Gepubliceerd op 26-09-2017

Tacitus, Publius Cornelius

betekenis & definitie

Tacitus, Publius Cornelius - Historicus van het vroege Keizerrijk en de groot ste geschiedschrijver van Rome (ca. 56-na 177 n.C.). De plaats van zijn geboorte en de stand van zijn familie zijn niet met zekerheid bekend. Zelfs het jaartal van zijn dood, waarschijnlijk na 117 n.C. aan het einde van de regering van Traianus of tijdens deze van Hadrianus, is niet met zekerheid te bepalen.

Waarschijnlijk is Tacitus geboren in Gallia Narbonensis en behoorde zijn vader tot de ridderstand. Deze was in 55 onder Nero keizerlijk procurator in Gallia Belgica. In het jaar 75 was Tacitus in Rome en voltooide hij zijn literaire studie, na de rechtsstudie en die in welsprekendheid. Hij blijkt een schitterend advocaat te zijn geworden. In 77 huwde Tacitus de dochter van C.I. Agricola, een belangrijk persoon, die proconsul van Britannia zou worden.

Tacitus zelf doorliep een schitterende carrière. Hij was tribunus militum en bekleedde een functie bij de vigintiviri onder keizer Vespasianus, was quaestor onder Titus en praetor tijdens Domitianus in het jaar 88 n.C. In 97 volgde hij als consul Verginius Rufus op na diens dood en hield een schitterende lijkrede; tussen de jaren 112 en 116 n.C. was Tacitus proconsul in de provincia Asia.

In de jaren 90-93 was hij waarschijnlijk ergens gouverneur van een kleine provincie, waar hij met zijn vrouw verbleef, zodat hij afwezig was, toen zijn schoonvader Agricola in 93 stierf. Twee gebeurtenissen hebben een belangrijke invloed uitgeoefend op de oriëntering van zijn leven en de geest van zijn werk. Toen hij nog een knaap was, beleefde hij de machtsstrijd om de keizerskroon tussen Otho, Galba en Vitellius in 68/69 n.C. tot Vespasianus in 69 de macht aan zich trok. Twintig jaar later was hij getuige van de brutaliteiten, willekeur en machtswellust van keizer Domitianus. Daardoor kwam Tacitus te staan voor een nieuwe confrontatie tussen zijn liefde voor Rome, de aanvaarding van het keizerdom, en zijn stoïcijnse opvattingen over republikeinse grootheid en vrijheid.

Uit zijn geschriften blijkt duidelijk dat hij meer belang hechtte aan mensen en hun daden dan aan de economische en sociale oorzaken van de gebeurtenissen. Dus zag hij ook zijn eigen roeping en die van zijn stadsgenoten, senatoren en procuratoren, in dienstbaarheid - in de mate van het mogelijke - aan het gemeenschappelijke vaderland.

Het historisch verleden intrigeerde hem. Hij zag wat de staatsleiding - keizer en kanselarij - in zijn tijd geworden was en hij wenste na te gaan welke evolutie zich in het verleden had voorgedaan. Dat is de achtergrond van zijn belangrijke historische werken.

Tacitus begon pas in de rustige jaren onder keizer Nerva, van 96 tot 98 n.C., met de publikatie van zijn werk. Dialogus de Oratoribus is geschreven in een niet nader te bepalen jaar, waarschijnlijk nog onder Domitianus, doch pas na diens dood gepubliceerd. Het is literair-kritisch werk, de neerslag van zijn ondervinding uit zijn advocatenpraktijk. Hij bespreekt hierin de oorzaken van het verval van de welsprekendheid en als laatste oorzaak de ondergang van de republikeinse vrijheid. In 98 publiceerde Tacitus de biografie van zijn schoonvader, De Vita Agricolae, die in 93 gestorven was, na een leven in dienst van Rome, en die zich als gouverneur en veldheer in Britannia grote roem had verworven.

In 98 volgde kort daarop zijn geografische cultureel-historisch werk Germania, de situ ac populis Germaniae, een monografie over de stammen van Germanië met hun zeden en gebruiken. Doch Tacitus kon niet nalaten af en toe vergelijkende beschouwingen in te lassen, als moralist en patriot. De Germanen waren voor hem het voorbeeld van de vrijheidsliefde, steunend op natuurlijke levenseenvoud, waardoor Rome eertijds groot was geworden.

Dit beeld van Germanië, wel tendentieus gekleurd, stond in schril contrast met de gecompliceerdheid, huichelarij en overdreven luxe van het Rome, dat in de Keizertijd aan verwording ten prooi viel.

Tussen 104 en 109 n.C. ontpopte Tacitus zich als de grote historicus door een publikatie over het Keizerrijk, de Historiae. Hierin tekende hij de geschiedenis die hij zelf beleefd had, vanaf de moeilijkheden na de dood van Nero, de drie keizers van 68/69, tot de dood van Domitianus in 96 n.C. Hiervan zijn slechts de eerste vier boeken en de helft van het vijfde boek bewaard gebleven met de gebeurtenissen van 68/69 en de greep naar de macht van Vespasianus in 69/70.

Tussen 110 en 116 n.C. publiceerde Tacitus de Annales, ab excessu divi Augusti, met de geschiedenis vanaf de dood van Augustus tot de dood van Nero in 68. Doch ook dit werk is slechts gedeeltelijk gewaard gebleven, nl. de boeken 1 tot 4 en fragmenten van boek 5 en 6 over de regering van Tiberius (14 tot 37 n.C.) en de boeken 11 tot 16 over de regering van Claudius en Nero, de jaren 47 tot 66, want het 16e boek is ook onvolledig. Hoofdzakelijk in deze grootse, historische werken blijken de buitengewone kwaliteiten van de schrijver, die één van de grootste historici is. Zij getuigen van zijn groot vermogen om in het karakter van de personen door te dringen, om de geest en atmosfeer van de behandelde periode aan te voelen en om het verhaal kunstvol vorm te geven, zeer dikwijls met de enorme kwaliteiten van de tragedische bouw. De correcte historische opbouw van het feitenmateriaal lijdt er soms onder.

De onpartijdigheid, waarop hij zich beroemde, krijgt vaak een ferme deuk en moet het afleggen tegen zijn neiging de zwarte zijde van het systeem met nadruk te schilderen tegen de heldere en ideale achtergrond van de republikeinse vrijheid.

Doch Tacitus was verstandig en realistisch genoeg om te beseffen dat de oude Republiek niet meer te herstellen was. Met een zweem van stoïcijns pessimisme tegenover het onafwendbare, hoopte hij alleen maar op een aanvaardbare goede keizer, die Traianus voor hem bleek te zijn.