Een groot aantal dieren in Australië behoort tot de familie van de buideldieren, waarvan de vertegenwoordigers hun jongen meedragen in een huidplooi. Een van die Australische buideldieren is de kangoeroe.
Een kangoeroe heeft zeer gespierde achterpoten, waarmee de grootste soort sprongen kan maken van ruim 7 meter. Op de schaars begroeide, droge vlakten van Australië komt deze bewegingssnelheid het plantenetende dier natuurlijk goed van pas. Bovendien is de kangoeroe in staat om zeer snel aan zijn vijanden te ontsnappen.
Een pasgeboren kangoeroe lijkt veel op een pasgeboren muis. Als het diertje niet maandenlang in moeders buidel zou kunnen leven, zou het natuurlijk zeer snel sterven. Zelfs als een kangoeroejong al rondspringt, verschuilt het zich in tijden van gevaar onmiddellijk in de buidel.
De buideldas leeft in Australië en wordt daar ‘Bandicoot’ genoemd. Net als de kangoeroe is het een buideldier, dat wil zeggen, dat de zeer kleine jongen een tijd lang na de geboorte in een huidplooi van de moeder, de zogenaamde buidel, worden ondergebracht. Sommige buideldassen zijn zo groot als een konijn; andere echter zijn nog geen dertig centimeter lang. Het zijn beweeglijke dieren, die tegen het vallen van de avond er op uit trekken om voedsel te zoeken. Dat voedsel bestaat uit planten, muizen en insekten. De dieren zoeken dat voedsel heel vaak in de tuinen van de Australiërs. Veel schade richten ze niet aan, te meer omdat hun aantal in vergelijking met vroeger sterk teruggelopen is.