Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Zeist

betekenis & definitie

Ned. gemeente in de prov. Utrecht.

Wordt reeds 838 genoemd toen de Utrechtse bisschop Alberik II verschillende eigendommen te Seyst aan graaf Rotgarius schonk. Zeist was een bisschoppelijk bezit; 1676-1795 een hoge en vrije heerlijkheid. In de Middeleeuw-en stond hier het Huys ie Seyst. In 1445 werd Johan van Renesse beleend met Zeist. Nadat dit geslacht 1498 was uitgestorven kwam het in bezit van o.a. de familie Zuylen van Harmelen. Het slot werd 1536 door de Staten van Utrecht als ridderhofstad erkend.

De heerlijkheid Zeist en het slot kwamen 1677 door koop in handen van Willem Adriaan. graaf van Nassau-Odijk. Hij verving het kasteel dat een ruïne was geworden, door een nieuw, dat 1677 - 86 gbouwd werd door Jacob Roman. Het slot kwam daarna in verschillende handen tot het 1746 gekocht werd door Cornelis Schellinger. die nauwe betrekkingen met de Hernhutter Broedergemeente had (→ Hernhutters). Hij vestigde bij het slot de Evangelische Broedergemeenschap. Nadat het slot verschillende keren van eigenaar was verwisseld kwam het 1924 in bezit van de gemeente, werd 1960-69 gerestaureerd en is thans cultureel centrum en congresplaats. Afb.p.646.Litt. H.L.C.Schutz, De broeders. Gesch. v.d. vestiging der Hernhutters in Zeist. A.D. 1746 (1948); Ph.J.C.G.van Hinsbergen, Bronnen voor de gesch. van Zeist (2 dln. 1957—65); A.W.v.d.Bunt, Willem Adriaan van Nassau, de stichter van het slot Zeist (1955); A.W.v.d.Bunt. Oud-Zeist (1968); A.W.v.d.Bunt, liet slot te Zeist (in: SH 1973); A.Bredschneyder. Cornelis Schellinger (in: Ons Amsterdam 1973).

< >