Recht om een onroerend goed dat verkocht was aan een ‘buitenstaander’, aan te kopen tegen de prijs, die deze koper betaald had of betalen zou. Dit recht kwam toe aan: 1. de naaste verwanten van de verkoper, 2. de ‘naastliggers’, degenen wier eigen onroerend goed grensde aan het verkochte goed.
Om die reden moest de verkoop van het betreffende goed ook op drie achtereenvolgende zondagen in de kerk afgekondigd worden.Behalve bij verkoop van onroerende goederen gold het in de provincie Groningen ook bij verkoop van zakelijke rechten en zogenaamde ‘rentebrieven’; acten die werden opgemaakt als bewijs van het recht op een bepaald, meestal jaarlijks, inkomen te betalen uit een bepaald onroerend goed. Deze konden overigens alleen genaast worden door de schuldenaars, degenen die verplicht waren de ‘rente’ te betalen. Men kon niet alleen deze goederen naasten, wanneer zij verkocht werden, maar ook wanneer zij tegen ander onroerend goed werden geruild. Daarnaast kon men ook langer dan één jaar durende pachtcontracten naasten. Het naastingsrecht verdween officieel met de invoering van het Wetboek Napoleon, ingerigt voor het koningrijk Holland in 1809.