Zilver uit de tijd vóór de Restoration is in Engeland uitermate schaars vertegenwoordigd. Ten dele is dit te wijten aan de overal geldende regel dat men in tijden van schaarste allereerst de produkten van de edelsmid opoffert om aan geld te komen.
In Engeland is dit echter in verregaande mate gebeurd in de burgeroorlog tussen 1643 en 1650, teneinde de troepen van beide strijdende partijen tevreden te stellen. Dientengevolge zijn er van het middeleeuwse zilver in Engeland nog ternauwernood een kleine 300 stuks gespaard gebleven, en het meeste ervan wordt gevormd door zilver uit het bezit van de kerken en de 'colleges'. Ook uit de 16de eeuw, de tijd van de prachtlievende Hendrik VIII en zijn evenmin van weelde afkerige dochter Elizabeth I. een eeuw die voor de edelsmid met recht een gouden tijd genoemd mag worden, zijn maar weinig zilveren en gouden voorwerpen aan de smeltkroes ontkomen.Met de Restoration breekt in de Engelse stijlen een sterke continentale stroming door die zich eveneens aftekent in de edelsmeedkunst. Het Frans georiënteerde hof van Karel II had aan zijn jaren van ballingschap een zelfde behoefte aan zilver overgehouden als die welke heerste aan het hof van Lodewijk XIV. De Engelse zilversmeden uit de begintijd steunden sterk op de ornamentenboeken van het vasteland; vooral de Nederlandse voorbeelden, waaronder vanzelfsprekend het werk van de Lutma's en dat van de Van Vianens in Engeland sterk de aandacht trok, vonden veel weerklank (Christiaan van Vianen is zelfs nog een aantal jaren aan het hof van Karel II werkzaam geweest). Met de bouw van Versailles wordt echter ook de uitstraling van de Franse barok in Engeland krachtiger, en met de komst van de hugenoten na de opheffing van het Edict van Nantes ontstaat er zelfs een specifiek Franse kern in het Engelse milieu van zilversmeden, die zich als een afzonderlijke stijlgroep blijft onderscheiden tot ver in de 18de eeuw, het zgn. Huguenot silver. Pas na het William and Mary komt een eind aan de lange periode van continentale stijlimpulsen.
Het Queen Anne wordt zodoende de eerste evenwichtige, specifiek Engelse stijl, die in de zilversmeedkunst wordt gekenmerkt door de afwezigheid van het ornament: de voorwerpen danken hun schoonheid aan de feilloze verhoudingen en de zorgvuldige uitvoering. Queen Anne-zilver, dat van een hoger gehalte was en zich daarom ook minder goed voor drijfwerk leende, werd veelal gegoten. Zonder twijfel heeft het feit dat in 1697 in Engeland de pletmolen werd uitgevonden, met de voorkeur voor onbewerkte oppervlakken te maken, een voorkeur die zich reeds in de voorafgaande William and Mary style manifesteerde, ofschoon het zilverwerk uit de tijd van de Koning-Stadhouder allesbehalve sober was: de hoofse stijl van Daniël Marot gecombineerd met het Nederlandse drijfwerk vierde hoogtij. De smaak voor het rococo heeft in Engeland niet lang geduurd: omstreeks 1770 werd hij verdrongen door de hernieuwde belangstelling voor de klassieke kunst. De belangrijkste exponent in Engeland van het neo-classicisme, dat uiteraard ook in de zilversmeedkunst tot uiting kwam, is Robert Adam geweest, naar wie deze stijl in dat land ook doorgaans wordt genoemd. Hoewel dus classicistisch dient de Adam style niet verward te worden met de daaropvolgende veel zwaardere Regency-stijl die het pendant is van het empire op het continent.
De Adam style leende zich door zijn vrij strakke vormgeving tot massaproduktie en vele stukken werden in het in 1743 uitgevonden Sheffield pleet vervaardigd. De Arts and Crafts Movement in de tweede helft van de 19de eeuw en de Art Nouveau kort voor en na 1900 hadden vanzelfsprekend ook hun neerslag in de zilversmeedkunst maar hebben die niet over de gehele linie en zeker niet blijvend beïnvloed.
Keuren en merken. In de 12de eeuw werd in Londen het gilde der zilversmeden opgericht, in de 14de eeuw werd een systeem van keuren en merken ingevoerd: een luipaardekop voor het gehalte, Het meesterteken werd in 1363 ingevoerd, de jaarletters dateren uit 1478. In 1544 werd de Sterling-standaard van kracht, in 1797 vervangen door de Britannia-standaard, waarbij de zilversmeden tevens verplicht waren nieuwe meestertekens te gebruiken (de eerste twee letters van hun achternaam).