Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Uria

betekenis & definitie

1) vermeld Matth. i : 6; II Sam. 11, 12 en 23; I Kon. 15 en I Chron. 11,diende als veldoverste onder koning David. Deze vorst, die den weidschen eernaam draagt van »man naar Gods harte" (Hand. 13 : 22) knoopte eene overspelige betrekking aan met de schoone Bathseba, de vrouw van U., en zond haren man met eenen brief naarden opperbevelhebber Joab, met zondanige bevelen, dat U. dientengevolge, bij het eerste gevecht tegen den vijand, sneuvelde.

2) een hongepriester ten tijde van Achaz; II Kon. 16:10—16. —XL, een priester ten tijde van Ezra; Ezrn 8:33; N<>h. 3 : 4, 21 ; 8:5,
3) een priester ten tijde van Jezaia; Jez. 8:2.
4) een profeet onder koning Jojakitn ; Jerem. 26 : 20—23’.

< >