Het woord is hoogstwaarschijnlijk afgeleid uit een samentrekking van rocaille en coquille (Fr. voor ‘grotwerk’ en ‘schelp’) en is de sedert ca. 1830 gebruikelijke benaming voor de laatste, speelse fase van de barok, die als reactie op het monumentale, zwaarwichtige en plechtstatige van de hoogbarok de voorkeur geeft aan het intieme, luchtige en elegante. Het rococo heeft zijn oorsprong in Frankrijk, waar het aanvankelijk werd aangeduid als ‘goût pittoresque’, maar thans als ‘style rocaille’; het wordt ook wel Pompadourstijl genoemd, naar de maîtresse van Lodewijk XV, die veel rococokunstenaars protegeerde.
Ofschoon reeds tijdens de Régence rococomotieven aanwijsbaar zijn, (m.n. in de ontwerpen van Meissonier en Oppenort), valt het Franse rococo vrijwel samen met de Louis xv-stijl, ca. 1730 tot ca. 1770. In de decoratieve kunsten manifesteerde het rococo zich het eerst: vazen van Chr. Cressent uit 1714 hebben al een asymmetrisch ornament. Vazen, kandelaars en serviezen, zeer plastisch van vorm. werden overdekt met of opgebouwd uit naturalistisch opgevat ornament. De porseleinkunst werd sterk door het rococo beïnvloed, zoals blijkt uit de produktie van centra als Nymphenburg, Chantilly, Chelsea en Venetië. Voor het rococo belangrijke aardewerkcetlra waren Rouen, Niderviller, Straatsburg, Alcora en Höchst.
Langer dan elders heeft de rococo-keramiek zich gehandhaafd in Duitsland en Scandinavië; zeer geliefd bleven hier vooral kleine figuurtjes en serviesgoed in de vorm van vogels, vissen of groenten, in de meubelkunst is de "homogene' vormbehandeling typerend, waarbij de verschillende onderdelen van de lichte en sierlijke meubelen in een vloeiende lijn in elkaar overgaan. Lage, geriefelijke zitmeubelen, a cabriolet gebouwd (chaises longues, bergères) en een grote verscheidenheid van kleine meubelen kwamen in de mode. Het Franse meubel blijft steeds fraai geproportioneerd; bekende meubelmakers zijn: Bernard van Risenburgh, Jacques Dubois en Pierre Migeon. Het Duitse meubel is daarentegen zwaarder van vorm en overladen met ornament: dit laatste geldt ook voor het Italiaanse meubel. Chippendale vertegenwoordigt de Engelse vorm van het rococo. Ince en Mayhew vervaardigden een gezaghebbend modellenboek van Engels rococomeubilair.In het interieur wordt gestreefd naar intimiteit ; men geeft de voorkeur aan kleine vertrekken met wanden in zachte pastelkleuren en soms beschilderd met chinoiserieën en turquerieën waarvan de ontwerpen van Jean Bérain een voorloper zijn. Vaak maakt men de vertrekken ovaal en ontbreekt de kroonlijst, zodat wand en plafond in elkaar overgaan.
Officiële erkenning kreeg het rococo in 1738 door de inrichting van de chambre du roi te Versailles in rococostijl met boiseries van Verbeekt en een commode van Cressent. François de Cuvilliés die in 1725 hofarchitect van Max Emmanuel van Beieren werd, bracht de rococovormen naar Beieren over, waar hij vele vorstelijke interieurs decoreerde.