Gepubliceerd op 26-09-2017

Senatus

betekenis & definitie

Senatus - Hoogste raadgevende instantie, zowel onder de koningen als na het tot-stand-komen van de republiek. Aanvankelijk maakten de patres familias seniores deel uit van de senaat. Bij de toename van de bevolking zag de koning zich geleidelijk gedwongen dit erfelijk recht van de gezinshoofden te vervangen door een beperkte keuze (eerst 100, later 300 senatores). Bij de vestiging van de republiek ging dit keuzerecht over op de consules of de buitengewone magistraten, die eventueel geroepen werden om hen te vervangen. Aan het einde van de 4e eeuw werden, ingevolge de lex Ovinia, de censores met de samenstelling van de senaat belast. In feite had deze maat regel uiteindelijk tot gevolg dat het volk de senaat samenstelde. Voor de lectio senatus kwamen immers in aanmerking de burgers die een curulische magistratuur hadden bekleed (zie Magistratus). Geleidelijk kreeg naast de patricische magistratuur ook de plebejische toegang tot de senaat. Werd hierdoor het aantal vacante plaatsen niet aangevuld, dan deed men een beroep op degenen die een lagere magistratuur bekleed hadden en zelfs op ambteloze burgers, die een fortuin bezaten dat gelijkgesteld kon worden aan de census equester (zie Equites). Niet in aanmerking voor de lectio senatus kwamen magistraten of kandidaten die slechts vrijgelatenen waren of die zich met groothandel bezighielden of die een minder aanbevelenswaardige faam genoten, b.v. toneelspelers. Onder Augustus werd het aantal senatoren, dat tijdens de Republiek bovenmate aangegroeid was - onder Sulla 600, onder Caesar 900 en onder Antonius 1000 - terug gebracht op 600.

Wat de praktijk betreft was de werkkring van de senaat zeer belangrijk.

a. Bij ontstentenis van alle patricische magistratuur nam de senaat het staatsbestuur in handen (auspicia ad patres redeunt). De senaat ging in dergelijke omstandigheden over tot aanwijzing van de interrex (prodere interregem).
b. De senaat oefende het toezicht uit over wetgevende en kiesbevoegdheid van het volk (tutela populi), door middel van de patrum auctoritas.
c. De senaat was het hoogste raadgevend lichaam voor de magistraten (consilium magistratuum). Hierin beschikte hij over verscheidene middelen als de aanwijzing voor het benoemen van de dictator, het weigeren van fondsen en het beroep (appellatio) op een magistraat paris maiorisve potestatis of op de tribunus plebis (zie Magistratus).
d. Inzake eredienst schreef de senaat openbare gebeden, zoen- en boeteoffers, supplicatio en lustratio, uit; gaf bevel tot het bouwen van tempels, het houden van feesten en spelen.
e. De senaat bezat het hoofdtoezicht op het beheer van de staatsdomeinen, inkomsten, uitgaven en openbare werken, stemde over de begroting van het imperium domi et militiae en droeg zorg voor het muntwezen.

ƒ. Hoewel inzake buitenlandse betrekkingen het volk over oorlog en vrede besliste, over het sluiten van offensieve of defensieve verdragen, toch lag het in de bevoegdheid van de senaat de voorbereidende maatregelen te treffen. Hij zond gezantschappen naar vreemde volkeren en ontving buitenlandse gezantschappen. Door het senatus consultum de provinciis (zie Provincia) bepaalde hij jaarlijks het aantal consulaire en praetoriale provincies. Hij stelde door het senatus consultum de exercitibus de getalsterkte van de strijdkrachten vast.

Gewoonlijk vergaderde de senaat in de Curia Hostilia op het comitium, maar ook wel op andere plaatsen intra en extrapomoerium. Het publiek had er geen toegang, maar gewoonlijk bleven de deuren geopend. Behoudens geldige redenen was de opkomst van de leden verplicht. Consul of praetor, en sedert het midden van de 4e eeuw ook de tribunus plebis, hadden naast de meeste magistratus extraordinarii (zie Magistratus) het ius cum patribus

agendi
; dit betekent dat zij de senaatszitting konden uitschrijven (vocare), de vergaderingen voorzitten (habere), voorstellen indienen (referre, relationes facere), de mening van de senatoren konden inwinnen (consulere) en voorstellen ter stemming brengen (discessionem facere).

Op last van de bevoegde magistraat werden de senatoren door praecones of viatores in vergadering geroepen. Na offer en auspicium opende de voorzitter de vergadering en kondigde hij de dagorde aan, die hij al dan niet nader kon toelichten. Dan volgde de stemming. De voorzitter wendde zich tot ieder lid, volgens de orde op het album senatorium aangegeven. Het uitbrengen van de stemmen gebeurde door opstaan en zich plaatsen bij diegenen, wier gevoelen hij deelde (per discessionem).

Hierna maakte de voorzitter het resultaat bekend met de woorden sine ulla varietate in geval van eenstemmigheid, en anders haec pars maior videtur. Als de dagorde was afgehandeld, sloot de voorzitter de vergadering (dimittere senatum).

De aldus tot stand gekomen beslissingen werden op schrift gesteld en heetten senatus consulta, zo zij niet krachteloos gemaakt werden door de intercessio. In dit geval sprak men van senatus auctoritas.

Tijdens het principaat was de intercessio krachteloos tegenover senaatsbesluiten, genomen op initiatief van de keizer, maar anderzijds had deze ingevolge zijn potestas tribunicia het intercessierecht tegen alle senaatsbeslissingen op initiatief van de magistraten genomen.

Sinds Augustus erfde de senaat een deel van de wetgevende en kiesbevoegdheid van het volk. Het verloor daarentegen de bevoegdheid inzake buitenlandse betrekkingen en stond aan de keizer een ruim deel van zijn administratieve bevoegdheid af inzake eredienst, geldmiddelen en provinciaal bestuur.

Met Diocletianus en Constantinus Magnus begon de periode van de alleenheerschappij van de keizers.