Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 07-04-2022

rag

betekenis & definitie

I. vod, lomp; lap(je) [ook = bankbiljet]; lor; zakdoek; doek; zeil; zie ook: ragtime; the local rag, het krantje van de plaats; not a rag of evidence, geen aasje bewijs; rags of cloud, wolkenrafels; not leave a rag on him, fig hem tot op ’t hemd uitkleden; in rag, in lompen gehuld; aan flarden (hangend); boil to rags, tot draden of tot moes koken.

II. soort zandsteen.

III. 1. groenen, negeren; pesten; er tussen nemen; 2. donderjagen; keet maken; 3. donderjool, keet.

< >