(Adelbold), bisschoppen van UTRECHT.
Adalbold I (Adalboldus; Odilbaldus), (866—99). ✝ 25.9?.899. Onder hem werd de zetel van de bisschop naar Deventer verplaatst als gevolg van de Noormannen- invallen.
LiTT. P.Polman, Odilbald, bisschop van Utrecht (Archief Aartsbisdom Utr. iv. 1931); J.W.C.van Campen. De Noormannentijd: De bisschoppen Hunger, Odilbald en Radbod (Jb. Oud-Utrecht. 1960; herdrukt in C.A.Rutgers, De Utrechtse bisschop in de middeleeuwen, 1978).
Adalbold II. (1010-26), *975, ✝ 27.11.1026?, afkomst onbekend. Leerling van de kathedraalschool van bisschop Notker te Luik; scholasticus aan de parochiekerk van St.-Ursmarus te Lobbes; mogelijk werkzaam in de kanselarij van keizer Hendrik II. Werd 1010 bisschop van Utrecht en raakte als zodanig gemengd in de twisten tussen Balderik en Wichman en in de oorlog met graaf → Dirk in van Holland. Na de nederlaag van Balderik beleende de keizer Adalbold met het graafschap Drenthe. Van 1017 -23 liet hij de in 1017 afgebrande St.-Maartenskerk (dom) te Utrecht herbouwen. Zijn bekendste werk is de Vila Heinrici, waarvan de echtheid echter betwijfeld wordt.
Bovendien schreef hij een commentaar op een metrum van Boëthius. Hij eindigde zijn leven als monnik en aanhanger van de hervormingsbeweging van Cluny.
LiTT. S.v.d.Aa. Adalbold n (1862); J.Romein. Gesch. van de Noordned. geschiedschrijving in de middeleeuwen (1932): R.R.Post, Kerkgesch. van Ned. in de Middeleeuwen i (1957).