bankbreuk
bankbreuk - Zelfstandignaamwoord 1. (juridisch) faillissement ten gevolge van feiten die strafrechtelijk vervolgbaar zijn Woordherkomst samenstelling van bank en breuk Verwante begrippen bankroet
Wiktionary (2019)
bankbreuk - Zelfstandignaamwoord 1. (juridisch) faillissement ten gevolge van feiten die strafrechtelijk vervolgbaar zijn Woordherkomst samenstelling van bank en breuk Verwante begrippen bankroet
Willem G. Keeris (2018-2019)
Bankbreuk is het algemeen gehanteerde, niet gespecificeerde begrip, waarmee wordt aangeduid het niet meewerken aan de (juridische) afwikkeling van een faillissement door de betreffende gefailleerde (rechts)persoon. Zie ook: faillissement en rechtspersoon. Onderscheid wordt gemaakt tussen de ‘eenvoudige bankbreuk’ en de ‘bedriegli...
drs. L.A. Beeloo (1981)
het doen van uitgaven terwijl men daartoe ten gevolge van een faillissement niet gerechtigd is, omdat men daardoor de rechten van de schuldeisers verkort.
Van Dale Uitgevers (1950)
v. (-en), faillissement tengevolge van feiten die strafrechterlijk vervolgbaar zijn; men onderscheidt eenvoudige bankbreuk in de minder, bedrieglijke bankbreuk in de meer ernstige gevallen (artt. 340 en 341 Wetb. van Strafr.).
E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)
Ten tijde der middeleeuwen hadden de geldwisselaars en handelslieden in de Italiaanse handelssteden ieder een bank op de markt, waarop zij het ontvangen en betaalde geld uittelden. Het gebruik bestond, dat indien een handelaar zijn verplichtingen niet kon nakomen, zijn bank in het openbaar werd stukgeslagen of verbroken. Men sprak dan van „ba...
M. J. Koenen's (1937)
v. bankbreuken (rechtst. strafbaar faillissement, een vorm van benadeling der schuldeisers, door een koopman, die failliet is verklaard of tot gerechtelijke boedelafstand is toegelaten): eenvoudige en bedriegelijke bankbreuk.
Dr. L.M. Metz (1937)
Indien een gefailleerd koopman buitengewone verteringen maakt, onder bezwarende omstandigheden geld opneemt of wanneer hij zijn boeken niet ongeschonden te voorschijn brengt, pleegt hij eenvoudige bankbreuk. Indien hij lasten heeft verdicht of baten heeft verzwegen, goed aan den boedel heeft onttrokken of onder de waarde heeft verkocht, indien hij...
John Kooy (1933)
benadeeling v/d schuldeischers d/e gefailleerde. De wet onderscheidt eenvoudige en bedriegelijke b.
Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)
Bankbreuk - De Ned. wet onderscheidt eenvoudige (art. 340 W. v. S.) en bedrieglijke (art. 341 W.v.S.) bankbreuk, welke onderscheiding samenhangt met het bij den delinquent aanwezige oogmerk. Men spreekt van bedrieglijke bankbreuk, als een der in art. 341 genoemde handelingen is verricht ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeischers....
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: