Handelslexicon

J. Hagers (1910)

Gepubliceerd op 14-03-2019

Markt

betekenis & definitie

Markt - eigenlijk de open ruimte in een stad, dorp of plaats, waar de kooplieden hun kramen opslaan, om hun waren te verkoopen. Ook: de plaats, waar kooplieden uit alle oorden samenkomen om zaken te doen zij het ook door briefwisseling of telegrammen, de wereldmarkt. Zoo is Londen de wereldmarkt, voor een groot aantal artikelen. Ook in beperkten zin wordt het woord markt gebruikt om uit het geheel, wat de markt oplevert een bepaald gedeelte op zich zelf aan te duiden, bv. „hoewel de effectenbeurs over het geheel nog al goed gestemd was, was de Amerikaansche markt flauw.” De ruimer of minder ruime toevoer van waren wordt mede in verband met het woord markt aangeduid: „de markt was overvoerd van Russische Fondsen.” ook in: „er was wel kooplust, maar geen voorraad aan de markt.” Ook wordt de verhouding tusschen vraag en aanbod door het woord markt uitgedrukt: „de markt was willig, er kwamen van alle kanten koopers opzetten.” Ook noemt men markt de vastgestelde tijden, waarop kooplieden bij elkaar komen op een bepaalde plaats om zaken te doen en spreekt men van voorjaars-, najaars-, week- en jaarmarkten, in Rusland en Duitschland van missen.

Markten. Krüer, H., Die Markthallen und ihre Hilfskräfte als Faktoren der Lebensmittelversorgung in unseren Grossstadten. 2.80 M.