(vrijheer), geb. 17 Sept. 1813 in het Gortzische, trad 1834 bij het gubernium te Venetië in oostenrijksche staatsdienst. Daar en te Milaan, alsook op zijne landgoederen en op groote reizen, bragt hij de naastvolgende jaren door, en schreef 1841 het destijds zooveel opzien gebaard hebbende geschrift : Oostenrijk en zijne toekomst".
In 1846 verliet hij de staatsdienst, nam deel aan de bewegingen der stenden,en gafl847een vervolg op bovengenoemd geschrift in het licht. In 1848 werd hij in de frankforter nationale vergadering gekozen, waar hij lid van verscheidene commissiën en voorzitter van de oostenrijksche klub was. Hjj stond aan het hoofd derdeputatie,die aan aartshertog Johan kwam kennis geven dat hij gekozen was tot Rijksbestuurder. Vervolgens ging hij als rijksgezant naar Londen.Na de aftreding vanSchmerling nam hij zijn ontslag, en keerde in het begin van 1849 naar Weenen terug. In 1850 verscheen zijn geschrift, getiteld : »Centralisatie en decentralisatie in Oostenrijk”.