Gepubliceerd op 26-09-2017

Stipendium

betekenis & definitie

Stipendium - Latijnse term met verschillende betekenissen.

a. Stipendium was de diensttijd van een legioensoldaat. In de Republikeinse periode kon een volwaardig burger aanvankelijk opgeroepen worden voor 16 tot 20 veldtochten (stipendia). Toen de expedities veelvuldiger werden en langer duurden met de verovering van Italië en later in de provincies, werden de legionarii 16 tot 20 jaar onder de wapens gehouden. Stipendia betekende toen ‘dienstjaren’. Vanaf 13 v.C. onder het principaat van Augustus dienden de soldaten 16 jaar in effectieve dienst en 4 jaar bij de vetarni, de praetoriani 12 jaar en de auxiliarii (hulptroepen) 15 jaar. Enkele jaren later in 5 n.C. werd de diensttijd verlengd tot respectievelijk voor een legioensoldaat 20 jaar, plus 5 jaar bij de veteranen, de praetorianen 16 jaar. Aan het einde van de 1e eeuw n.C. was de diensttijd van de legionarii even lang als die van de auxiliarii.
b. Stipendium betekende ook de soldij, die aan de troepen werd uitbetaald. Al wordt de invoering van het stipendium aan M.F. Camillus toegeschreven (begin 4e eeuw), de vergoeding aan de legionarii werd waarschijnlijk reeds vanaf het einde van de 5e eeuw v.C. uitgekeerd. Het stipendium was een tegemoetkoming in de kosten voor uitrusting en onderhoud. In de 2e eeuw ontving de legioensoldaat 120 denarii per jaar. Doch er werd een deel ingehouden voor kleding en voedsel. Met de hervorming van Marius, die tot de organisatie van een beroepsleger overging, werd de soldij verhoogd. I. Caesar bracht het stipendium op 10 asses per dag of 225 denarii per jaar. Ook Augustus behield dit, maar de soldij van een lid der praetorianen bedroeg 750 denarii per jaar.

Onder de keizers werd het stipendium herhaaldelijk gewijzigd en verhoogd om de gunst van het leger te verwerven, alsook aangepast aan de dienstgraad. In de 3e eeuw n.C. kreeg een gewoon legioensoldaat 750, een praetoriaan 2500 en een centurio 12.500 denarii per jaar. Een soldaat van de huurtroepen (auxiliarii) kreeg waarschijnlijk slechts een tiende daarvan.

c. Stipendium was ten slotte ook de belasting, die regelmatig in de provincies werd geheven, en wel in geld of gedeeltelijk in geld en gedeeltelijk in natura. Volledig in natura noemde men de belasting vectigal.

Er werd namelijk een onderscheid gemaakt tussen de verschillende provincies; als ze de belasting als stipendium moesten opbrengen, werd dit beschouwd als een tributum soli, een grondbelasting, waarbij ook rekening werd gehouden met het persoonlijk bezit aan onroerende goederen, tributum capitis. Een nauwkeurige berekening was hier niet mogelijk. Rome stelde zich daarom tevreden met een benaderende schatting van wat een hele provincie moest opbrengen, waarbij de verdeling per district aan de plaatselijke autoriteiten werd overgelaten. Om steeds op het gewenste ogenblik over de gehele belastingsopbrengst te kunnen beschikken, werd de inning verpacht aan een groep ridders, de publicani (zie Bankwezen in Rome), die bij voorbaat het bedrag in de staatskist deponeerden en in de provincie voor het terugkrijgen van de gelden zorgden. Dit leidde al te dikwijls tot grove uitbuiting. Vandaar dat soms lokale belastingplichtigen dergelijke groepen vormden en het stipendium vooraf betaalden om aan de afpersing van de pachters te ontsnappen.