In het Hebr. heet het p. nèsĕk = plenging; letterlijk: gieting, uitgieting. N.B.Gen. heeft „plengoffer” i. p. v. „drankoffer” (zo St.Vert.).
Bij dit p. in Israël werden wijn, bedwelmende drank en water gebruikt. Zie Drank. Melk wordt in het O.T. als materiaal voor het offer, en dan speciaal voor het p., niet genoemd. Bij de Arabieren en bij de Phoeniciërs komt melk wel als offermateriaal voor. Wijn en water worden genoemd onder wat geofferd werd aan de goden van Oegarit (Ras-Sjamrateksten). De goden ontvangen wijn, de godinnen niet. De wijn was geen weelde-artikel, zoals bij ons wel het geval is. Het brengen van een p. van wijn wordt in de Mozaïsche wetgeving meermalen voorgeschreven. Zie Ex. 29 : 40, 41: bij het dagelijkse morgen- en avondbrandoffer wordt vereist een p. van ¼ hin = ¹¹/₁₂ l) wijn. Zie nog Lev. 23 : 13, 18, 27; Num. 15 : 5, 7, 10, 24. Het gaat Num. 15 over de spijs- en p., die als bijoffers bij het brand- of bij het slachtoffer moesten worden gevoegd. Men moet bij elk schaap als spijsoffer voegen ¹/₁₀ efa gries, aangemaakt met ¼ hin olie, en daarbij ¼ hin wijn; bij elke ram ²/₁₀ efa gries, aangemaakt met ⅓ hin olie, en daarbij ⅓ hin wijn; bij elk rund ³/₁₀ efa gries, aangemaakt met ½ hin olie, en daarbij ½ hin wijn. Men ziet dus, dat de grootte van het spijs- en p. evenredig was aan de grootte van het offerdier, al worden de hoeveelheden olie en wijn niet zo sterk verhoogd als de hoeveelheid gries. Er werd evenveel wijn tot het plengoffer gebruikt als olie tot het spijsoffer. Ook Num. 28 en 29 is op verschillende plaatsen van p. sprake. Num. 28 : 7 wordt ook bedwelmende drank (sjēkār) voorgeschreven bij het p. Nergens in de Schrift wordt het gebruik van water als p. voorgeschreven. De Joden kenden echter zulk een gebruik, en wel op het Loofhuttenfeest. De Schrift biedt ons over de wijze, waarop het p. werd gebracht, zo goed als geen gegevens. Volgens de Joodse traditie werd het uitgegoten aan de voet van het brandofferaltaar. De gewone traditionele opvatting is, dat de wijn gegeheel en al, dus zonder dat er iets werd overgelaten (vgl. Lev. 10 : 9), in de zilveren schaal, die aan de O.lijke kant van de ZW.lijke hoek van het brandofferaltaar stond, werd gegoten. Door de opening in de bodem van deze schaal liep de wijn op de voet van het altaar en van daar door de ondergrondse leiding naar het Kedrondal. Deze opvatting over de wijze, waarop het p. werd gebracht, valt te prefereren boven die van anderen, die aannemen, dat de wijn, evenals in het offerritueel bij de Grieken en bij de Romeinen, over het offervlees op het altaar werd heengegoten. In de Mozaïsche wetgeving is van zelfstandige p. geen sprake en kwam het p. als bijoffer na het spijsoffer, dus het p. kwam op de laatste plaats. De Israëliet moest het p. brengen om met het spijsoffer daarmede te betuigen, dat alle levensonderhoud en alle levensverkwikking van de Here afkomstig was. Vgl. Ps. 36 : 9, 10. Zo werd de drank geheiligd doordat een gedeelte uitgegoten werd op het altaar. Gen. 28 : 18 is niet van een p., maar van een zalving sprake, waardoor de opgerichte steen door Jakob gewijd werd aan God. Gen. 35 : 14 plengt Jakob een p. boven de opgerichte steen. Dit p. zal wel uit wijn hebben bestaan. Uit Ps. 16 : 4 blijkt, dat David p. kende, die door dienaars van afgoden werden gebracht en die uit bloed bestonden. Op grond van de opgravingen in Palestina heeft men aangenomen, dat de oudste offerpractijk bestond in het aanbieden van gaven aan de godheid, vooral door het uitgieten van bloed. Daarvoor waren dan bepaalde gaten in de rotsachtige bodem gemaakt en ook uithollingen in de offerstenen, waarin het bloed kon worden gegoten. In en bij en onder zulke primitieve altaren woonden, volgens de heidense voorgangers van Israël in Kanaän, aardgeesten, onderaardse goden, die gevoed moesten worden met dat bloed, met olie en met wijn. Het zijn p.altaren, offertafels. Het vuurofferaltaar heeft een andere beschouwing tot achtergrond. Zie Altaar, Brandofferaltaar. Meermalen wordt in de Schrift van het p. melding gemaakt. Phil. 2 : 17 en 2 Tim. 4 : 6 vergelijkt Paulus zijn gedood worden in de dienst van het evangelie met een als p. geplengd worden.