(Eng.), typisch Engels begrip dat teruggaat op de herroeping van het Edict van Nantes in 1685. toen de protestanten in Frankrijk opnieuw voor de keus werden geplaatst hun geloof af te zweren of elders een goed heenkomen te zoeken. Evenals Nederland zette ook Engeland zijn grenzen wijd open voor deze vluchtelingen, die niet alleen de meest karaktervasten onder de hugenoten vertegenwoordigden, maar dikwijls ook hadden behoord tot de meest verdienstelijke ingezetenen in hun geboorteland, en onder hen niet weinigen die het in hun respectieve gilden tot meesterschap hadden gebracht.
Met hun professionele bekwaamheden verrijkten zij de cultuur van hun nieuwe vaderland vaak niet onaanzienlijk. De meest eminente onder hen was Daniël Marot, een der invloedrijkste ontwerpers van Frankrijk, die door een gril van het lot werd verbannen door dezelfde koning naar wie de stijl werd genoemd waarin hij zozeer excelleerde. Hij bracht de zuivere barok van het Louis XIV naar Nederland en in 1694. op uitnodiging van koning-stadhouder Willem III, ook naar Engeland, waar hij een krachtig stempel drukte op de hele stijlontwikkeling, te meer omdat Engeland in dit opzicht nog steeds ten achter stond bij hel vasteland. Dit was met name het geval met de edelsmeedkunst, waarvan de ornamentiek tot dat tijdstip min of meer op een afstand, en altijd met een aantal jaren tussenruimte voornamelijk Hollandse ornamentboeken had nagevolgd. In dit milieu tekende het hugenotenwerk zich niet alleen af als van een veel recenter en zuiverder gehalte, maar ook onderscheidde het zich in gunstige zin als ambachtelijk werkstuk. Geen wonder dat de Engelse zilversmeden op deze voor hen pijnlijke confrontatie collectief reageerden met groot vertoon van verontwaardiging, die tot uiting kwam in tal van petities waarin verzocht, bepleit en geëist werd dat het de hugenoten zou worden verboden om hun vak in Engeland te komen beoefenen.
Zij oogstten echter meer leedvermaak dan medeleven, zodat de protesten al spoedig verstomden. de hugenoten werden sedertdien overal met open armen ontvangen en hebben door hun werk in de geschiedenis van de Engelse edelsmeedkunst een spoor achtergelaten dat tot in het midden van de 18de eeuw te volgen is. en dat wordt samengevat onder de term ‘Huguenot silver'. Onder de eerste generatie van in Londen werkzame hugenoot-edelsmeden deden zich David Willaume en Pierre Platel gelden; onder de tweede generatie onderscheidden zich Simon Pantin, Augustin Courtauld, Paul de Lamerie, David Tanqueray en Paul Crespin. Onder hun invloed stonden Engelse zilversmeden als George en Francis Garthorne. Benjamin Pync en Anthony Nelme.