Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Van amstel

betekenis & definitie

een zeer oud en in de vroege tijden onzer geschiedenis zeer aanzienlijk en vermaard geslacht, dat reeds in de 11e eeuw vermeld wordt (zie AMSTEL, Slot te). De Heeren van A. hadden aanhoudend te worstelen tegen de aanmatigingen der heerschzuchtige bisschoppen van Utrecht en der inhalige graven van Holland, die beiden om het hardst beweerden leenheeren te zijn van de heerlijkheid Amstelland (zie AMSTELLAND), welke heerlijkheid na lange twisten eindelijk met het graafschap Holland werd vereenigd.

Hier al de leden van het geslacht van A. te willen opnoemen, zou eene even noodelooze, als ontzaggelijk veel plaats innemende moeite zijn, waarom wij ons hij de voornaamste zullen bepalen. (Egbert van), geb. omstreeks 1110, was de eerste Heer van A., en al dadelijk met hem zien wij de geschillen ontslaan met de utrechtsche bisschoppen. Op bevel van keizer Frederik I echter bewerkte de aartsbisschop van Keulen eindelijk met veel moeite een vergelijk tusschen den utrechtschen bisschop en Egbert van A., in hoofdzaak hierop nederkomende, dat Egbert afstand deed van het leenheerschap, maar dat hij en zijne nakomelingen Amstelland zouden bezitten als stedehouder of vasal van den utrechtschen bisschop.

(Gijsbrecht van), was de zoon en opvolger van den vorige. In den twist tusschen Lodewijk, graaf van Loon, die gehuwd was met Ada, de dochter van graaf Dirk VII van Holland, en haren oom Willem, graaf van Oost-Friesland, koos de bisschop van Utrecht de zijde der eersten, zoodat Gijsbrecht van A., als zijn leenman, zich verpligt zag de vlugt van Ada en haren gemaal te helpen bevorderen (zie ADA) ,hetgeen hem echter duur te staan kwam, daar geheel Amstelland 1204 door de aanhangers van graaf Willem te vuur en te zwaard verwoest werd. In 1226 moest Gijsbrecht weder deelnemen aan eenen ongelukkigen oorlog, dien Utrechts bisschop ging voeren tegen den Kastelein van Coevorden; in een bloedig gevecht verloor de bisschop het leven, en Gijsbrecht, deerlijk gewond, werd met meer anderen gevangen genomen. Hij bekwam echter op zijn eerewoord verlof om liet kapittel te gaan bijwonen ter verkiezing van eenen nieuwen bisschop; en aangezien men daar de leer toegedaan was, dat het eerewoord aan een in opstand zijnden onderdaan van den bissehop (gelijk men den Kastelein van Coevorden beschouwde) gegeven, niet verbindend was, werd Gijsbrecht van de verpligting, om tot den vijand terug te keeren, ontslagen. Deze Gijsbrecht had drie zonen Engelbert, Willem en Dirk.

(de 2e Gijsbrecht van), zoon van den zoo even genoemden Engelbert, was gehuwd met Baarte, erfdochter van Jan van IJsselstein, door welk huwelijk de heerlijkheid IJsselstein aan het geslacht van Amstel kwam. Hij had vier zonen : Gijsbrecht, Arend, Willem en Otto.

(Arend of Aernout van), tweede zoon van den vorige, verdedigde in den twist, dien zijn broeder met de Utrechtenaars had, in 1279 het slot te Vreeland kloekmoedig tegen graaf Floris V, doch moest eindelijk voor de overmagt bukken en werd gevankelijk naar Zeeland gevoerd, waar hij zeven jaren in den kerker smachtte eer hij ontslagen werd (zie hieronder). Hij stierf 1298, nalatende vier zonen : Gijsbrecht, Arend,Otto en Amelis.

(de 3e Gijsbrecht van), was de oudste broeder van den vorige (en is de held van Vondel's beroemde treurspel, dat echter vol is van anachronismen en menige verdichting onder de waarheid heeft vermengd en dus verwarde en verkeerde begrippen omtrent dezen historischen persoon heeft doen ontstaan). Gijsbrecht’s oom Gozewijn was als bisschop van Utrecht afgezet en Hendrik van Vianen in diens plaats verkoren. Daarover misnoegd, verbond Gijsbrecht zich met Otto van Gelder en Herman van Woerden, en verklaarde 1252 aan den bissehop den oorlog. Na eenige strooptogten over en weder, kwam het tot een hevig gevecht, waarin Gijsbrecht van A. het onderspit moest delven, terwijl hij en Herman van Woerden, beiden krijgsgevangen gemaakt, streng geboeid aan weerszijden van des bisschops paard werden gebonden, toen deze dus in zegepraal binnen Utrecht terugkeerde. Onder harde voorwaarden werden zij echter, op voorspraak van koning Willem II. ontslagen, terwijl de bisschop van den veroverden buit het slot te Vreeland deed bouwen. Later leende Gijsbrecht van A. zijne hulp aan Floris "den Voogd” in eene onderneming legen Utrecht, welke eindigde met een verdrag, waarbij de bisschop moest beloven, dat de stichtsche leenmannen, die zich als aanhangers van Floris hadden doen kennen, onpartijdig behandeld, op hunne klagten goed regt gedaan en de opgehevene leenen door de leenheffers weder ontvangen zouden worden. Daarentegen moesten Gijsbrecht van A. en Giselbert uit den Goye, die Floris den Voogd bijgestaan hadden, met vijf honderd der hunnen bij zich, in wollen gewaad en barrevoets aan den bisschop om genade komen smeeken op hunne knieën, zullende hun genade verleend worden als zij den bisschop trouw en hulde zwoeren. Eenige jaren later werd Gijsbrecht van A. door de tegen den adel in opstand gekomene Kennemers gedwongen zich aan hun hoofd te stellen; en na eenige kasteelen verwoest te hebben, trokken zij op naar Utrecht, waar de burgers, door hunne schoonklinkende democratische voorspiegelingen misleid, hun de poorten openden en hen vervolgens hielpen Amersfoort te bemagtigen. Met goede woorden gelukte het Gijsbrecht zich van dezen woesten hoop los te maken, waarna de utrechtsche bisschop Jan van Nassau, met wien hij zich nu weder verzoend had, het slot te Vreeland aan hem, en dat te Montfoort aan Herman van Woerden verpandde. Deed dit reeds de populariteit van Gijsbrecht aanmerkelijk dalen, de verbittering der Stichtenaren werd nog heviger toen zij bezwaard werden met eenen nieuwen tol, die door Gijsbrecht op de vaart langs de Vecht werd gelegd. Daar Gijsbrecht niets wilde hooren van eene schikking, namen de Stichtenaars hunne toevlugt tot geweld van wapenen, doch werden door hem en Herman van Woerden in een hevig gevecht bij Zolderingen geslagen en tot bij Amersfoort vervolgd. Nu riepen zij de hulp in van Floris V, graaf van Holland, die dan ook weldra met eene duchtige krijgsmagt kwam aanrukken en het beleg opsloeg voor het slot te Vreeland, dat verdedigd werd door Gijsbrecht's broeder Arend (zie hierboven). Gijsbrecht verzamelde nu al zijne strijdkrachten om zijnen broeder te ontzetten; doch naauwelijks was hij tot Loenen voortgerukt, of hij werd door de Zeeuwen, die onder Coslijn van Renesse deel uitmaakten van de grafelijke Iegermagt, met zooveel onstuimigheid aangelast, dat niet alleen zijn leger verslagen, maar hij zelf gevangen genomen werd. Nu bragt men hem gevankelijk tot voor het slot te Vreeland, waar men hem met zijnen broeder ene mondgesprek liet houden, na afloop waarvan Arend, onder behoud van lijf en leven, het slot overgaf aan den graaf. De beide broeders werden nu gevankelijk naar Zeeland weggevoerd en de goederen van Amstel verbeurd verklaard. Zeven jaren waren familie-betrekkingen en vrienden bezig om hen met graaf Floris en bisschop Jan te verzoenen; doch vooral eerstgenoemde toonde zich onverzettelijk, waarom de twee broeders eindelijk, de gevangenschap overmoede, in alles toegaven, zoodat zij wel is waar (1285) in vrijheid werden gesteld, doch de verbeurdverklaring van hunne goederen van kracht bleef. Het duurde echter niet lang of Gijsbrecht smeedde met eenige andere misnoegde hollandsche edellieden eene zamenzwering om graaf Floris V op te ligten, hem over te brengen naar Engeland, en zijnen zoon in zijne plaats tot de grafelijke waardigheid te verheffen. En inderdaad kregen zij den graaf in hunne magt op eene verraderlijke wijze, waarbij Gijsbrecht de rol van een tweeden Judas speelde. Doch dit bedrijf was naauwelijks volvoerd of reeds rukten eenige van des graven vrienden aan, om hem te bevrijden en althans de overscheping naar Engeland te beletten. Eer zij dat doel echter bereiken konden, werd graaf Floris V door Gerard van Velzen vermoord. Velzen en eenige andere zaamgezworenen werden gevat en gestraft; de overigen, waaronder Gijsbrecht van A., ontkwamen het door de vlagt. De heerlijkheid Amstel bleef nu aan de grafelijkheid van Holland, hetgeen niet weinig bevorderlijk was aan de opkomst van Amsterdam.

(Gozewijn of Gosewinus van), een zoon van Egidius van A., behoorde insgelijks tot het adellijke geslacht der Heeren van A.; hij werd 1225 proost van St. Jan te Utrecht, en 1249 door de kanunniken met eenparige stemmen verkoren tot (37sten) bisschop van Utrecht. Zachtzinnig en eenvoudig, deed hij niets om zich de vijandschap van koning Willem II graaf van Holland op den hals te halen; doch deze. beducht voor de aangroeijende magt der Heeren van A., was er op uit om bisschop Gosewinus den voet te ligten; het duurde dan ook niet lang of geheime kuiperijen bragten het zóó ver, dat de bisschop door het geheele kapittel onbekwaam werd geoordeeld langer aan het hoofd van zijn bisdom te staan; en na eene regering van nog geen twee jaren legde hij daarom, uit eigen beweging,zonder verzet, zijne waardigheid neder, en werd bij wijze van vergoeding aangesteld tot aartsdiaken te Keulen, waar hij dan ook gestorven en begraven is.

< >