, Chronijk, fol. bl. 414. BAUDART, Nassausche Oorlogen, 410. PERS, Ontstelde Leeuw, 410, bl. 320. WAGENAAR, Vaderl. Historie, VII.
Deel, bl. 103, 453, 491. Staatk. Historie, XXI. Deel, bl. 67. VAN LOON, Leenroerigheid van Holland, bl. 73. Tegenw. staat der Oost. en Fransche Nederl., bl. 358 en 359. SILVIUS, Zaken van Staat en Oorlog, I. Deel, bl. 168, III.
Deel, bl. 331. HALMA, Leven van J.W. Friso, II. Deel, bl. 36. SCHEUR, Merkwaardige Gebeurtenissen, III. Deel, bl. 302. Europische Merkurius, 1745, bl. 251.