Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Dokkum

betekenis & definitie

Ned. gemeente in het noorden van de prov. Friesland.

Na Stavoren de oudste stad van Friesland. Reeds in de 8e eeuw was hier een nederzetting; 754 vond er de moord op → Bonifatius plaats. Door de ligging aan het Dokkumer Diep werd het een belangrijke handelsplaats, die deelnam aan de buitenlandse Friese handel. Waarschijnlijk in de 13e eeuw werd het dorp juridisch losgemaakt uit de grietenij Dongeradeel en kreeg of constitueerde het zijn stadsrecht; 1298 wordt voor het eerst van een stadsbestuur gesproken. Verwoest tijdens de twisten tussen Schieringers en Vetkopers door de Vetkopers (1414). Eind 15e eeuw had Dokkum een Groninger slotvoogd.

Tijdens de regering van keizer Karel v was Dokkum vertegenwoordigd in de Friese Landdag. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog 1572 geplunderd en uitgemoord door Caspar Robles; sloot zich 1579 bij de Unie van Utrecht aan; 1580 worden de Spanjaarden verdreven waarop de stad 1583 versterkt werd. Behoorde in de Noordned. Republiek tot de elf Friese steden en wel tot de acht bemuurde; 1597 werd er een admiraliteitscollege gevestigd, dat 1645 naar Harlingen werd verplaatst. Door deze verplaatsing en door het dichtslibben van de zeearm kwam er een einde aan Dokkums bloei. In 1729 werd de zeearm afgesloten door de Dokkumer Nieuwe Zijlen.LITT. S.van Tuinen. Dokkum yn 1898 en 1948 (It Beaken, 1954); H.Halbertsma, Dokkum, de ontwikkeling sinds 754 (in; Buil. Ned. Oudh. Bond, 1970).