Gepubliceerd op 21-09-2017

Pater familias

betekenis & definitie

Pater familias - Hoofd van een Romeinse familie. De Romeinse staat was essentieel samengesteld uit familiae, opgenomen in het groter verband van de gens. De pater familias was alleen bevoegd tot het uitoefenen van de iuraprivata; hij alleen was zijn eigen meester, d.i. sui iuris, van niemand afhankelijk, en had de volle beschikking over eigen persoon en goederen.

Van het soevereine gezag van de pater familias hingen volledig af: zijn kinderen en hun nakomelingen, zijn echtgenote en die van zijn kinderen, indien zij door een huwelijk in manu in zijn familia waren terechtgekomen, en al degenen die aan hem gemancipeerd waren (zie Mancipatio), of die hij geadopteerd of geadrogeerd had (zie Adoptio, Adrogatio).

De pater familias had ten opzichte van zijn familie, personen en bezittingen, een onbeperkt gezag, een onbegrensd recht ook op leven en dood. Hij alleen kon wettig handelen, zich verplichten, erven, kopen en verkopen, adopteren en adrogeren, een testament maken, voor het gerecht dagen en verschijnen. Tussen de pater familias en zijn onderhorigen kon nooit een betwisting of een rechtsgeding ontstaan, want hij had over hen alle recht, hij beschikte alleen over alle dwangmiddelen zonder enig beroep.

De pater familias oefende alleen alle burgerlijke rechten uit. Wie van hem afhankelijk was, bezat niets, tenzij datgene wat hij hun toestond of afstond. Hij kon hen straffen, geselen,

als slaaf verkopen en ter dood brengen. Theoretisch was dit in het late Keizerrijk nog mogelijk.