Lectio senatus - Procedure van samenstelling van de senaat.
Tijdens de eerste jaren van de Republiek verkreeg iedere burger die een curulische magistratuur bekleed had, de waardigheid van senator. Wel verwierf hij door het feit zelf de titel van senator nog niet, maar hij had toch het ius sententiae dicendae, d.w.z. het recht om de senaatszittingen bij te wonen en daar zijn mening te geven. Effectief senator werd hij pas door de daaropvolgende lectio, of senaatskeuze, behoudens uitzondering. De consules kozen aanvankelijk de senatoren uit de patricii. Sinds 444 v.C. rechtens uit patricii en plebeii (zie Patricii, Plebs). Ingevolge het plebiscitum Ovinium, tussen 318 en 312 v.C. gestemd, werd de lectio senatus van de consuls op de censores overgedragen. Voortaan waren alle burgers, die sedert de laatste senaatskeuze een magistratuur bekleedden, van de quaestura en hoger, rechtens kandidaat voor de senaat. Vóór de lex Villia Annalis, gestemd in 180 v.C., was er geen aetas senatoria vereist. Ingevolge deze wet werd bepaald dat de vereiste leeftijd om naar de quaestuur te dingen 28 jaar was. Impliciet werd daardoor de vereiste leeftijd voor de senaat aangeduid. De census senatorius (vereiste vermogen) was evenmin vastgesteld, al bezaten de meeste senatoren de census equester. Uitgesloten van de keuze waren de infames, werk- en handelslui (opifices, negotii gerentes), alleen voor de tijd dat zij dit bedrijf uitoefenden. In feite beperkte het plebiscitum Ovinium de keuzevrijheid van de censoren aanzienlijk. Ten aanzien van de burgers, die de vereiste magistratuur bekleed hadden, was hun bevoegdheid louter negatief, nl. het schrappen van on- waardigen. Voor verdere aanvulling van vacante zetels was hun keuze beperkt tot ex-magistraten; aldus berustte in laatste instantie de samenstelling van de senaat bij het volk, daar het deze magistraten had gekozen.
Bij de samenstelling van de senaat gingen de censores als volgt te werk: zij namen de lijst van hun voorgangers (album senatorium), voegden daaraan de namen toe van hen die het ius dicendae sententiae verkregen hadden en zij schrapten de namen van de overleden senatoren of van hen, die tengevolge van een capitis diminutio maxima of media hun burgerrechten verloren hadden (zie Caput), of door hen beoordeeld werden als onwaardigen (movere, eicere, praeterire). Vanaf de rostra maakten zij hun nieuwe lijst bekend (recitare senatum) en hingen die in het openbaar uit.
De volgorde op het album senatorium was de volgende: de princeps senatus, in de laatste eeuwen van de Republiek steeds een patricisch consul, vervolgens de consulares, de praetorii, de aedilicii curules, de non curules en de pedarii als de aedilicii plebis, de tribunicii en de quaestorii; ten slotte de adlecti, gekozen uit de burgers, die nog geen magistratuur bekleed hadden.
Onder het Principaat werd een vermogen van 1 miljoen sestertiën geëist.