Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

EIK

betekenis & definitie

Dit is wel de voornaamste van de loofbomen in Palestina en de aangrenzende gebieden. Men vindt hem als volledig uitgegroeide boom en eveneens als bestanddeel van macchia en garigue.

Het aantal soorten is groot. Deels zijn ze groenblijvend, deels bladverliezend. De belangrijkste soorten zijn:1. Kermeseik (Quercus coccifera), de meest algemene soort. Een altijdgroene boom met sterk bebladerde takken. De kleine bladeren zijn ongedeeld met getande rand. De eikels zijn niet groot, hebben spits toelopende punten en zitten in een napje, dat bezet is met omgebogen schubben. Het hout is hard. Zijn naam ontleent deze boom aan een op takken en bladeren voorkomende schildluis (Kermes nahalali), die het karmijn levert.
2. Griekse Eik (Quercus aegilops). Ook een zeer algemene soort. Deze vormt in Galilea belangrijke bossen, maar komt ten Z. van de Karmel niet meer voor. Het is ook de eik van het Over-Jordaanse, zodat de „eiken van Basan” vertegenwoordigers van deze soort waren. Hij is bladverliezend. De bladeren zijn groter dan van de Kermeseik en iets ingesneden. De eikels zijn opvallend lang en de schubben van de napjes zijn lintvormig, zodat de napjes behaard schijnen, vandaar de naam „Geitebaardeik . De eikels worden gegeten, na geroosterd te zijn, de napjes worden voor het leerlooien gebruikt. De stam heeft een dikke schors, vaak met korstmossen begroeid. Het hout is zachter en minder glad dan van de Kermeseik. Behalve deze twee soorten komen nog verschillende andere in het H. Land voor. Zo vindt men op de Tabor de Steeneik (Q. ilex), terwijl de Moseik (Q. cerris) de lagere berghellingen bedekt. Alleen op de Libanon komen al 8 verschillende soorten voor, waaronder onze Wintereik (Q. sessiliflora), die in prachtige exemplaren in de hogere regionen van de Libanon te vinden is.

In de Bijbel is de eik een vaak genoemde boom. Toch is het aantal plaatsen in de St.Vert. groter dan juist is. Aangenomen dient te worden, dat „eik” alleen de vertaling is voor ’ăllōn en ăllāh, terwijl ’ēlōn. en ’ēlāh weergegeven dienen te worden door „terebint”. Dat er verschillende bomen mee bedoeld worden, blijkt o.a. uit Jes. 6 : 13 en Hoogl. 4 : 13, waar ze naast elkaar genoemd worden. Op tal van plaatsen zal dus in plaats van „eik” behoren gelezen te worden „terebint” (Gen. 12 : 6; 35 : 4; Richt. 9 : 6, 37 enz.). De „eikenbossen van Mamre , Gen. 13 : 18, bestonden uit terebinten, evenals het „eikendal” met terebinten begroeid was, 1 Sam. 17 : 2. Terecht wordt gesproken van de „eiken van Basan”, Jes. 2 : 13 terwijl Deborah begraven werd onder een eik die sindsdien „eik van geween” heette, Gen. 35 : 8. Het hout van de eik is geschikt voor het vervaardigen van afgoden, Jes. 44 : 14 en de Amoriet was „sterk als de eiken”, Am 2 : 9. Opgemerkt dient te worden, dat Jes. 6 : 13 ēlāh en ’ăllōn vertaald worden door „eik” en „haageik”. Dit moet dus zijn „terebint” en „eik”. Zie ook Terebint.

< >