Uit het O.T. kunnen wij zien, dat de Israëlieten liederen maakten en zongen bij alle mogelijke gelegenheden: bij het gewone werk, bij het behalen van overwinningen op de vijand, bij rampen, bij sterfgevallen, op herdenkingsfeesten, op bruiloften, en niet het minst bij het opgaan naar het heiligdom, bij het brengen van de offers, ter vertolking van hun nood of blijdschap, hun angst of dankbaarheid aan God. Geen wonder, dat het O.T. boeken bevat, die wij dichterlijke boeken noemen: Job, Psalmen, Spreuken, Prediker, Hooglied.
Dat wil niet zeggen, dat in de overige boeken geen dichterlijke passages staan. Integendeel, de profeten hebben gedichten, spotdichten, klaagliederen bewaard. Er is zelfs een boek der Klaagliederen. Bovendien bevatten de historische boeken naast gedichten ook vermelding van dichtbundels, zoals „het boek des oprechten”, „het boek van de oorlogen des Heren”. Slechts een klein gedeelte van de liederen, die bij Israël in omloop waren, zijn ons in het O.T. bewaard. Een andere moeilijkheid, om met voldoende kennis van zaken over de d. bij de Israëlieten te kunnen spreken, is deze, dat wij bij het O.T. aangewezen zijn op de Masoretische tekst, dus ook op de leestekens en de accenten der Masoreten. Dit is de enige vaste basis, waarop men bij het onderzoek, of de Israëlieten metra kenden in hun dichtwerken, zich kan stellen. De Arabische poëzie kent veel metra. Men is het over de Hebr. metriek nog in het geheel niet eens. Toch zijn er in de loop der jaren op dit moeilijke terrein in elk geval enige vorderingen gemaakt. Allen zijn het er over eens, dat één der voornaamste kenmerken van de Hebr. poëzie geweest is de z.g. parallelismus membrorum = het parallelisme der leden, waarover vooral de Engelsman Lowth in een in 1753 verschenen boek licht geworpen heeft. Ook kan men zich wel verenigen met het aannemen van het bestaan van een qinā- of klaagliedmetrum, waaraan vooral de naam van Budde verbonden is.Rijm komt hoogst zelden voor. Overigens staan in de kwestie van de Hebr. metriek vooral twee standpunten tegenover elkander, nl. dat van Bickell en Hölscher en dat van Ley, Budde en Sievers. Bickell, die een groot kenner van het Syrisch was, wilde in het Hebreeuws evenals in het Syrisch uitgaan van tweelettergrepige versvoeten, waarvan de éne betoond, de andere onbetoond is. Hölscher heeft het systeem van Bickell verbeterd. Ley en Sievers gaan uit van het woordaccent, en van de stelling, dat het versaccent samenvalt met het woordaccent. Dit laatste systeem heeft de meeste aanhang gevonden. — Het laatste woord over de kwestie der Hebr. metriek is zeker nog niet gesproken. Het vraagstuk, of de Israëlieten in hun dichtkunst gebruik gemaakt hebben van strofen is nog niet tot algemene bevrediging beantwoord. Bovenal dreigt bij de pogingen, om een metrum te ontdekken in de dichterlijke stukken van het O.T., het gevaar, dat men terwille van het metrum, dat men meent gevonden te hebben, stukken van de tekst, die niet in dit schema passen, voor onecht verklaart. Doet men dit zelfs bij profetische boeken, die toch zeker niet in hun geheel als poëtisch kunnen worden beschouwd, dan wordt het onheil nog groter. Misschien geeft de toekomst nog meer bevredigende resultaten van de studie op het terrein der Israëlietische metriek. Vermeld moeten nog worden de gedichten in het O.T., waarvan elk vers of elk gedeelte, dat uit een gelijk aantal verzen bestaat, begint met een der opeenvolgende letters van het Hebr. alfabet. Zulke z.g. akrostichen zijn welbekend, zie Ps. 9, 10, 25, 34, 37, 111, 112, 119, 145. Vgl. Spr. 31 : 10—31, Klaagl. 1—4.
Men heeft uit het voorkomen van deze alfabetische liederen en uit het voorkomen van refreinen wel de gevolgtrekking gemaakt, dat daaruit blijkt, dat men dan toch in Israëls d. strofen kende. Men onderscheidt, wat het hierbovengenoemde parallelisme betreft, tussen synoniem, progressief, synthetisch of constructief, climactisch, antithetisch en comparatief of vergelijkend parallelisme. Bij het synoniem parallelisme wordt de gedachte van het eerste lid herhaald in andere woorden in het tweede lid van het vers. Worden dezelfde woorden gebruikt, dan zou men van tautologisch par. kunnen spreken. Als voorbeeld van een synoniem par. noem ik Ps. 2 : 3:
Laat ons hun banden verscheuren
en hun touwen van ons werpen!
Bij het progressief par. is er in het tweede lid van het vs voortschrijding van de gedachte: b.v. Ps. 18 : 30:
Met u toch loop ik op een legerbende in
en met mijn God spring ik over een muur.
Bij het synthetisch of constructief par. is er alleen par. in de bouw van het vers, maar de 2e regel biedt een nieuwe gedachte, die gegrond is op de gedachte, uitgedrukt in de 1e regel. Als voorbeelden kan men nemen Spr. 26 : 4, 5: Antwoord een zot niet naar zijn dwaasheid, opdat gij zelf hem niet gelijk wordt.
Antwoord een zot naar zijn dwaasheid, opdat hij niet wijs zij in eigen oog.
Bij het climactisch par. wordt bij herhaling van enkele woorden de gedachte aangevuld. Er is een zekere opklimming. Voorbeeld Ps. 29 : 5:
De stem des Heren breekt ceders,
ja, de Here verbreekt de ceders van de Libanon.
Bij het antithetisch par. bevat het 2e lid van het vs een tegenstelling tot het 1e, om de gedachte te verduidelijken. B.v. Spr. 10 : 1:
Een wijs zoon verheugt zijn vader,
maar een dwaas zoon is een bekommering voor zijn moeder.
Bij het comparatief of vergelijkend par. wordt de gedachte toegelicht door de vergelijking met iets bekends. B.v. Ps. 42 : 1:
Gelijk een hinde, die naar waterbeken smacht, zo smacht mijn ziel naar U, o God.
De aandacht zij er op gevestigd, dat het N.B.Gen., waaraan al deze voorbeelden ontleend zijn, in het boek der Psalmen wel een indeling in strofen heeft toegepast. Bovendien worden de dichterlijke boeken in deze vertaling stichisch gedrukt, alsook, tenminste zoveel mogelijk, gedichten, die voorkomen in de historische of in de profetische boeken van het O.T. Overigens vergete men niet, dat de grens tussen proza en poëzie, b.v. in de verheven stijl der profetische boeken, dikwijls moeilijk te trekken is.