in Gilead. De jongedochters van J. werden voor de Benjaminieten geroofd (Richt. 22 : 6—14).
Door de Ammonieten belegerd, werd de stad door Saul ontzet (1 Sam. 11 : 1—11); de inwoners van J. namen de lichamen van Saul en van zijn zonen van de muur te Bethsan en zij kwamen te J. en brandden ze aldaar (1 Sam. 31 : 13) en begroeven ze daarna onder de tamarisk te J. Volgens Nelson Glueck (The river Jordan, bl. 161 v. is J. te vinden in de tweelingheuvel Tell el Meqbereh en Tell Abu Kharaz; de eerste naam beduidt begraafplaats.