Handelslexicon

J. Hagers (1910)

Gepubliceerd op 13-03-2019

Bankbreuk

betekenis & definitie

Bankbreuk - (Bankroet) misdrijf, strafbaar gesteld bij art. 340 en 341 Wetb. v. Strafr. De koopman, die in staat van faillissement verklaard of tot gerechtelijken boedelafstand is toegelaten, wordt als schuldig aan eenvoudige bankbreuk, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. Ie. indien zijne verteringen buitensporig geweest zijn, 2e. indien, hij met het oogmerk om zijn faillissement uit te stellen, wetende, dat het daardoor niet kon worden voorkomen, op bezwarende voorwaarden geldopnemingen heeft gedaan, 3e. indien hij de boeken, die hij gehouden heeft, niet in ongeschonden staat te voorschijn brengt.

De wet onderscheidt behalve eenvoudige ook bedrieglijke bankbreuk. Deze wordt (art. 341 W. v. S.) gestraft met gevangenisstraf van hoogstens zes jaren. De koopman wordt deswegen veroordeeld, indien hij ter bedrieglijke verkorting van de rechten zijner schuldeischers 1e. hetzij lasten of verliezen verdicht heeft, hetzij baten niet verantwoord, hetzij eenig goed aan den boedel onttrokken heeft, of onttrekt. 2e. eenig goed, hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd; ter gelegenheid van zijn faillissement of op een tijdstip, waarop hij wist, dat het faillissement niet kon worden voorkomen, een zijner schuldeischers op eenige wijze bevoordeeld heeft of bevoordeelt; 4e. niet voldaan heeft, of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het houden, bewaren en te voorschijn brengen van boeken en papieren.