Gepubliceerd op 21-09-2017

Plato

betekenis & definitie

Plato - Grieks wijsgeer, grondlegger van de westerse filosofie (429/427-347 v.C.). Hij werd geboren te Athene uit een aristocratische familie. Zijn vader heette Aristo, zijn moeder Periktione en langs die zijde was Plato verwant met Kritias, en op een onbepaalde manier met Solon. Plato’s eigenlijke naam was Aristokles, maar hij werd Plato genoemd om zijn brede schouders (platus, ‘breed’, ‘fors’). Hij was trouwens enkele malen overwinnaar als worstelaar op de Isthmische spelen.

In zijn jeugd schreef hij gedichten en tragedies, wat zijn hoge stilistische gaven in zijn wijsgerige werken verklaart. Het contact met Sokrates in 408 v.C. betekende een ommekeer in zijn leven. Hij werd Sokrates’ leerling en wijdde zich aan de filosofie. De dood van zijn vereerde meester in 399 maakte hem het leven in Athene ondraaglijk. Volkomen gedesillusioneerd in de democratie trok hij de hele oikoemenè door. De reisroute is onzeker. Ongetwijfeld verbleef hij in Megara en in Groot-Griekenland. In Taren- tum ontmoette hij Archytas en in Syrakusae de tiran Dionysios I, doch hij raakte vooral bevriend met diens zwager Dion. Deze eerste Siciliaanse reis had plaats in 399/389 v.C. Doch er ontstond ruzie met de tiran en Plato kwam zelfs terecht op de slavenmarkt te Aegina, waar hij werd vrijgekocht door een vriend. Terug in Athene stichtte hij in 387 een school, de Akademeia genaamd, omdat ze gevestigd was op een plaats, toegewijd aan de mythische held Akademos. De dood van Dionysios I en de opvolging van Dionysios II wekten nieuwe hoop in Plato om te Syrakusae een modelstaat op te richten naar zijn eigen staatsleer. In 366 ondernam Plato de tweede Siciliaanse reis. Doch ook deze werd een mislukking. Dion werd verwijderd, en daarom verliet ook Plato de stad na vele moeilijkheden. Het experiment van zijn Utopia kende een roemloos einde. In 360 liet hij zich verleiden tot een derde Siciliaanse reis, maar Dionysios II stond even weinig open voor Plato’s wijsgerige staatsinzichten, en weer verliet Plato Syrakusae.

In 357 v.C. werd de tiran verjaagd door Plato’s trouwe vriend Dion. In 353 echter werd Dion vermoord en het Siciliaanse avontuur was ten einde. Plato gaf nog enkele jaren les aan de Akademeia en stierf te Athene in 347 v.C.

De grote leermeester van Plato was ongetwijfeld Sokrates. In zijn jeugd had Plato lessen van enkele wijsgeren gevolgd, o.a. Kratylos, een volgeling van Herakleitos, zonder van hen veel invloed te ondergaan. De hele wijsgerige nalatenschap van Plato bestaat vrijwel uitsluitend uit dialogen, een literaire vorm die hij tot een absolute hoogte heeft opgevoerd. De oorsprong moet gezocht worden in de dialectische methode van de sofisten en in de populariteit van het toneel. Plato koos deze vorm, omdat Sokrates altijd de dialoog gebruikte om een wijsgerig onderwerp te bestuderen, en omdat Plato zelf deze lesvorm gebruikte in de Akademeia.

Niet in dialoogvorm zijn de Apologia (de verdedigingsrede van Sokrates op zijn proces) en de Brieven. De chronologie van de dialogen is onzeker. Wij geven ze hier in de volgorde van A. Lesky:

eerste periode (399-390/389 v.C.): Laches (of Over de dapperheid), Charmides (of Over de wijsheid), Eutyphroon (of Over de vroomheid), Lysis (of Over de vriendschap), Protagoras (of Over de sofisten), Kleine Hippias (of Over het bedrog), Io (of Over de Ilias), Grote Hippias (of Over het schone), Apologia (Verdedigingsrede van Sokrates), Krito (Sokrates weigert uit de gevangenis te vluchten), Gorgias (of Over de redekunst);

tweede periode (390/389-366 v.C.): Menon (of Over de deugd), Kratylos (of Over de juistheid van de namen), Euthydemos (of De disputant), Menexenos (of De lijkrede), Symposion (of Over de eros), Phaidon (of Over de ziel), Politeia (‘De Staat’ of Over de rechtvaardigheid), Phaidros (of Over de schoonheid), Parmenides (of Over de ideeën), Thaietetos (of Over de kennis);

derde periode (366-360 v.C.): Sophistes (of Over het zijnde), Politikos (‘De Staatsman’ of Over het koningschap);

vierde periode (na 360 v.C.): Philèbos (of Over het genot), Timaios (of Over de natuur), Kritias (of Over Atlantis), Nomoi (‘De Wetten’ of‘De Wetgeving’), Epinomis (bijvoegsel bij de Wetten, misschien apocrief).

Op naam van Plato zijn ook 13 Brieven bewaard gebleven. Over het algemeen neemt men de authenticiteit aan van de zesde, zevende (de beroemdste en interessantste) en de achtste. In de zevende brief, gericht tot de vrienden van Dion, legt hij rekenschap af van zijn acties in Syrakusae; deze brief bevat ook veel autobiografische inlichtingen. Buiten deze werken zijn er nog zes verdachte dialogen (Alkibiades, Hipparchos, Minos, Anterastai, Theates, Kleithophon) en zeker zeven onechte. In alle 28 dialogen treedt Sokrates op als protagonist, behalve in de Nomoi (waar hij afwezig is). Plato zelf treedt nooit op.

In de opvattingen over de dialoog is er een evolutie te onderkennen. De oudste dialogen zijn echte dialogen - de sprekers discussiëren werkelijk met elkaar - doch geleidelijk aan krijgen de dialogen de vorm van een aaneenschakeling van wetenschappelijke betogen. Plato is ook beroemd wegens het inschakelen van mythen, d.w.z. in dit geval verhalen, die het rationeel onzegbare moeten weergeven of illustreren. Soms imiteert hij zijn tegenstanders. Zijn filosofie is vrij oorspronkelijk. Hij onderging sterk de invloed van het pythagorisme tijdens zijn reizen (zie Pythagoras). Men mag zeggen dat Plato de originele syntheticus van de hele vóór-Sokratische wijsbegeerte was en al zijn voorgangers overtrof in diepte en doordringingskracht. Een systeem kan men in zijn dialogen niet ontdekken: hij schreef niet alles neer wat hij doceerde (zevende brief) en in de dialogen zelf is niet altijd een besluit aanwezig. Een laatste moeilijkheid is dat er in zijn werk een duidelijke evolutie te onderkennen is.

Het centrale deel is de ideeënleer, voortgesproten uit zijn drang naar waarheid, die eeuwig en vaststaand moest zijn: de zintuiglijke wereld is niet de ware wereld, de waargenomen dingen zijn slechts afschaduwingen van het wezen der verschillende dingen. Deze ‘wezens’ zijn de ‘ideeën’ (Gr.: eidos, idea). De wereld van de ideeën is bovenzinnelijk, maar we kennen deze wereld omdat onze ziel tot deze ideeënwereld behoorde voordat zij in het lichaam geplaatst werd (cfr. het pythagorisme en het orphisme). Deze ideeën zijn de wereld van het volmaakte. Het volmaakte moet werkelijk bestaan in een aparte wereld, omdat wij het volmaakte kennen en het toch niet in deze zinnelijke wereld ontmoeten.

In de wereld van de ideeën is er een hiërarchie: aan de top staat de Idee van het Goede. Deze idee kan met het godsbegrip geïdentificeerd worden, al heeft Plato in de Timaios een speciale (vrij onduidelijke) godsleer ontwikkeld. De echte kennis is een anamnèsis, een herinnering uit het leven dat de ziel vroeger tussen de ideeën leidde.

De dingen uit deze wereld delen in de volmaaktheid van de ideeën, methexis. Vanuit deze leer, die een dualisme tussen lichaam en ziel inhoudt, ontwikkelde Plato een moraal: het lichaam verachten en zo de ziel bevrijden, zodat deze terug naar de ideeën kan opstijgen, waar ze thuis hoort. Deze idealistische leer ligt ook aan de grondslag van zijn staatsleer (Politeia, Nomoi), die communistisch getint is.

In de ideale staat zijn er drie klassen: de hoogste klasse, de leiders, moet gevormd worden door wijsgerig geschoolden, die pas op 50-jarige leeftijd hun taak mogen opnemen. Zij moeten wetten opstellen en de staat besturen; zij hebben geen privé-eigendom. De tweede klasse wordt gevormd door de wachters (helpers, ambtenaren, soldaten), die instaan voor de bescherming van de staat. De derde en laagste klasse is die van de boeren: al diegenen die arbeiden voor het onderhoud van de twee hogere klassen. Zij mogen wel persoonlijk bezit hebben en hun zinnelijke lusten bevredigen. In de hogere standen zijn de vrouwen en kinderen (zoals alle goederen) gemeenschappelijk bezit.

De opvoeding is een staatsopvoeding; het hoogtepunt van de opvoeding is de wiskunde en de wijsbegeerte. De wijsbegeerte heeft als doel de schouwing van de eeuwige ideeën; de wiskunde heeft zeer veel waarde, omdat de getallenleer de onveranderlijkheid van de echte ware wereld (van de ideeën) het dichtst benadert.

Voor een woordkunstenaar als Plato is het ongewoon dat hij zich ongunstig uitlaat over de kunst. Toch is het in zijn visie niet zo abnormaal: aardse schoonheid kan slechts een verre afstraling, een nabootsing van de ideële schoonheid zijn. Daarom krijgt b.v. ook de poëzie een stiefmoederlijke plaats in de opvoeding toebedeeld.

In de opvatting van Plato is de ziel in drie delen verdeeld: het laagste deel bevat de verschijnselen van begeerte, drift, instinct; het bevindt zich in de buik. Het middelste deel, in de borst, omvat het gevoel, de moed, het streven. Het hoogste deel, in het hoofd, bevat het denken, de rede. Alleen dit laatste deel is onsterfelijk.

De leer van Plato had grote invloed op het christendom, deels via het neoplatonisme, doch vooral door Augustinus. De Akademeia bleef eeuwenlang veel gegadigden trekken, tot ze in 529 n.C. door keizer Iustinianus gesloten werd.