Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

PREDIKER

betekenis & definitie

Van dit moeilijk te verklaren Bijbelboek zijn in de laatste jaren verklaringen verschenen van de hand van G. Ch.

Aalders in de Korte Verklaring in 1941 en in Commentaar op het O.T. in 1948. In hetzelfde jaar verscheen de nieuwe vertaling van P. in „Poëtische boeken van het O.T. in de nieuwe vertaling” (N.B. Gen.). De naam van het boek is in het Hebr.: Qohèlĕt, zie 1 : 1, 2, 12; 7 : 27; 12 : 8—10. In het Grieks: Ekklèsiastès. Buiten het boek P. komt deze naam in het O.T. niet voor. Qohèlet is vrouwel. tegenwoordig deelwoord van qahal en betekent: iemand, die het woord voert in de qāhāl, d. w. z. in de gemeente of volksvergadering; iemand, die een vergadering houdt, een kring van hoorders om zich heen vergadert. Qohèlet betekent dus letterlijk: de Predikster. Doch reeds LXX heeft het vertaald als stond er een mannel. vorm (door het bovengenoemde Ekklèsiastès). In het Hebr. worden wel meer vrouwelijke vormen gebruikt ter aanduiding van ambten en waardigheden; dan ook van de persoon, die het ambt bekleedt. Dit laatste is b.v. het geval in Ezra 2 : 55, 57; Neh. 7 : 57. Door Qohèlet wordt dan aangeduid het ambt van hem, die bijeenroept. Toch ligt een vertaling als vrouwelijk het eerst voor de hand. Aalders is van oordeel, dat men met de vertaling „wijsheidsleraar” de zin vrij goed zou benaderen. Doch de naam P. is nu eenmaal ingeburgerd. Meestal brengt men de naam Qohèlĕt in verband met de door koning Salomo bijeengeroepen vergadering 1 Kon. 8 : 1—66, daar men de woorden „de zoon van David, koning te Jeruzalem” op Salomo betrekt. Deze toch was de zoon van David, die hem opvolgde. Deze was koning over Israël te Jeruzalem en bekend om zijn wijsheid, 1 : 12, 13. Merkwaardig blijft echter 1 : 16 en 2 : 7, terwijl 1 : 12 de P. of Predikster zegt, dat hij of zij koning over Israël te Jeruzalem was. Men kan dus niet zonder meer de schrijver van het boek, die zich qohèlĕt noemt, gelijkstellen met Salomo. Waar nog bijkomt, dat uitspraken als 3 : 16; 4 : 1; 5 : 7 klachten zijn, die in de mond van Salomo niet passen. Bovendien draagt de taal van het boek de kenmerken van de tijd na de Babylonische ballingschap. Aalders is van oordeel, dat de woorden van P. door deze aan koning Salomo in de mond worden gelegd. Het zijn tegelijkertijd de woorden van de grote zoon van David, die koning was te Jeruzalem. Naar alle waarschijnlijkheid is, volgens Aalders, het boek geschreven in de laatste periode der Perzische heerschappij vóór haar ineenstorting onder Darius III Codomannus in de slag bij Issus, 333 v. C. De schrijver leefde in Palestina, zeer waarschijnlijk in Jeruzalem.Wij hebben in P. te doen met een boek der wijsheid. De schrijver is een wijze. P. confronteert de wijsheid met de vergankelijkheid en met de dood (vgl. 1 : 1—10; 2 : 15, 16) en komt tot haat van het leven (2 : 17) en van zijn arbeid (2 : 18). Dus de wijsheid schiet te kort (1 : 16—18). Maar die wijsheid heeft een beginsel: de vrees des Heren, Spr. 1 : 7. Welnu, de eerbied voor God brengt tot levensgenieting, 3 : 12, 13, vgl. 3 : 1—9. Toch doet God veel, dat onbegrijpelijk is, duldt Hij veel, dat zondig is, 3 : 14—4 : 17; doch men moet vrezen voor Gods aangezicht, 3 : 14. Geniet van het leven, doch vreugde stelt ook teleur (2 : 1—15), zelfs al gaat deze gepaard met wijsheid. Daarom: geniet van het leven, maar vrees God, hfdst. 5, vgl. 5 : 1, 3, 5, 6. Verwacht het niet van dit vergankelijke leven, 5 : 9—16. Deze levensgenieting is Gods gave (5 : 18), is niet altijd mogelijk (Pred. 6), ook is de zonde sterk (Pred. 7); toch wanhope men niet aan het uiteindelijk welvaren van hen, die God vrezen (8 : 11—13), zodat men, zonder wanhoop, de betrekkelijkheid der wijsheid erkennende (8 : 15—17), haar toch kan betrachten (8 : 1), de aardse koning vrezende (8 : 2—10). God laat de dood allen wedervaren, zonder onderscheid (9 : 1—6), men geniete van het leven (9 : 7—10) en achte wijsheid begeerlijk, al wordt de wijze niet erkend (9 : 11—18), want dwaasheid is schadelijk (10 : 1—20). Laat men het leven gebruiken, aanvaarden, vooral in de jeugd, genieten, doch God vrezende (11 : 9—12 : 1; 12 : 2—7). Conclusie: 12 : 8 (alles is ijdelheid), doch bedenk, dat dit een wijsheidsboek is (12 : 9—11), dat ook dit boek vermoeit (12 : 12), doch dat de waarheid eenvoudig is: „Vrees God en onderhoud Zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen,” ook voor de wijzen, al begrijpen zij niet alles (12 : 13). Er komt trouwens als oplossing het Goddelijk gericht (12 : 14). Met de wijsheid komt men er niet, als men de dood en de vergankelijkheid goed in de ogen ziet, maar wel met de eerbied voor God, Spr. 1 : 7. De raadselachtige vorm is te verklaren uit het feit, dat P. een boek der wijsheid is. Ook door de mond van P. spreekt de wijsheid, die van eeuwigheid leefde bij God (Spr. 8 : 22—36). Zie Bijb. Handb. I bl. 524.

< >